5-2353/3 | 5-2353/3 |
12 DECEMBER 2013
Nr. 1 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 73bis (nieuw)
A) In het reglement van de Senaat een titel IVbis invoegen, luidende :
« Titel IVbis
Deontologie
Art. 73bis
Ieder lid van de Senaat verbindt zich ertoe de bij dit reglement gevoegde deontologische code na te leven.
De Federale Deontologische Commissie brengt vertrouwelijke individuele adviezen uit en stelt adviezen en aanbevelingen van algemene aard op over de inachtneming van die code. »
B) In het reglement van de Senaat een bijlage invoegen, luidende :
« BIJLAGE
DEONTOLOGISCHE CODE VOOR DE LEDEN VAN DE SENAAT
HOOFDSTUK I
Toepassingsgebied
Artikel 1
De deontologische code behelst de beginselen, gebruiken en gedragsregels die de leden van de Senaat bij de uitoefening van hun ambt in acht moeten nemen.
Voor de toepassing van deze code worden met de handelingen die door de leden van de Senaat worden verricht gelijkgesteld, de handelingen die in hun naam worden gesteld door hun persoonlijke medewerker, door een medewerker van hun fractie of door een derde die voor hun rekening handelt.
HOOFDSTUK II
Algemene beginselen
Art. 2
De leden van de Senaat nemen in alle omstandigheden een houding aan die het vertrouwen van de burger in de parlementaire instellingen bevestigt en versterkt.
Daartoe nemen zij bij de uitoefening van hun ambt de volgende beginselen in acht : belangenloosheid, integriteit, transparantie, zorgvuldigheid, eerlijkheid, waardigheid, verantwoordelijkheid en het streven naar de vrijwaring van de reputatie van de parlementaire instellingen.
Art. 3
Behalve bij de uitoefening van de taken die hun, in voorkomend geval, in andere parlementaire vergaderingen toekomen, mogen de leden van de Senaat hun titel of hun voorrechten niet gebruiken voor andere doeleinden dan die welke verband houden met de uitoefening van hun ambt.
Zij mogen zich, noch in de uitoefening van hun ambt, noch daarbuiten, voordoen als deel uitmakend van een ombuds- of een klachtendienst.
Art. 4
Bij hun betogen in en buiten de Senaat en in hun contacten met individuen, groepen of instellingen geven de leden van de Senaat voorrang aan het algemeen belang boven de particularistische belangen.
Art. 5
1. De leden van de Senaat vermijden elke vorm van belangenconflict.
Van een belangenconflict is sprake wanneer een lid van de Senaat een persoonlijk materieel belang heeft dat hem ertoe kan brengen op ongeoorloofde wijze zijn gedrag bij de uitoefening van zijn ambt te veranderen. Van een belangenconflict is geen sprake wanneer dat lid voordeel kan genieten door het enkele feit dat hij tot de bevolking als geheel, tot een groot deel hiervan of tot een specifieke beroepscategorie behoort.
2. De leden van de Senaat vermelden mondeling elk in punt 1 bedoeld belang vóór hun schriftelijke of mondelinge interventies en vóór een stemming in de commissie of in de plenaire vergadering naar aanleiding van de bespreking van een specifieke zaak.
Art. 6
Behalve hun vergoeding mogen de leden van de Senaat in ruil voor handelingen die ze tijdens de uitoefening van hun ambt stellen geen enkel financieel of materieel voordeel aanvaarden, van welke aard ook, met inbegrip van een geschenk met een niet symbolische vermogenswaarde.
Art. 7
De leden van de Senaat staan ten dienste van alle burgers zonder enige discriminatie, op grond van bijvoorbeeld geslacht, sociale achtergrond, geboorte, taal, nationale of etnische afkomst, levensbeschouwelijke, politieke of vakbondsovertuiging, of op grond van de persoonlijke gevoelens die ze ten aanzien van die burgers zouden koesteren.
HOOFDSTUK III
Informatie en doorverwijzing
Art. 8
Tot de wezenlijke taken van de leden van de Senaat behoort hun opdracht om informatie te ontvangen en te verstrekken en om door te verwijzen naar de bevoegde instellingen of diensten.
De leden van de Senaat mogen geen informatie opvragen, inwinnen of verstrekken waar de burgers geen toegang toe hebben, in het bijzonder wanneer het verstrekken van die informatie de goede werking van de bestuurlijke overheid in het gedrang kan brengen, de privacy van een derde kan schenden of nog raakt aan de scheiding der machten.
Art. 9
De leden van de Senaat proberen, waar mogelijk, de burgers die om hun bemiddeling vragen door te verwijzen naar de bevoegde diensten van de administratie, naar de gerechtelijke instanties, naar de ombuds- en klachtendiensten die bij de overheidsdiensten zijn ingesteld, of naar de particuliere of overheidsdiensten die gespecialiseerd zijn in de regeling van die problemen.
Ze kunnen in dit verband de burgers inlichten over de werking van die diensten en hen de vereiste kanalen en procedures ter kennis brengen om een aanvraag of een klacht in te dienen of om de betrokken dienst een vraag te stellen.
HOOFDSTUK IV
Tussenkomsten
Afdeling 1
Algemene bepalingen
Art. 10
Een tussenkomst is een handeling die een lid van de Senaat stelt ten gunste van een of meerdere burgers, in het kader van de behandeling van een individueel dossier of het nemen van een administratieve of gerechtelijke beslissing.
Het vragen van informatie zoals bedoeld in artikel 8 is geen tussenkomst in de zin van dit hoofdstuk.
Art. 11
Elk lid van de Senaat waakt er te allen tijde over dat een eventuele tussenkomst de scheiding der machten, de autonome beslissingsbevoegdheid van de ambtenaren en van de betrokken diensten, evenals de objectiviteit van de procedures en de gelijke behandeling van de burgers eerbiedigt.
Art. 12
1. Iedere tussenkomst waarbij gepoogd wordt het beslissingsproces van de bestuurlijke of gerechtelijke instanties te beïnvloeden, is verboden.
2. Iedere tussenkomst waarmee een lid van de Senaat een administratieve of gerechtelijke procedure poogt te versnellen, is verboden.
3. Iedere tussenkomst van een lid van de Senaat die ertoe strekt een burger een onrechtmatig of onwettelijk voordeel te doen verkrijgen, is verboden.
Afdeling 2
Tussenkomsten met het oog op indienstneming
Art. 13
De leden van de Senaat mogen informatie inzamelen en doorgeven over de voorwaarden en de organisatie van examens en geschiktheidstests, alsook over de procedures van benoeming, aanstelling en bevordering.
Elke tussenkomst bij een selectie of evaluatieorgaan die tot doel heeft een kandidaat te bevoordelen is verboden.
Art. 14
De leden van de Senaat mogen toezicht uitoefenen op de objectiviteit van examens of geschiktheidstests. Daartoe mogen zij inlichtingen inwinnen over de procedures en de evaluatiecriteria. Bij de eigenlijke selecties komen zij niet tussenbeide, maar a posteriori kunnen zij vragen stellen over de objectiviteit van het examen, de test, de evaluatie of de selectie.
Art. 15
De leden van de Senaat mogen werkzoekenden op de hoogte brengen van vacatures in de particuliere en de overheidssector. Zij mogen hen op eigen initiatief aanbevelen bij werkgevers, zonder dat daar enige tegenprestatie uit mag voortvloeien.
Afdeling 3
Schijndienstbetoon of ongevraagd dienstbetoon
Art. 16
De leden van de Senaat verrichten geen enkele vorm van schijndienstbetoon, waarbij zij bewust maar onterecht de indruk wekken dat zij hun invloed hebben gebruikt voor de goede afloop van een dossier, ongeacht of de betrokken burger daar al dan niet om heeft gevraagd.
Zij verrichten ook geen enkele vorm van ongevraagd dienstbetoon.
HOOFDSTUK V
Publiciteit voor dienstverlening op het vlak van informatieverstrekking, doorverwijzing of tussenkomst
Art. 17
Rechtstreekse of onrechtstreekse publiciteit voor dienstverlening door de leden van de Senaat op het vlak van informatieverstrekking, doorverwijzing of tussenkomst, wordt beperkt tot het meedelen van een of meer contactadressen, met vermelding van bijvoorbeeld de naam, de foto, het ambt en de politieke partij, de spreekuren, de telefoonnummers, alsook het post- of e-mailadres, de website of enig ander elektronisch communicatiemiddel of sociale media waarlangs zij te bereiken zijn.
Die regels gelden niet voor bladen van politieke partijen en evenmin voor publicaties die een lid van de Senaat zelf zou uitgeven.
HOOFDSTUK VI
Slotbepalingen
Art. 18
Op geregelde tijdstippen stellen de fracties een synthesenota op over de meest voorkomende problemen bij de toepassing van deze code.
Art. 19
De Federale Deontologische Commissie neemt dit reglement in acht bij het verlenen van adviezen of het opstellen van aanbevelingen voor de leden van de Senaat. »
Verantwoording
Het Institutioneel Akkoord over de Zesde Staatshervorming van 11 oktober 2011 voorziet in de opstelling van een deontologische code. « Deze code zal verscheidene aanbevelingen bevatten, onder andere betreffende de regels inzake belangenconflicten, inzonderheid bij overheidsopdrachten, en de regels om elke tussenkomst te vermijden die individuele gevallen ten onrechte bevoordeelt ». Dit amendement heeft tot doel dit punt van het Institutioneel Akkoord uit te voeren wat betreft de leden van de Senaat.
Zoals het Wetenschappelijk Comité van de Commissies voor de politieke vernieuwing heeft gezegd : « Het woord « deontologie » (...) betreft het geheel van plichten — of morele regels — die gelden voor beroepsbeoefenaars bij de uitoefening van hun beroep of ambt. (...) » .
Momenteel bestaan er regels met betrekking tot de deontologie voor federale parlementsleden. Deze regels verdienen, echter, te worden gecodificeerd en, in voorkomend geval, te worden aangevuld. Zowel de burger als de verkozenen zijn vragende partij om meer duidelijkheid te krijgen over deze gedragsregels.
Dit amendement heeft evenwel niet tot doel de bevoegdheden die aan de leden van de Senaat worden toegekend door de Grondwet, de wet of de reglementen te beperken. Het heeft evenmin tot doel de rechtstreekse contacten tussen de parlementsleden en de bevolking in te perken. Die contacten vormen de kern van de politieke interactie. Ze stellen de verkozenen in staat zich ook bewust te worden van de pijnpunten en de moeilijkheden waarmee de burgers te kampen krijgen. Zij dragen bij tot een evolutie naar een werkelijk democratisch politiek optreden.
Niettemin zijn deontologische regels noodzakelijk om te voorkomen dat die contacten afbreuk doen aan de gelijkheid tussen de burgers of dat ze interfereren met de werking van andere instellingen. Favoritisme moet worden voorkomen. Men moet voorzien in procedures in geval van belangenconflicten. Dergelijke regels moeten de verkozenen in staat stellen hun mandaat uit te oefenen met het algemeen belang voor ogen, en de vertegenwoordiging van de Natie, alsmede die van de gemeenschappen en de gewesten voor te staan en niet die van particuliere belangen, zoals artikel 42 van de Grondwet het voorschrijft.
Het Vlaams Parlement heeft een deontologische code inzake dienstverlening aan de bevolking aangenomen. Die Code is van toepassing sinds 1 januari 1998. Ook de gemeenteraden moeten, op grond van het gemeentedecreet van het Vlaams Gewest van 15 juli 2005, een deontologische code aannemen voor de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen alsook het gemeentepersoneel. Het Europees Parlement beschikt eveneens over een « Gedragscode voor de leden van het Europees Parlement inzake financiële belangen en belangenconflicten », die op 1 januari 2012 van kracht werd. Op grond van de Code wallon de la démocratie locale et de la décentralisation zijn ook alle Waalse gemeenteraden, in het Waalse Gewest, verplicht beroepsethiekregels aan te nemen. Bovendien voorzien de Waalse en Brusselse regeerakkoorden in de oprichting van een onafhankelijke commissie, bevoegd voor de deontologie van de gewestelijke parlementsleden.
Dit amendement strekt ertoe aan te sluiten bij die positieve tendens tot meer transparantie in de uitoefening van het parlementaire mandaat en deze te bestendigen indien nodig. De deontologische code heeft dus tot doel de relatie tussen de leden van de Senaat en de burgers te verbeteren, het werk van de senatoren beter te regelen en de rol van het Parlement te versterken.
In de oprichting van een deontologische Commissie wordt voorzien door het wetsvoorstel houdende oprichting van een Federale Deontologische Commissie, aangenomen door de Senaat op 28 november 2013 en dat momenteel wordt besproken in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Die Commissie wordt ermee belast, op verzoek van een parlementslid, vertrouwelijke adviezen te geven over een specifieke kwestie aangaande deontologie, ethiek of belangenconflicten die dat parlementslid betreft. Ze zal tot taak hebben ambtshalve of op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de regering, algemene adviezen of aanbevelingen te formuleren, met uitsluiting van specifieke gevallen die een of meerdere bij naam genoemde openbare mandatarissen betreffen.
Daartoe bevat de voorgestelde deontologische code duidelijke gedragsregels. Tevens zal die tekst de burger richtlijnen verschaffen om die nieuwe regels te volgen, met name bij diens verzoeken om dienstverlening of tussenkomsten. Het is ook de bedoeling een lid dat in strijd met deze code zou handelen electoraal af te straffen. Daarnaast nemen verscheidene bepalingen van deze code gedragsregels over waarvan de niet-naleving bij wet wordt bestraft. In dat geval brengt de tekst van dit voorstel louter de bestaande wetsbepalingen in herinnering, welke hij niet beoogt te vervangen.
De deontologische commissie kan individuele vertrouwelijke adviezen of algemene adviezen of aanbevelingen formuleren. De voorgestelde code sluit aldus aan bij het geheel van normatieve instrumenten die het mogelijk maken om het gedrag en de mentaliteit te laten evolueren, zonder dat zij evenwel gepaard gaan met sancties. De vastgestelde vooruitgang, vanuit deontologisch oogpunt, dankzij de Deontologische code van de Vlaamse volksvertegenwoordigers, werd niet belemmerd door de afwezigheid van sancties voor de aangeklaagde gedragingen. De geesten zijn trouwens geëvolueerd, zowel bij de openbare mandatarissen als bij de bevolking, die voortaan minder ongeoorloofde verzoeken richten tot hun vertegenwoordigers.
Dit amendement voorziet in de aanneming van een nieuwe titel IVbis in het Reglement, dat een artikel 73bis omvat, waarbij de leden van de Senaat zich ertoe verbinden de deontologische code in acht te nemen die als bijlage bij het Reglement zal gaan. Voorts wordt in dat artikel herinnerd aan de bevoegdheid van de Federale Deontologische Commissie bedoeld in de wet houdende oprichting van die commissie.
COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN VAN DE DEONTOLOGISCHE CODE VAN DE LEDEN VAN DE SENAAT
Artikel 1
De deontologische code geldt voor de leden van de Senaat bij de individuele én collectieve uitoefening van hun mandaat. Voorts is hij toepasselijk op elke persoonlijke medewerker, elke medewerker van hun fractie of elke derde wanneer zij optreden namens of voor rekening van een lid van de Senaat of een fractie.
Artikel 2
Naar het voorbeeld van de Gedragscode voor de leden van het Europees Parlement, bevat dit artikel een opsomming van de belangrijke waarden die de leden van de Senaat in acht moeten nemen om het vertrouwen van de burger in de parlementaire instelling te bewaren en te versterken. Zowel bij de uitoefening van hun functie als buiten het kader van hun politieke activiteiten moeten de leden zich dan ook onthouden van alle gedragingen welke die beginselen zouden schenden.
Artikel 3
Om het vertrouwen van de burger in de parlementaire instellingen te versterken, is het de leden van de Senaat bij dit artikel verboden gebruik te maken van hun hoedanigheid van senator, alsook van de prerogatieven die zij in die hoedanigheid uitoefenen, in of buiten de Senaat, voor andere doeleinden dan die welke verbonden zijn met de uitoefening van hun parlementaire functie, en derhalve van hun taak als bekleder van een politiek mandaat.
Het doel van deze bepaling is elke verwarring met de bestaande instellingen te vermijden, zowel inzake bemiddeling als inzake administratieve klachten of strafklachten. Voorts mag bij de burger niet de indruk worden gewekt dat de dienst die een parlementslid kan verlenen een rechtsmiddel is dat hem ter beschikking wordt gesteld, te vergelijken met de mogelijkheden die de voormelde instellingen bieden.
Een duidelijk onderscheid tussen de taken van die instellingen en de dienst die een lid van de Senaat aan de burger verleent, is noodzakelijk om de gelijke behandeling van de burgers en de behoorlijke werking van de door de grondwet of de wetten opgerichte instellingen te waarborgen, en om te voorkomen dat de senatoren overladen worden met ongeoorloofde verzoeken. Het is dus nodig dat zij niet gezien worden als bemiddelaars tussen burger en overheid aangezien andere instanties met dat doel werden opgericht.
Artikel 4
Dit artikel is een verwijzing naar artikel 42 van de Grondwet, volgens hetwelk « de leden van beide Kamers (...) de Natie (vertegenwoordigen) en niet enkel degenen die hen hebben verkozen ».
Artikel 5
Dit artikel beoogt voornamelijk belangenconflicten te voorkomen. Daardoor kunnen het geloof van de burgers in de integriteit van de senatoren en hun vertrouwen ten aanzien van de parlementaire assemblee worden bewaard en versterkt. Dat doel moet worden bereikt dankzij de invoering van duidelijke en transparante gedragsregels waaruit blijkt dat het algemeen belang voorgaat op de persoonlijke belangen van de parlementsleden. Aldus beschikken de leden van de Senaat over duidelijke aanwijzingen over de manier waarop zij hun persoonlijke belangen met hun officiële functies moeten verzoenen.
Transparantie is het efficiëntste middel om belangenconflicten tegen te gaan. Het lid dat met een belangenconflict wordt geconfronteerd dat hij niet spontaan beëindigt, moet dan ook mondeling melding maken van een dergelijk conflict vooraleer het overgaat tot enige schriftelijke of mondelinge verklaring, dan wel deelneemt aan enige stemming.
Aangezien belangenconflicten veel facetten hebben, is het niet toegestaan ze nauwkeurig te omschrijven. Toch is het raadzaam het toepassingsveld ervan af te bakenen: elke situatie kan immers tot een belangenconflict leiden, of, om het met de bewoordingen van het hier toegelichte artikel te stellen, van een belangenconflict is sprake wanneer een lid van de Senaat een persoonlijk materieel belang heeft dat een ongewenste invloed kan hebben op de wijze waarop hij zijn taak uitoefent of wanneer het lid zich in de uitoefening van zijn ambt persoonlijk tracht te verrijken.
In artikel 13, § 2, van aanbeveling nr. R(2000)10 van het Comité van ministers over de gedragscode voor ambtenaren van 11 mei 2000, verwoordt de Raad van Europa het persoonlijk belang als volgt : « The public official's private interest includes any advantage to himself or herself, to his or her family, close relatives, friends and persons or organizations with whom he or she has or has had business of political relations. It includes also any liability, whether financial of civil, relating thereto ».
In het licht van de concrete elementen van de situatie moet dus worden nagegaan of het materieel persoonlijk belang twijfels doet rijzen over de motieven van het gedrag van een lid van de Senaat, waardoor men er terecht vanuit mag gaan dat het handelt in zijn eigen persoonlijk voordeel. Het volstaat niet dat een persoonlijk belang het parlementair optreden zou kunnen beïnvloeden. Het belang moet van die aard zijn dat het het lid van de Senaat verhindert het algemeen belang, dat hij moet verdedigen, te beschermen.
Dit is bijvoorbeeld het geval voor het sluiten of het uitvoeren van een overheidsopdracht, wanneer een persoon verbonden aan de aanbestedende overheid zich in een belangenconflict zou kunnen bevinden met een kandidaat of een inschrijver. Artikel 8 van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 verbiedt aan de betrokken persoon in dat geval elke tussenkomst, uit vrees dat het individueel belang zou primeren boven het algemeen belang.
Uiteraard kan er voor de leden van de Senaat geen sprake zijn van een belangenconflict telkens als er een raakvlak is met een van hun persoonlijke belangen. Ze zijn weliswaar vertegenwoordigers van de Natie maar hun politieke mening kan worden beïnvloed door hun persoonlijke situatie. Daarom volstaat een belang dat voortvloeit uit het lidmaatschap van een groep (bijvoorbeeld een beroepscategorie zoals advocaten of leraren, of een sociale categorie, zoals loontrekkers of zelfstandigen, of een geografische categorie, zoals die van de inwoners van dit of dat gebied), niet om te besluiten dat er sprake is van een belangenconflict. Bij twijfel kan het lid van de Senaat zich met een verzoek om vertrouwelijk advies wenden tot de Deontologische Commissie.
Dit artikel wil geenszins de grondwettelijke of wettelijke regels in verband met de cumulatie van overheidsmandaten vervangen.
Artikel 6
De vergoeding van een lid van de Senaat moet alle handelingen dekken die het lid stelt bij de uitoefening van zijn functie. Een parlementslid mag geen materiële of geldelijke tegenprestatie vragen of aanvaarden voor de diensten die het aan de bevolking verleent.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de strafbepalingen betreffende corruptie, in het bijzonder aan de artikelen 246 en 247 van het Strafwetboek. Het doel van deze bepaling gaat verder dan het verbod op corruptie : elk financieel of materieel voordeel, zelfs onrechtstreeks, is verboden, zonder dat moet worden bewezen dat het doel van dat voordeel het beïnvloeden van de uitoefening van het parlementair mandaat is. Dit artikel verduidelijkt, zowel voor het parlementslid als voor de burger, dat geen enkel financieel of materieel voordeel mag voortvloeien uit een handeling die werd gesteld in het kader van de uitoefening van de parlementaire functie, al gaat het slechts over het eenvoudig nemen van het woord of het geven van een inlichting.
Deze bepaling sluit tevens aan bij het oogmerk van de deontologische code om belangenconflicten als bedoeld in artikel 5 te voorkomen.
Deze bepaling verhindert evenwel niet dat leden van de Senaat, bijvoorbeeld naar aanleiding van een lezing, de gebruikelijke geschenken in ontvangst zouden nemen of dat de kosten die verbonden zijn aan hun prestatie zouden worden terugbetaald. Zodra de waarde van het geschenk niet louter symbolisch is, mag het lid dit geschenk echter niet aanvaarden.
Deze bepaling doet evenmin afbreuk aan de wetgeving inzake verkiezingsaangelegenheden, die kandidaten toestaat om bepaalde giften te ontvangen in het licht van de verkiezingen (zie onder andere artikel 11 van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid).
Deze bepaling heeft in werkelijkheid alleen betrekking op de materiële of geldelijke tegenprestaties die een lid van de Senaat zou ontvangen ten gevolge van aan burgers verleende diensten.
Artikel 7
Dit artikel beklemtoont en wijst erop hoe belangrijk het is dat elke burger gelijk wordt behandeld overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het ligt in de bedoeling de indruk tegen te gaan dat sommige burgers een voorkeursbehandeling krijgen, of integendeel, een discriminerende behandeling.
Artikel 8
Deze bepaling heeft betrekking op de wezenlijke rol van de leden van de Senaat op het stuk van individuele informatieverstrekking aan de burger.
Wanneer een lid van de Senaat rechtstreeks informatie verstrekt aan een burger, waakt hij erover dat zijn antwoord correct, nauwkeurig en volledig is. Hij is mogelijkerwijze niet de meest aangewezen persoon om de gevraagde informatie te verstrekken. In dat geval is het zijn taak de burger door te verwijzen naar de bevoegde informatiedienst.
Wanneer het lid van de Senaat informatie verstrekt, handelt hij zodanig dat noch het algemeen belang noch de goede werking van de overheidsdiensten en het gerecht in het gedrang komen; ook waakt hij erover geen inbreuk te plegen op iemands persoonlijke levenssfeer en niet te handelen in strijd met de regels inzake openbaarheid van bestuur.
Artikel 9
Zoals toegelicht onder artikel 8, hebben de leden van de Senaat de belangrijke taak de burger door te verwijzen naar de bevoegde ombuds- of klachtendienst. Die doorverwijsfunctie is des te belangrijker in het licht van het groeiend aantal overheidsdiensten en gespecialiseerde diensten die over een ombuds- of klachtendienst beschikken waar burgers met hun problemen terechtkunnen. Die ombudsdiensten zijn evenwel niet altijd even goed bekend bij de bevolking. Deze bepaling wil voorkomen dat het lid van de Senaat taken verricht waarvoor hij in werkelijkheid niet bevoegd is, zoals deze van ombudsman of klachtendienst, en er tegelijkertijd voor zorgen dat de daartoe opgerichte diensten een grotere bekendheid genieten bij de bevolking.
Wanneer het lid van de Senaat een burger naar een specifieke dienst doorverwijst, zal hij duidelijk aangeven wat die dienst wél en niet kan doen, opdat de burger geen valse hoop koestert over de eventuele uitkomst van zijn demarche. De verstrekte informatie mag ook betrekking hebben op de procedures of de werking van de diensten die ter beschikking van de burger staan.
Deze bepaling doet evenwel geen afbreuk aan de bepalingen van artikel 8 van deze code.
Artikel 10
Deze bepaling omschrijft wat moet worden verstaan onder een rechtstreekse tussenkomst van een lid van de Senaat in een administratief of rechterlijk dossier. Deze tussenkomst is iets anders dan het voeren van het woord als bepaald in het Reglement van de Senaat. Zoals in de inleiding werd uiteengezet, strekt deze code er niet toe te raken aan de parlementaire functies bedoeld in de Grondwet, de wet of de reglementen van de assemblee.
De definiëring van de tussenkomst in artikel 10 blijft van toepassing in de volgende artikelen die verwijzen naar dit begrip.
Er wordt verduidelijkt dat de vraag om informatie, geregeld bij artikel 8 van deze deontologische code, geen tussenkomst is in de zin van artikel 10.
Artikel 11
Deze bepaling vermeldt de beginselen die de leden van de Senaat ten allen tijde in acht moeten nemen. Het is niet de bedoeling elke vorm van tussenkomst te verbieden : zoals hierboven is aangegeven, is het belangrijk dat de parlementsleden en de burgers met elkaar in contact kunnen blijven staan. De tussenkomst zou bijvoorbeeld kunnen gaan over een vraag om concrete uitleg over de stand van zaken in een dossier, over de verantwoording van het uitblijven van een antwoord op een gestelde vraag, of ze kan de aandacht vestigen op specifieke elementen van een dossier, zoals de sociale achtergrond van de betrokkene.
Ter herinnering wordt aangegeven dat bij een overweging om tussen te komen, het lid van de Senaat dient na te gaan of zijn eventuele tussenkomst strookt met de grondwettige beginselen van de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van zowel het gerecht als de bestuurlijke overheid alsook met de grondwettige beginselen van een gelijke behandeling van alle burgers, en zich dient te houden aan de verbodsbepalingen waaraan wordt herinnerd in artikel 12.
Artikel 12
Ingevolge de in artikel 11 opgesomde beginselen moeten bepaalde tussenkomsten worden verboden.
Allereerst wordt benadrukt dat een tussenkomst nooit de bedoeling mag hebben het verloop van een administratieve of gerechtelijke procedure te beïnvloeden. Zo mag een lid van de Senaat bijvoorbeeld nooit tussenbeide komen om een proces-verbaal te doen seponeren. Zoals artikel 8 van de wet van 15 juni 2006 op de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten bepaalt, is het het lid van de Senaat evenmin toegestaan te trachten invloed, hoe gering ook, uit te oefenen op de gunning of uitvoering van een overheidsopdracht, ongeacht of er daadwerkelijk sprake is van een belangenconflict als bedoeld in voornoemde wet van 15 juni 2006.
Voorts is het uitdrukkelijk verboden tussenbeide te komen om de behandeling van een administratief of gerechtelijk dossier te bespoedigen, aangezien andere dossiers aldus automatisch vertraging oplopen; een dergelijke tussenkomst is aldus op te vatten als een vorm van favoritisme. Op grond van de artikelen 9, 13 en 14 van deze code kan een lid van de Senaat een burger evenwel altijd adviseren informatie in te winnen over de vooruitgang in een bepaald dossier, ingeval hij van mening is dat de afhandeling van dat dossier te traag verloopt. Als de burger er niet in slaagt de gewenste informatie te verkrijgen, kan het lid van de Senaat daartoe zelf stappen ondernemen door gebruik te maken van de officiële informatiekanalen (klachten-, ombuds-, informatiediensten, enz.).
In § 3 van deze bepaling wordt er nogmaals aan herinnerd dat een lid van de Senaat niet ten behoeve van een burger tussenbeide mag komen op onrechtmatige of onwettige wijze, bijvoorbeeld om voor die burger sociale huisvesting te verkrijgen.
Artikel 13
Deze bepaling geeft aan dat informatie verstrekken over de desbetreffende procedures is toegestaan. Een dergelijk optreden wordt immers niet beschouwd als bevoordeling, op voorwaarde dat het beperkt blijft tot het verstrekken van informatie, overeenkomstig artikel 8 van deze code.
Geen enkel lid van de Senaat mag echter op enigerlei wijze een burger voortrekken bij een selectie- of evaluatieprocedure.
Artikel 14
Zoals wordt aangegeven in artikel 13 van deze code, mogen de leden van de Senaat op generlei wijze om het even welke selectie beïnvloeden. Hier wordt evenwel verduidelijkt dat zij de mogelijkheid hebben om, naast het verstrekken van informatie over de procedure, zich ervan te vergewissen dat de selectieprocedure objectief verloopt.
Artikel 15
Deze bepaling geeft aan dat de leden van de Senaat werkzoekenden in kennis mogen stellen van vacatures. De leden van de Senaat mogen ook aanbevelingen doen aan een werkgever in de privé- of openbare sector, maar enkel binnen de in deze bepaling aangegeven perken.
Artikel 16
Deze bepaling beoogt te voorkomen dat een lid van de Senaat bij de burger de indruk wekt dat hij of zij hem een bepaalde dienst heeft bewezen, terwijl zijn of haar tussenkomst amper of zelfs geen uitwerking heeft gehad. Een lid van de Senaat mag zich dus geen verdienste aanmatigen die hem of haar niet toekomt, bijvoorbeeld met het oog op een kiescampagne. Een lid van de Senaat dat een burger zou doen geloven dat een beslissing te zijnen gunste dankzij hem of haar werd genomen, terwijl die beslissing bijvoorbeeld het gevolg is van een regelmatige stemming in een commissie, maakt zich schuldig aan een schijntussenkomst. De loutere kennisgeving van een beslissing is daarentegen geen schijntussenkomst.
Het tweede lid van deze bepaling heeft tot doel te voorkomen dat een lid van de Senaat een dienst bewijst aan een burger zonder dat hem of haar om enig optreden werd verzocht. Een dergelijk optreden is immers niet bedoeld om in te spelen op de behoeften van de bevolking, maar beoogt voornamelijk naar de gunst van de betrokken burger te dingen. Het is dus niet toegestaan.
Artikel 17
Deze bepaling preciseert onder welke voorwaarden leden van de Senaat met inachtneming van de regels van deze code publiciteit mogen geven aan diensten die zij aan burgers verstrekken. Het doel is deze publiciteit te beperken tot de allernoodzakelijkste informatie, en toch voor eenieder een zekere mate van toegang tot de media mogelijk te maken.
Artikel 18
Deze bepaling herinnert aan de opdrachten die aan de Federale Deontologische Commissie zijn toevertrouwd.
Artikel 19
Dit artikel bepaalt dat de Federale Deontologische Commissie dit reglement in acht neemt bij het verlenen van adviezen of het opstellen van aanbevelingen.
Francis DELPÉRÉE. |