5-1284/5

5-1284/5

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

27 MAART 2012


Voorstel van resolutie betreffende Palestijnse gevangenen in Israëlische gevangenissen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

DE HEER ANCIAUX EN MEVROUW ARENA


I. INLEIDING

De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 6 december 2011, 31 januari, 13, 20 en 27 maart 2012.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER DE BRUYN, AUTEUR VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE

Het conflict tussen Israël en de Palestijnen kent een lange voorgeschiedenis. Deze is uitvoerig gedocumenteerd en dient hier niet in herinnering te worden gebracht. Wel relevant voor dit voorstel van resolutie zijn de gevolgen van de bezetting van de Palestijnse gebieden door Israël sinds de Zesdaagse Oorlog van 1967. De aanhoudende bezetting ontneemt de Palestijnse bevolking immers belangrijke hefbomen om een eigen, levensvatbare Staat te ontwikkelen. De vrijheid van beweging, expressie en vereniging zijn ernstig beperkt en hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om een sociaaleconomisch beleid te voeren dat tegemoet komt aan de noden en behoeften van de Palestijnse bevolking.

Niemand betwist het recht of zelfs de plicht van Israël om zijn onderdanen te beschermen tegen alle vormen van terreur, maar dit mag niet gebeuren ten koste van de even fundamentele rechten van de Palestijnse bevolking. Op dit ogenblik is Israël heer en meester in de bezette gebieden, wat resulteert in een zeer hard optreden van de Israëlische veiligheidsdiensten tegenover zeer grote groepen van Palestijnse burgers. Er is ook een onrustwekkend hoog aantal Palestijnse gevangenen.

Het aantal Palestijnen dat op basis van deze regels in gevangenschap verblijft, wordt maandelijks gepubliceerd. Dit gebeurt onder andere door de Israëlische mensenrechtenorganisatie B'Tselem. Momenteel verblijven er zo'n 5 000 Palestijnen in Israëlische gevangenissen en detentiecentra op Israëlisch grondgebied.

Volgens de Vierde Conventie van Genève is een bezettende overheid verplicht om, indien er wordt overgegaan tot arrestaties en dus vrijheidsberoving, personen te berechten op hun territorium en niet daarbuiten.

Het Internationaal Comité van het Rode Kruis bemiddelt tussen de Israëlische autoriteiten enerzijds en de verwanten van de familie anderzijds.

Bijzondere aandacht binnen de groep gevangenen dient te gaan naar personen die vallen onder het stelsel van « administratieve detentie ». Hierdoor wordt de betrokkene niet in staat van beschuldiging gesteld en kan hij zich bijgevolg ook niet verdedigen. Binnen het huidige Israëlische systeem kan een administratieve detentie zonder beperking in de tijd worden verlengd. Zo zijn er gevallen bekend van personen die vele jaren onder dit stelsel werden vastgehouden.

Een andere groep die bijzondere aandacht vraagt, zijn de minderjarige gevangenen. Het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat ook door Israël is ondertekend, definieert een kind als elke mens jonger dan achttien jaar. Nochtans wordt op basis van de Israëlische militaire regels die in de bezette gebieden van kracht zijn, een kind vanaf zestien jaar als een volwassene beschouwd en overeenkomstig behandeld.

Verschillende mensenrechtenorganisaties maken melding van een systematische slechte behandeling, opsluitingsomstandigheden die geen rekening houden met de jonge leeftijd, afgedwongen bekentenissen en zelfs folteringen. In vrijwel alle zaken blijkt het primaire bewijs een bekentenis die door de kinderen wordt afgelegd tijdens hun ondervraging. Deze ondervraging vindt vaak plaats zonder de aanwezigheid van een advocaat of van een meerderjarig familielid. Bovendien is de bekentenis vaak opgesteld in het Hebreeuws, een taal die, zeker in geschreven vorm, nauwelijks gekend is door jonge Palestijnen.

Recent werd door Hamas en de Israëlische regering een akkoord bereikt voor de vrijlating van de Israëlische soldaat Gilad Shalit en ongeveer 1 000 Palestijnse gevangenen. De rechten van deze krijgsgevangene werden duidelijk geschonden.

Ook de situatie van Palestijnse gevangenen in Palestijnse gevangenissen is niet optimaal. Zowel op de Westelijke Jordaanoever als in de Gazastrook werden honderden Palestijnen op willekeurige basis gearresteerd en zonder vorm van proces gevangen gehouden.

Dit voorstel van resolutie steunt de betrachting van Israël om tot een vreedzame oplossing in het Midden-Oosten te komen, maar de Israëlische autoriteiten worden ook verzocht de rechten van de Palestijnse gevangenen volledig te respecteren.

Tevens wordt ook aan de Palestijnse autoriteiten gevraagd om de rechten van de Palestijnse gevangenen in Palestijnse gevangenissen strikt na te leven.

III. HOORZITTINGEN

A. Hoorzitting van 6 december 2011

Uiteenzetting door de heren Issa Qaraqe, Palestinian minister of detainees and ex-detainees Affairs, en de heer Naser Alrayes, juridische raadgever van de organisatie Al Haq

De heer Issa Qaraqe, Palestinian minister of detainees and ex-detainees Affairs, begint zijn betoog met een verwijzing aan de uitwisseling van 1 027 Palestijnse gevangen in ruil voor het vrijlaten van de Israëlische soldaat Gilad Shalit. De internationale gemeenschap denkt dat er nu geen nood meer is aan maatregelen, maar de minister hoopt dat er ook oplossingen komen voor de 5 000 andere gevangenen die er nu nog zijn.

De Israëlische regering heeft beslist om restrictieve maatregelen te nemen tegenover de gevangenen, onder andere het weigeren van bezoekrecht door familie, isoleren van gevangenen, weigeren van medicijnen of medische zorgen, collectieve straffen, e.a. Dergelijke straffen zijn strijdig met de mensenrechten. Spreker roept de internationale gemeenschap op deze inbreuken op het internationaal humanitair recht te veroordelen.

Verder wijst de heer Qaraqe op het feit dat er in de Israëlische gevangenissen ook veel kinderen worden opgesloten, vaak in onmenselijke omstandigheden. Zij worden mishandeld, gefolterd en gepest, wat door de Israëlische regering als legitiem beschouwd wordt omdat ze Palestijnen als terroristen beschouwen en mishandeling zien als een middel in de strijd tegen terreur.

De heer Issa Qaraqe stipt aan dat een Israëlisch militaire rechtbank onlangs uitspraak gedaan heeft over de onmenselijke handelingen in de gevangenissen. Dit was de eerste keer dat een militaire rechtbank dit gegeven erkent.

Momenteel zijn ook drieëntwintig Palestijnse parlementsleden gevangengenomen door de Israëlische overheid omwille van politieke motieven. Dit is een aangelegenheid die elk parlementslid aangaat, want het is een schending van de rechten van parlementsleden. De heer Qaraqe vraagt campagne te voeren om de fundamentele rechten van deze verkozenen te verdedigen.

Verder worden er tweehonderdvijfentwintig Palestijnen administratief aangehouden op basis van Israëlische wetten daterende uit de tijd van het Brits Mandaat. Alle mensenrechtenorganisaties zijn tegen deze administratieve aanhoudingen omdat ze geen recht op een proces garanderen. De aanhoudingen moeten om de zes maanden worden verlengd en op die manier zitten sommigen al vijf jaar opgesloten. Israël erkent en respecteert de Vierde Conventie van Genève niet. De Palestijnse gevangenen vallen onder Israëlische militaire wetten.

De Palestijnse regering rekent op steun van de andere landen om in de schoot van de Algemene Vergadering van de VN te vragen welk statuut de Palestijnse gevangenen hebben. De Palestijnse overheid zal ook een advies vragen aan het Internationaal Gerechtshof betreffende deze kwestie.

Volgens de heer Qaraqe houdt het Israëlische rechtssysteem een discriminatie in ten opzichte van de Palestijnen. Hij geeft enkele voorbeelden van gevangengenomen Palestijnen waaruit blijkt dat de Israëlische overheid zich niet aan de wetten (en de mensenrechten) houdt. Hij haalt ook een militair rapport van het Israëlisch leger aan waaruit blijkt dat het Militair Gerechtshof 99 % van de Palestijnen die voor deze rechtbank verschijnen veroordeelt. Ook stelt het dat er van de 10 000 Palestijnse gevangen slechts 25 vrij gelaten werden. De aanvraag om vrijlating van de overige 98 % van de gevangenen (9 975) werd geweigerd. Het rechtssysteem in Israël staat, volgens spreker, louter ten dienste van de bezettende macht.

De heer Qaraqe dankt België voor haar steun aan de toetredingsaanvraag van de Palestijnse Autoriteit bij de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO). Dit is voor Palestina heel belangrijk om hun rechten gerespecteerd te zien. Palestina wil enkel gerechtigheid en respect voor de mensenrechten. Ook gevangenen hebben recht op een menswaardige behandeling en op bescherming. Daarom vraagt de heer Qaraqe dat de internationale gemeenschap, en België, resoluties aan te nemen om de Palestijnen te steunen in hun streven naar de erkenning van hun rechten.

De heer Naser Alrayes, juridische raadgever van de organisatie Al Haq, wenst enkele essentiële punten naar voor te brengen.

Ten eerste vraagt hij een internationale tussenkomst om Israël te verplichten de Vierde Conventie van Genève en andere internationale verdragen na te leven. Zo wordt aan de Palestijnse burgers de garantie geboden op een menswaardige behandeling bij een eventuele arrestatie of gevangenneming.

Ten tweede mag de internationale gemeenschap de bezettende macht (Israël) niet toelaten om oorlogsmisdaden te begaan. Dit is vooral het geval voor deportaties. Dit vormt een schending van het internationale recht betreffende bezetting. Als de internationale gemeenschap niet reageert, staat dit gelijk met stilzwijgend toestemmen met deze praktijk.

Ten derde klaagt de heer Alrayes het stilzwijgen aan van de internationale gemeenschap ten opzichte van de verklaring van de Israëlische regering om een aantal Palestijnse gevangenen die de veiligheid van het land in gevaar brengen, zonder voorgaand proces te executeren. De mensenrechtenorganisatie Al Haq heeft tot op heden geen internationale veroordeling van dit gegeven vernomen en betreurt dit. Het gaat hier nochtans om moord.

Ten slotte vraagt de heer Alrayes steun voor de Palestijnse Autoriteit om de kans te krijgen om toe te treden tot internationale conventies. Zo zou het een betere bescherming kunnen genieten ten opzichte van de bezettende macht.

Gedachtewisseling

De heer De Bruyn beaamt de stelling van de heer Qaraqe dat er een gebrek is aan internationale aandacht voor het probleem. Het voorstel van resolutie betreffende Palestijnse gevangenen in Israëlische gevangenissen gaat specifiek in op het probleem van de gevangenen, en dit in het ruimer kader van de problematiek in het Midden-Oosten en de conflictsituatie tussen Israël en de Palestijnen. Het probleem van de Palestijnse gevangenen, in het kader van het internationaal humanitair recht, is onrustwekkend.

De heer De Bruyn heeft, na het horen van de uiteenzetting van de heer Qaraqe, drie vragen. Ten eerste wil hij weten hoe de samenwerking verloopt tussen de Palestijnse Autoriteit en de internationale organisaties, in het bijzonder het Rode Kruis. In welke mate speelt het Rode Kruis een bemiddelende rol tussen de Israëlische bezetter en de Palestijnse families van gevangenen ?

Ten tweede peilt de heer De Bruyn naar de rol van het Gezantschap van de Europese Unie in het Palestijns gebied, specifiek met betrekking tot de Palestijnse gevangenen.

Ten derde merkt spreker op dat het aantal personen in administratieve detentie relatief klein is ten opzichte van het totaal aantal gevangenen, maar vooral de specifieke aard van deze detentie is problematisch. Spreker wenst bijkomende verduidelijking over het specifiek karakter van deze administratieve detentie.

Mevrouw Arena stelt dat haar fractie steeds haar steun heeft uitgesproken voor de Palestijnen in het dispuut tussen Israël en de Palestijnen. Zij vindt dat de Palestijnse kwestie op alle mogelijke manieren moet aangekaart worden.

Verder stelt mevrouw Arena vast dat het uitwisselingsakkoord betreffende de soldaat Gilad Shalid tussen Israël en Hamas gesloten werd op hetzelfde moment dat president Abbas onderhandelingen voerde om internationale steun te verkrijgen voor de erkenning van de staat Palestina. Door dat akkoord maaide de staat Israël het gras voor de voeten van de Palestijnse Autoriteit weg om een stap te zetten naar dialoog, terwijl daarentegen een radicale politieke fractie die geen dialoog voert, werd versterkt. Hoe interpreteert de Palestijnse Autoriteit dit gegeven ?

Vervolgens wijst mevrouw Arena erop dat Palestijnse families niet kunnen beschikken over de lichamen van de in Israëlische gevangenissen overleden Palestijnen omdat de Israëlische Staat deze stoffelijke overschotten niet teruggeeft aan de families.

Ten slotte stelt mevrouw Arena dat er reeds stappen ondernomen zijn om de problematiek van de gevangenen aan te kaarten bij de Verenigde Naties. Kunnen de leden van de Palestijnse delegatie zeggen welke stappen exact gezet werden en wat de huidige stand van zaken is ?

De heer Anciaux onderschrijft de uiteenzetting van de heer Qaraqe betreffende het respecteren van de mensenrechten, het respecteren van de Vierde Conventie van Genève, het feit dat gevangenen, en in het bijzonder kinderen, niet door militaire rechtbanken, en dus de facto buitenrechtelijk, berecht mogen worden. Hij beaamt ook dat de uitspraak van de Israëlische overheid betreffende de buitenrechtelijke executies niet aanvaardbaar is. Het is verbazend dat de internationale gemeenschap hieromtrent geen actie onderneemt.

De heer Anciaux heeft een eerste, eerder strategische, opmerking. Er zou kunnen verwacht worden dat er binnen de internationale gemeenschap een grote eensgezindheid heerst over het respect voor mensenrechten bij de behandeling van gevangenen. Deze eensgezindheid is er echter niet. Welke verklaring kan de heer Qaraqe hiervoor geven ? Is het raadzaam om een tweede front te openen, specifiek tegen de onrechtvaardige behandeling van Palestijnse gevangen in Israëlische gevangenissen ? Zou het niet beter zijn om deze problematiek te kaderen in de strijd/eis voor een onafhankelijke Palestijnse Staat ? De oprichting van een onafhankelijke Staat resulteert, volgens de heer Anciaux, automatisch in het respecteren van de mensenrechten.

De heer Anciaux onderstreept verder dat er niet gesproken wordt over de 1 000 000 Palestijnen die de facto gevangen genomen zijn in de Gazastrook, de grootste gevangenis ter wereld.

Ten slotte stelt de heer Anciaux zich de vraag hoe de samenwerking evolueert tussen Fatah en de Palestijnse Autoriteit, enerzijds, en Hamas, anderzijds. Is er sprake van een tegenstrijdige visie tussen deze twee groeperingen, of is er een gemeenschappelijke visie betreffende het toekennen van rechten voor Palestijnse gevangenen ?

De heer Ceder betwijfelt of de erkenning van een onafhankelijke Palestijnse Staat ook de situatie van de gevangenen zou oplossen en verwijst daarbij naar de huidige toestand in de Palestijnse gevangenissen. Immers, in de Palestijnse gebieden worden stelselmatig mensen door Palestijnen gevangengenomen, aangehouden zonder proces, gefolterd en mensonwaardig behandeld, terwijl de Israëli's in grote lijnen wel de mensenrechten respecteren en hier slechts heel incidenteel van afwijken, veelal noodgedwongen door bepaalde omstandigheden. De heer Ceder vraagt zich af waarom de heer Qaraqe verwacht dat Israël veel hogere normen voor respect voor humanitaire normen moet in acht nemen dan dat de Palestijnse Autoriteit zelf doet ?

De heer Issa Qaraqe onderstreept vooreerst dat de samenwerking tussen de Palestijnse Autoriteit en de internationale gemeenschap. Er is een goede samenwerking tussen de Palestijnse Nationale Autoriteit en de internationale organisaties. De Palestijnse Autoriteit houdt ze op de hoogte van de toestand van de gevangenen.

De slechte behandeling van sommige Palestijnse gevangenen heeft niet veel aandacht gekregen in de media. De bezettingsmacht moet het internationaal humanitair recht in acht nemen en de internationale gemeenschap moet toezicht houden op de detentiecentra.

Sinds vijf jaar ontzegt de Israëlische overheid om veiligheidsredenen het bezoekrecht aan de families van personen afkomstig uit Gaza. Zelfs het Rode Kruis kon de rechten van de gevangenen, waaronder de toegang tot zorg, niet verdedigen.

De Europese Unie heeft politieke en commerciële associatieverdragen met Israël gesloten. Die bevatten een clausule betreffende de eerbiediging van de mensenrechten. Die bepalingen worden niet geëerbiedigd ten overstaan van de Palestijnse gevangenen. Er moet een monitoringmechanisme worden ingesteld. Sinds het akkoord over de vrijlating van de Israëlische soldaat Shalid in ruil voor 1 027 Palestijnse gevangenen, werd nog een groep van 400 mensen gearresteerd. De golf van arrestaties gaat door, omdat Palestina noch onafhankelijk, noch soeverein is.

Sinds 2000 heeft Israël 20 000 illegale detenties verricht. De Israëlische overheid weigert tientallen lichamen van gevangenen aan de families terug te geven. Dat is een onmenselijke straf voor de doden en de levenden.

Het Palestijnse volk wil een onafhankelijke Staat, zonder dat het de ogen wil sluiten voor de schendingen van de mensenrechten van de bevolking die onder de bezetting leeft. De internationale gemeenschap draagt hier een zware verantwoordelijkheid. De militaire wetten moeten zo snel mogelijk worden geannuleerd, er moet een einde worden gemaakt aan de arrestaties van kinderen, aan de administratieve detentie en aan andere strafmaatregelen voor de Palestijnse gevangenen.

Mevrouw Barghouti, Palestijns advocaat, lid van de Revolutionaire Raad van Fatah en van de Gemeenteraad van Ramallah, is de echtgenote van Marwan Barghouti, een volksvertegenwoordiger die al jarenlang gevangen is. Ze voert een internationale campagne voor de vrijlating van haar man en voor alle Palestijnse gevangenen. De jongste 10 jaar zijn de levensomstandigheden van de Palestijnse gevangenen niet veel veranderd. Israël is erin geslaagd die gevangenen als misdadigers of zelfs als terroristen te laten beschouwen. Het probleem van de gevangenen blijft buiten het internationaal recht, hoewel de Palestijnse Autoriteit de vredesakkoorden van Oslo heeft ondertekend, waarin Israël de verbintenis is aangegaan de gevangenen vrij te laten. De Israëlische regering gebruikt de gevangenen als een pressiemiddel op de Palestijnse samenleving. In 2006 zaten er 48 volksvertegenwoordigers in Israëlische gevangenissen en vandaag zijn er nog 23. Zopas heeft Israël, naar aanleiding van de vrijlating van soldaat Shalid, Palestijnse gevangenen vrijgelaten die zelfs nog voor de akkoorden van Oslo waren aangehouden.

Mevrouw Sabar Francis, advocaat en directrice van een vereniging (Addameer) die gespecialiseerd is in het gevangenenprobleem, meent dat de Europese Unie haar normen ter bescherming van de rechten van de mens moet doen eerbiedigen door alle betrokken partijen.

De administratieve detentie steunt op artikel 78 van de Vierde Conventie van Genève. In dat artikel is er echter slechts sprake van een zeer korte detentie om veiligheidsredenen. De advocaten van de gevangenen hebben geen recht op inzage in de dossiers. Israël gebruikt dat mechanisme systematisch als een middel voor politieke repressie, zelfs tegen vrouwen en kinderen. Bovendien bevinden die detentiecentra zich op Israëlisch grondgebied. Israël schendt dus op flagrante wijze de voorwaarden voor de administratieve detentie die het internationaal recht oplegt.

Khaled Quzmar, juridisch adviseur van Defense Children International in Palestina, meent dat de Israëlische militaire rechtbanken op maat zijn gemaakt van de Israëlische bezetting. Ze passen alleen de militaire wetten toe, die door de Israëlische overheid zijn afgekondigd.

Spreker maakt als advocaat deel uit van die rechtbanken en heeft de indruk dat hij onderdeel is van een bezettingsapparaat. Een Israëlische advocate die gedurende drieëntwintig jaar de Palestijnse gevangenen verdedigd heeft, heeft beslist die rechtbanken, die ze als straffend bestempelt, te boycotten.

De gespecialiseerde rechtbanken die Israël twee jaar geleden heeft opgericht, beantwoorden niet aan de regels van het internationaal recht. Eigenlijk zijn ze identiek aan militaire rechtbanken. De Israëlische overheid deporteert nu kinderen als alternatief voor de straffen welke die rechtbanken opleggen. Het gaat om een straf die soms zwaarder is dan gevangenschap.

De heer Mahoux spreekt in zijn hoedanigheid van voorzitter van het « Committee on Human Rights of Parliamentarians » van de Interparlementaire Unie (IPU). Zonder onderscheid tussen gevangenen te willen maken, onderstreept de heer Mahoux dat de gevangenneming van Palestijnse parlementsleden hem en het Comité bijzonder ter harte gaat. Kan er meer informatie gegeven worden over de situatie van de Palestijnse parlementairen in Israëlische gevangenissen ?

Daarnaast merkt de heer Mahoux op dat de gesprekspartners van de IPU de parlementen zelf zijn en roept de Palestijnse Autoriteit op om deel te nemen aan die gesprekken en de vragen van de IPU te beantwoorden.

Ten slotte vraagt de heer Mahoux of de Palestijnse delegatie kan bevestigen dat de gevangengenomen Palestijnse parlementsleden opgesloten worden in gevangenissen buiten de Palestijnse gebieden. Indien dit zo is, dan vormt dit een inbreuk op de internationale regelgeving.

De heer Anciaux wenst te verduidelijken dat hij de Palestijnse minister niet heeft afgeraden om de problematiek van de gevangenen aan te pakken, maar wel dat het hem verbaast dat er minder steun is voor deze problematiek dan voor de onafhankelijkheidsstrijd van de Palestijnen.

Volgens de heer Anciaux moet er in de dossiers een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen politieke gevangen en gevangenen van gemeen recht. Nu wordt door Israël gesteld dat het allemaal criminelen zijn, terwijl dit onjuist is. Het is noodzakelijk om de juiste informatie te verkrijgen om internationaal op een correcte manier de strijd te kunnen aangaan.

De heer Brotchi betreurt het feit dat terroristische organisaties minderjarigen rekruteren en gebruiken in het kader van hun terroristische activiteiten. Dit vormt een ernstige inbreuk op het internationaal recht. De meeste kinderen die momenteel in de gevangenissen zitten, zijn dan ook eerder het slachtoffer van misbruik door die terroristische organisaties.

Verder stelt de heer Brotchi dat volgens zijn informatie alle gevangenen recht hebben op het bezoek van een delegatie van het Rode Kruis en van hun familie, dit om de twee weken gedurende 45 minuten. Soldaat Gilad Shalid heeft gedurende zijn gevangenneming zelfs geen bezoek van het Rode Kruis mogen ontvangen.

De heer Brotchi maakt verder melding van honderden Palestijnse gevangenen die, zowel op de Westelijke Jordaanoever als in de Gazastrook, op willekeurige basis werden gearresteerd en zonder vorm van proces gevangen gehouden, dikwijls te wijten aan de rivaliteit tussen Hamas en Fatah. De Independent Commission for Human Rights heeft in 2010 hierover 1 559 klachten in de Westelijke Jordaanoever en 321 in de Gazastrook ontvangen. Kan de Palestijnse delegatie hier enige informatie geven ?

De heer Brotchi stelt ten slotte voor dat voor het vellen van een evenwichtig oordeel betreffende deze problematiek, ook de visie van de Israëlische autoriteiten moet gehoord worden.

Volgens mevrouw Matz is het bezoekrecht voor familie in de Gazastrook sedert 2007 opgeschort door Israël. Toch is het dankzij het International Committee of the Red Cross mogelijk voor familie om een gevangene te bezoeken.

De heer De Bruyn is van oordeel dat de onterechte gevangenneming in sommige gevallen kan leiden tot radicalisering. Niemand is hierbij gebaat. De Palestijnse Autoriteit draagt de strijd tegen de radicalisering hoog in het vaandel, maar bestrijdt zij op het terrein ook effectief het terrorisme ?

De heer Issa Qaraqe legt uit dat de families al vijf jaar het recht werden ontzegd de Palestijnse gevangenen uit Gaza te bezoeken, zelfs na de bevrijding van Shalid. De Knesset heeft wetten aangenomen die de gevangenen verbieden bezoek te krijgen, wat een schending is van het internationaal recht.

De Palestijnse kinderen worden niet ingezet voor wapensmokkel of om aanslagen te plegen. De meeste kinderen in de Israëlische kerkers zijn aangehouden omdat ze stenen gooiden naar de kolonisten of omdat ze meededen aan vreedzame manifestaties tegen de muur, die onwettig werd bevonden.

Spreker vindt dat de deelname op zich van kinderen aan gewelddadige conflicten betreurenswaardig is.

De Palestijnse Autoriteit heeft zich verantwoordelijk opgesteld door een beroep te doen op een Palestijnse conventie die het betrekken van kinderen in een conflict strafbaar stelt.

Het gevangen houden van kinderen is erop gericht om er informanten van te maken voor de bezettingsmacht. Voor men de Palestijnse kinderen terroristen noemt, heeft men ten minste bewijzen nodig, en een proces.

Mevrouw Kholoud Najim verklaart dat zij tijdens haar gevangenschap getuige is geweest van de onmenselijke behandelingen die gevangenen, inclusief kinderen, moeten ondergaan.

B. Hoorzitting van 31 januari 2012

Inleiding door de heer Jacques Revah, ambassadeur van Israël

De ambassadeur stipt vooreerst aan dat de heren Lenk en Roif speciaal voor deze hoorzitting uit Jeruzalem naar Brussel zijn gekomen.

De aanwezigheid van de Israëlische delegatie was niet evident omdat er eerst geen uitnodiging was voorzien en omdat de voorliggende tekst geen objectieve en neutrale benadering van het onderwerp weergeeft. Dergelijke teksten helpen het vredesproces niet, noch de goede verstandhouding of het hervatten van de onderhandelingen. De Israëlische medewerking aan de bespreking van deze tekst zou zelfs eerder contraproductief kunnen zijn.

Aangezien echter elke eenzijdige benadering kan geïnterpreteerd worden als steun voor het extremisme, werd geopteerd om toch medewerking te verlenen om zo veel mogelijk feiten en preciseringen aan te brengen en te wijzen op het bestaande juridische kader dat geldt in een rechtstaat. De Israëlische delegatie hoopt dat hun verklaringen aanleiding zullen geven tot vragen en bedenkingen zodat de standpunten zullen rijpen en meer tot mekaar kunnen worden gebracht.

Uiteenzetting door de heer Arthur Lenk, directeur van de afdeling Internationaal Recht bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in Jerusalem

Speaker underscores the importance of openness and friendship between Belgium and Israel and their parliaments and people as two democratic countries with warm and historic relations.

The current historic events in the Middle East, having occurred in Syria, Egypt, Libya and Iran have wide ranging consequences on human rights issues. The draft resolution on Palestinian prisoners in Israeli prisons tabled by Mr. De Bruyn and Mr. Vanlouwe (doc. Senate, nr. 5-1284) raises a political divisive issue between Israeli and Palestinians. Speaker reckons it to be counterproductive to the interests of Europe in the Middle East as it is inspired by a one-sided desire to criticize Israel. The Belgian Senate must favor dialogue and call on Israel and the Palestinians to negotiate in good faith a solution to the conflict in the Middle East.

Speaker stresses Israel is a democracy surrounded by instability and is regularly attacked by terrorist groups such as Hamas and Hezbollah, buttressed by Iran. These groups show no respect for the rules of international law including basic human rights by threatening civilians on all sides, even their own people. They're aimed at destroying the State of Israel and as a result the latter is forced to protect its people and its very existence. States have a right to imprison individuals in conformity with international law. Many of Israel's security detainees are murderers and terrorists who if at large, would endanger Palestinians and Israelis alike. Nevertheless, Israel recently agreed to release over 1 000 such detainees in exchange for one soldier, Mr. Gilad Shalit who had been held by Hamas for over 5 years with total disregard for his rights under international and domestic law. On other occasions, Israel has freed detainees as a token of goodwill in the context of the ongoing dialogue between Israeli and the Palestinians.

All democracies including Belgium, use imprisonment both as a legal penalty and as a means of protecting society against dangerous individuals. Every country has to strike a delicate balance between on the one hand the need to protect society and on the other hand the need to respect the human rights of the detainees. Belgium too, as many other democracies, struggles with this dilemma. In 2009, Thomas Hammerberg, the Commissioner for Human Rights of the Council of Europe called on the Belgian authorities to take « immediate action to reduce overcrowding and to address inhumane detention conditions in some prisons ». He added that « Living conditions and access to healthcare should be improved in the closed centers for aliens, ». Although there is room for improvement, also in the conditions of imprisonment, Israel treats its detainees in accordance with international and domestic law and carefully seeks to achieve the right balance of interests on these sensitive issues. The legal status of detainees from the West Bank and Gaza is slightly different from that of Israeli prisoners due to the state of armed conflict which has existed in the region for over 60 years now.

The Israeli Supreme Court deems international humanitarian law including the Fourth Geneva Convention of 1949 applicable, beside relevant military orders and domestic law. In many circumstances the rights of detainees are highly similar to those of Israeli criminal prisoners. The legal framework and the nature of incarceration goals especially regarding rehabilitation obviously entail some differences but the similarities tend to rule the day. Trials and detention conditions for all detainees, whether security, common law, Palestinian, Israeli or alien, are ruled by Israeli domestic law and regulations. The detention facilities in Israel are in general operated by the Israeli prison service and some are also coordinated by police force in accordance with legislation and they are subject to judicial review.

Any complaints about decisions or claims by the authorities regarding the conditions of detention may be addressed either to prison authorities or to a District Court judge. There is however no such thing as a legal definition of a political prisoner under international or Israeli domestic law. Any person detained in Israel is detained by law as a result of his actions or specific concerns pertaining to intelligence information. The issue of Palestinian members of Parliament was raised in a previous hearing of the Committee on December 6th 2011. Israel acknowledges and respects the right of Palestinians to choose their representatives and to organize their electoral system as they see fit. Israel supports the notion that members of Parliament should not be sought, prosecuted, judged or imprisoned for actions within their duties as parliamentarians. However, this right was never intended to allow for covering up or hiding of criminal or terrorist activity. Israel as any other democratic State has an obligation to maintain public order and security for its citizens and to bring to trial any individuals who threaten their lives. The claim that terrorists, with blood on their hands would somehow be entitled to impunity due to holding a technical title of member of Parliament defies international law, Israeli domestic law and common sense.

Conditions for all detainees in Israeli prisons meet international standards in terms of health care, nutritional provisions, religious faith, family, diplomatic and Red Cross visits, the right to legal counsel, freedom of religion, leisure, sports and educational activities. Professional medical care is readily available in detention facilities. These issues were, on a number of occasions, reviewed by the Supreme Court. The International Committee of the Red Cross (ICRC) and diplomatic representatives are able to inspect the facilities, to file complaints and give comments to prison officials.

Following Israel's unilateral withdrawal from Gaza in 2006 and the violent coup by Hamas, the country faced a dilemma regarding the visitation of detainees from Gaza who remained in Israeli prisons. On the one hand, the right to visit remains possible if the detainee has an eligible family member from the West Ban, on the other hand, Israel is involved in an armed conflict with Hamas and has real concerns about Gaza residents visiting Israel. Two cases regarding petitions filed on this issue with Israel's High Court of Justice are pending.

In 2010, the Supreme Court also ruled on the issue of the location of these prisons within the borders of the territory of the State of Israel (High Court Decisions, case nr. 4169/10). The Court found that the idea between articles 49 and 76 of the Fourth Geneva Convention of 1949 was connected to an experience of the second world war when long distance transfers throughout Europe took place. Circumstances in Israel are quite different from those following the war.

Israel's domestic legislation allows the holding of detainees within Israeli territory. In fact, up until the early 1990-ties, detainees from the West Bank were held in prisons in the West Bank. However, as a result of the Oslo peace process, when Israel handed over the control over Palestinian cities to the Palestinian Authority, the inmates had to be moved to another location. Israel had built modern detention facilities within its borders and its decision to transfer the detainees to these modern facilities within Israel was subjected to judicial review and ultimately approved by the Supreme Court.

As in Belgium, there are clear rules of order and discipline for inmates and prison officials in Israeli prisons. Known reasonable standards of behavior and interaction are rigorously enforced. Solitary confinement is subject to rules and regulations and complaint procedures are provided. Disciplinary actions have been taken against prison officers who acted inappropriately and access to the Israeli legal system including the Supreme Court is guaranteed.

In July 2009, Israel established a Juvenile Military Court to protect the rights of minor defendants and to guarantee adequate professional care for minor detainees. The Court is applying new rules and practices to all suspects under the age of 18 in accordance with the internationally accepted age of minority. The duration of initial arrest of a minor under the age of 16 is determined only by the military prosecutor himself or by his deputy. An indictment by the prosecution is to be issued as early as possible and preferably within the initial period of arrest. While according to the law, the discretion of the prosecutor is significant, the majority of cases appear before a judge within 24 to 48 hours. Investigations of minors are carried out in Arabic and are to a large degree audio- or video- recorded even though according to Israeli domestic law, such recording is not required for criminal proceedings. Both Israeli law and the military legal system require an investigator to inform a suspect prior to investigation of his right to consult with an attorney in a language understood by the suspect. Military Court judges consider the specific circumstances of each minor and use their full discretion in sentencing. In 2011, the age of minority was formally raised to 18 in Israel, meeting the standards of both international practice and Israeli domestic law.

Israeli legislation permits in exceptional circumstances — for reasons of confidentiality or for the protection of intelligence sources — to keep persons in administrative detention. Currently, there are 299 such prisoners and none are women or children. Issuance of administrative detention orders against detainees who present a risk of public security in the West Bank is carried out in conformity with article 78 of the Fourth Geneva Convention of 1949.

All individuals under administrative detention can take their case to the Military Court of Appeal for judicial review. Petitioners may be represented by counsel and have a right to examine all unclassified evidence against them. All individuals have an additional right to directly petition Israel 's High Court of Justice.

Israel is a democracy, not unlike Belgium, in a highly difficult situation and surrounded by instability and terror. It aspires to balance on the one hand the values of human rights for the accused and the victim, whatever their religious faith and on the other hand the protection of all civilians. It cherishes the desire to reach a lasting peace in the region.

Uiteenzetting door de heer Avi Roif, Brigadier General, Head of Intelligence Division, van de dienst gevangenissen in Israël

De heer Roif verklaart zich niet te zullen inlaten met politieke aangelegenheden, maar zich te willen concentreren op praktische aspecten van de dienst voor het gevangeniswezen in Israël.

Deze dienst is verantwoordelijk voor alle gedetineerden, zowel politieke gevangenen als gevangenen van gemeen recht, alsook personen die gedetineerd zijn om veiligheidsoverwegingen. De dienst voor het gevangeniswezen heeft geen bevoegdheid om zelf mensen te ondervragen of te arresteren.

In Israël zijn er 29 detentiecentra waar 20 000 personen opgesloten zitten. Er zijn speciale detentiecentra voor specifieke groepen, zoals vrouwen of minderjarigen. Personen die om veiligheidsoverwegingen zijn opgesloten, zitten ofwel in specifieke arrestatiehuizen of in afzonderlijke secties van gewone gevangenissen. Het gaat hier om bendeleiders van criminele organisaties en terroristen die een grote invloed hebben gehad in terreuraanslagen.

Het totaal aantal personen opgesloten omwille van veiligheidsoverwegingen bedraagt 4 500, waarvan 6 vrouwen (3 in detentie en 3 waarvoor de gerechtelijke procedure nog niet afgerond is), 160 minderjarigen en 309 administratief aangehoudenen (allen meerderjarig en mannelijk).

De detentieomstandigheden van de mensen die om veiligheidsoverwegingen zijn aangehouden, werden onderzocht door de Hoge Raad voor de Justitie in het kader van een beroepsprocedure ingesteld door de gedetineerden en werden door het Hof goedgekeurd.

Deze detentieomstandigheden beantwoorden aan de wetten en reglementen van de Israëlische Staat en de internationale conventies die Israël heeft ondertekend. Zij zijn gebaseerd op de voorschriften opgesteld door het hoofd van de Israëlische penitentiaire dienst. Al die reglementen en wetten zijn openbaar.

In de Israëlische detentiecentra wordt niet gefolterd en er wordt geen geweld tegen gedetineerden gebruikt. Elke klacht over geweld of over onmenselijke behandeling door cipiers wordt onmiddellijk doorgegeven aan de Israëlische politie. Deze klachten tegen cipiers worden binnen de politiedienst onderzocht door een specifieke afdeling zich uitsluitend hiermee bezig houdt.

Elke gedetineerde kan beroep instellen bij de regionale rechtbank over elk aspect van zijn arrestatie of over de detentievoorwaarden. Die beroepen vormen in feite een voortdurende gerechtelijke controle van de detentievoorwaarden voor alle gedetineerden in het algemeen en voor de gedetineerde die het beroep heeft ingesteld in het bijzonder.

De dienst gevangeniswezen is verplicht om de beslissingen van de rechtbank onmiddellijk uit te voeren. Alle beslissingen worden strikt nageleefd.

De dienst voor het gevangeniswezen stelt alles in het werk om de detentievoorwaarden van alle gedetineerden te verbeteren. Zo worden nieuwe afdelingen van bestaande detentiecentra gebouwd, verbeterde cellen ter beschikking gesteld, de maaltijden aangepast en is er in elk detentiecentrum een aanbod van kleine kruidenierswaren die de gevangenen vrij kunnen kopen.

Deze aanpassingen worden uitgevoerd op basis van een meerjarenplanning en -budget.

De gedetineerden die de gerechtelijke procedure hebben doorlopen, hebben bezoekrecht. Gedetineerden waarover nog geen vonnis is geveld, hebben bezoekrecht vanaf 3 maanden na hun arrestatie. Personen die administratief zijn aangehouden, hebben bezoekrecht zoals vastgelegd in de Conventies van Genève.

Volgende bezoekers zijn toegelaten : directe familieleden, ouders, kinderen, grootouders, broers en zusters. Alle gedetineerden hebben recht op fysiek contact met hun kinderen jonger dan 8 jaar.

Elke gedetineerde heeft ook het recht op contact met een advocaat tijdens zijn detentie.

Het Rode Kruis bezoekt regelmatig de gevangenen die vallen onder de Palestijnse Autoriteit. Na elk bezoek stelt het Rode Kruis een verslag op over alle gecontroleerde dossiers. Dat verslag wordt nagekeken door de dienst voor het gevangeniswezen. Elke vastgestelde tekortkoming moet verklaard worden.

Buiten het Rode Kruis zijn er nog andere officiële bezoekers die aangesteld worden door de minister van Interne Veiligheid. De meeste van deze bezoekers behoren tot het departement van de procureur of zijn leden van de balie. Zij bezoeken alle gevangenissen regelmatig en stellen ook verslagen op na die bezoeken.

Gedetineerden hebben verschillende rechten :

— om brieven te versturen en te ontvangen;

— om zich te abonneren op een tijdschrift uitgegeven in Israël, ongeacht de taal;

— op 7 boeken in hun cel; bij elk familiebezoek mogen steeds 2 boeken worden omgeruild;

— een TV in hun cel, met programma's in verschillende talen afhankelijk van de medegedetineerden in de cel;

— een radio, CD-speler, MP3, ... in hun cel;

— 1 500 sjekel per maand om etenswaren, drankjes, snoep en andere kleine aankopen te doen (dit komt uiteraard boven de 3 maaltijden per dag voor elke gedetineerde);

— recht op gezondheidszorgen.

Elk detentiecentrum beschikt over een bibliotheek waaruit de gedetineerden boeken kunnen ontlenen. De dienst gevangeniswezen financiert de aankoop van boeken voor die bibliotheken.

In elk detentiecentrum wordt de dagelijkse zorg verzekerd : er is een ziekenboeg met een team van dokters, verpleegkundigen en verzorgenden. Er is ook een tandheelkundige dienst. Gedetineerden kunnen ook beroep doen op de diensten van een geneesheer-specialist, ofwel binnen de gevangenis ofwel in een ziekenhuis. In bepaalde gevallen mogen gedetineerden zelfs kiezen voor een eigen dokter, maar dan wel ook op hun eigen kosten.

Minderjarigen (dit zijn jongeren jonger dan 18 jaar) verblijven in een aparte afdeling van de detentiecentra en hebben recht op specifieke leerprogramma's en gevarieerde dagelijkse activiteiten. Minderjarigen die vallen onder de Palestijnse Autoriteit, kunnen hun eindexamens conform de programma's van de Palestijnse autoriteit afleggen.

Gedachtewisseling

Mevrouw Arena merkt op dat er twijfel is geweest wat de begrippen « veiligheidsgedetineerde » en « administratief gedetineerde » betreft. Het zou interessant zijn om wat uitleg te krijgen over die twee begrippen.

Daarnaast was er ook sprake van de « veronderstelde terrorist ». Welke objectieve criteria hanteert Israël hiervoor ? Volstaat het om bij een politieke beweging te horen om als dusdanig beschouwd te worden ?

De kwestie van de detentie werd ook behandeld. Er is gezegd dat bezoek in bepaalde gevallen de eerste drie maanden niet wordt toegestaan. Spreekster verwijst naar haar eerste vraag, in verband met de begrippen « veiligheidsgedetineerde » en « administratief gedetineerde », en vraagt over welke vorm van detentie het hier eigenlijk gaat. Omvat het verbod ook het bezoek van advocaten ?

De bezoeksrechten die door de Israëlische overheid worden gegarandeerd worden hier naar voren geschoven. Men weet echter best hoe moeilijk het is voor de Palestijnen om zich te verplaatsen en hoeveel problemen ze hebben wanneer ze van het ene naar het andere grondgebied willen reizen. Hoe wordt er, naast het bezoekrecht, gegarandeerd dat die mensen zich kunnen verplaatsen ?

Spreekster heeft met belangstelling geluisterd naar de vergelijking die werd gemaakt met België, wat democratie betreft. Er valt inderdaad heel wat te verbeteren aan onze systemen. De preventieve en administratieve detentie worden echter met elkaar verward. Behoudens vergissing, bestaat die laatste vorm van detentie niet in België.

Spreekster wenst ook te weten of families verhinderd worden om de lichamen van overleden gedetineerden op te eisen.

Ten slotte is er ook gezegd dat de Israëlische overheid had onderhandeld over de vrijlating van duizend Palestijnse gevangenen in ruil voor de vrijlating van de heer Shalid.

Hamas wordt sytematisch als een terroristische autoriteit afgeschilderd maar er wordt wel mee onderhandeld, terwijl de heer Abbas zich op precies hetzelfde ogenblik bij de VN bevond, als vertegenwoordiger van Fatah en niet van de meer extremistische Palestijnse vleugel, om te praten over een aantal stappen vooruit.

Op politiek vlak vraagt men zich af waarom Israël deze aanpak verkiest. Buitenstaanders krijgen de indruk dat het onderhandelen met een extremere organisatie bedoeld was om dat deel van de Palestijnse bevolking dat bereid was om te praten en voor vrede te ijveren, het gras voor de voeten weg te maaien. Wat vindt de Ambassadeur hiervan ?

De heer De Bruyn stelt verrast te zijn door de vaak terugkerende vergelijking tussen Israël en België. Beide landen zijn inderdaad democratieën, wat een confrontatie van opinies mogelijk maakt, maar er zijn toch ook wezenlijke verschillen. België heeft bijvoorbeeld geen politieke gevangenen.

In de uiteenzettingen werd een beeld geschetst van een sluitende juridisch systeem dat zeer goed oogt. In wezen is dat geen verdienste voor een democratie, maar een evidentie. Spreker stelt wel een groot contrast vast tussen dat geschetste beeld en het beeld dat getuigenissen van op het terrein geven. Het gaat hier om gedocumenteerde gevallen verzameld door respectabele instellingen (het Europees parlement, Palestijnse, Israëlische en internationale NGO's) die wijzen op tekortkomingen in de dagelijkse praktijk. Dat contrast is storend.

Spreker wijst verder op het feit dat de aantallen gevangenen vroeger systematisch door de Israëlische autoriteiten werden bekendgemaakt, terwijl NGO's nu die cijfers pas na een lange procedure kunnen verkrijgen. Waarom wordt het beleid terzake gewijzigd ? Is het voor een democratie niet beter om vrij en open te communiceren ?

Ten slotte vraagt spreker zich af of Israëlische autoriteiten, na de uitwisseling van de 1 000 Palestijnse gevangenen voor de Israëlische soldaat Shalid, nog politieke gevangenen zullen vrijlaten als een mogelijk gebaar van goede wil naar de Palestijnse autoriteit om het vredesproces meer kansen te geven ?

De heer Brotchi had tijdens de vorige hoorzitting de indruk dat Israël martelpraktijken toelaat in de Israëlische gevangenissen. Hij zou hier verduidelijking over willen.

Verder werd er gezegd dat er geen Israëlische gevangenissen zijn in de Palestijnse gebieden. Spreker vraagt of dit kan worden bevestigd want hij dacht dat het andersom was in de vorige hoorzitting.

Tot nu toe werd er gesproken over de detentieomstandigheden in de Israëlische gevangenissen. In het kader van deze bespreking door beide partijen, werd er nog niet gesproken over de detentieomstandigheden in de Palestijnse gevangenissen. Spreker zou hierover informatie willen.

Anderzijds las spreker in een communiqué van 19 januari 2012 dat de directeur van Human Rights Defenders in Gaza en de Westelijke Jordaanoever werd aangevallen, geslagen en verwond. Spreker vraagt of men informatie heeft over die gebeurtenis die hem enorm verontrust.

De soms erg gewelddadige relaties tussen de Palestijnse autoriteit en Hamas zijn gekend, ook op het terrein. Spreker veronderstelt dat er in de Israëlische gevangenissen gevangenen zitten van beide strekkingen. Spreker zou willen weten of ze samen opgesloten zitten of apart, of er onderling ruzies, vechtpartijen ... zijn.

Antwoorden van de heer Lenk

Israel is not the only country in the world to hold prisoners in preventive administrative detention. Nevertheless, those individuals have a range of legal options, including judicial review by the Supreme Court.

Israel has, like the European Union and many other countries anti-terrorist legislation. The Hamas is listed as a terrorist organization not only in Israel but also in the European Union, in the USA and in other countries. The military and political wings of Hamas are considered to be terrorist bodies with financial and criminal implications. This doesn't rob individuals of their rights when arrested, tried and detained. No-one is tried or imprisoned for their political point of view but for their actions, punishable under criminal law, such as terrorist attacks in universities or cities.

Regarding Gilad Shalit, obviously Israel did not negotiate directly with Hamas but resorted to international intermediaries. The policy of Israel regarding Hamas is shared by the members of the International Quartet, namely the United Nations, the USA, the European Union and the Russian Federation. The International Quartet has urged Hamas for the past six years to reject terrorism and violence and enter the peace process by accepting commitments taken on earlier by the Palestinians. If Hamas were to comply with these international demands, Israel would be willing to find a way to include all Palestinians in the ongoing peace process.

Every effort is made to return the bodies of deceased detainees to their families as soon as possible but in the case of terrorist a number of exceptions have been made. Over the years, a number of exchanges have taken place between Israel and for example Hezbollah. Fairly recently, Israel received the bodies of two deceased Israeli prisoners for a significant number of live detainees.

Torture is illegal in Israeli prisons. In its landmark decision of 1999, the Supreme Court clearly outlawed the use of torture in Israeli prisons. (HCJ nr. 5100/94). The then President of the Supreme Court, M. Aharon Barack declared in his final word on the aforesaid case : « A democracy must sometimes fight with one hand tied behind its back. Even so, democracy has the upper hand. The rule of law and the liberty of an individual constitute important components in its understanding of security. At the end of the day they strengthen its spirit and this strength allows it to overcome its difficulties. ».(HCJ nr. 5100/94, pp. 36-37).

Belgium and Israel have more in common than differences in dealing with prisoner's issues. The Committee against Torture of the UN recently criticized Belgium for the fact that they try minors together with adults, that prisons are overcrowded so detainees had to sleep on the floor. None of these problems exist in Israel. Speaker explains he raises this point not to be critical of Belgium but to underscore that both Belgium and Israel are democracies that try to find an appropriate balance on prison issues and sometimes fall short of expectations. At the same time, Israel faces extreme threats and challenges that fortunately, for Belgium, do not exist, here.

Speaker concludes that he endeavored to share with Belgium's Senate Committee, in a spirit of openness and friendship between the two countries detailed information regarding the challenges and efforts made by Israel in regard to Palestinian prisoners.

Antwoorden van de heer Roif

De heer Roif stelt verbaasd te zijn over de vraag met betrekking tot de cijfers. Hij kan de details geven van elk « type » gedetineerde. In ieder geval moet een onderscheid gemaakt worden tussen gedetineerden die gearresteerd en vastgehouden blijven terwijl hun gerechtelijke procedure nog loopt en gedetineerden die slechts enkele dagen (24 u of 48 u) worden vastgehouden. Voor deze laatste categorie gelden uiteraard andere regels.

Wat het bezoekrecht betreft, herhaalt de heer Roif dat de dienst voor het gevangeniswezen voortdurend contact onderhoudt met het Rode Kruis. Families die moeilijkheden ondervinden om zich te verplaatsen naar de plaats van detentie, kunnen beroep doen op vervoer dat permanent door het Rode Kruis wordt georganiseerd.

De dienst voor het gevangeniswezen is verantwoordelijk voor het welzijn van elke gedetineerde, ongeacht zijn afkomst of ongeacht de rivaliteit tussen verschillende groeperingen. Één van de grootste problemen van de dienst is precies die rivaliteit tijdig te ontdekken en in te grijpen. Toen er enkele jaren vreselijke gevechten aan de gang waren tussen Fatah en Hamas in de Gazastrook, heeft de dienst onmiddellijk begrepen dat die evenementen een weerslag konden hebben in de gevangenissen en werden er afzonderlijke afdelingen voorzien voor gedetineerden die tot Hamas en zij die tot Fatah behoren. Voordien zaten zij samen op dezelfde afdelingen.

Sommige commissieleden hebben vragen gesteld over welbepaalde gedetineerden, zoals over de heer Barghouti die berecht werd voor zijn daden. De gedetineerde is bommentechnicus en verantwoordelijk voor de bommen die werden gebruikt bij de aanslag in het Sbarro-restaurant in Jeruzalem of de bommen die in autobussen ontploffen, waarbij vrouwen, kinderen en mannen zijn omgekomen. Hij werd tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld voor 67 feiten, zoals in feite ook de mensen die gedood zijn bij die bomaanslagen levenslang hebben gekregen.

Eén van de gedetineerde is een minderjarige (17 jaar oud) die verantwoordelijk is voor de moord op de vijf leden van de familie Fogel, waaronder een baby van 3 maanden.

De heer Roif herhaalt dat iedere gedetineerde recht heeft op contact met een advocaat. Helaas moet de dienst voor het gevangeniswezen vaststellen dat sommige advocaten daden stellen die onverenigbaar zijn met hun beroep, zoals het doorgeven van boodschappen aan terroristische organisaties of het binnensmokkelen van drugs. Uiteraard stelt de dienst alles in het werk om dit te verhinderen.

Uit persoonlijke gesprekken met gedetineerden weet de heer Roif dat deze gedetineerden na verloop van tijd en na nauwe contacten met het personeel in de gevangenis, dikwijls hun houding wijzigen en hun discours aanpassen. Dergelijke gesprekken vinden plaats onder vier ogen. Door de dagelijkse omgang tussen gedetineerden en het personeel van de gevangenis, leren de gedetineerden immers meer over Israël, zijn cultuur en beschaving en horen ze een ander geluid dan voorheen. Dankzij die dagelijkse dialoog, verbeteren heel wat aspecten van hun levensomstandigheden in de loop der jaren en wijzigen zij hun houding tegenover Israël en de Israëli's.

Antwoorden van de Ambassadeur

De heer Ambassadeur verklaart met verwondering kennis genomen te hebben van de vraag van mevrouw Arena betreffende de « onderhandelingen » met Hamas, aangezien mevrouw Arena toch zeer goed op de hoogte is van het verschil tussen Hamas en Fatah, te weten hun uiteindelijke doelstelling. Niettegenstaande alle obstakels binnen de Palestijnse wereld, blijft de Palestijnse Autoriteit een oplossing zoeken opdat beide bevolkingsgroepen vredig naast elkaar kunnen wonen, terwijl Hamas niets minder dat de vernietiging van Israël wil.

Onderhandelingen voeren om een mensenleven te redden zijn geen politieke onderhandelingen, maar beogen alleen het redden van dat mensenleven. Iedereen weet welke prijs Israël hiervoor bereid is te betalen, zelfs voor de lichamen van twee overleden soldaten. Politieke onderhandelingen met Hamas kunnen alleen gaan over de wijze waarop Israël vernietigd wordt.

Uiteenzetting van de heer Jean Jules Docquir, coördinator Israël-Bezette gebieden-Palestina bij Amnesty International Franstalig België

Spreker verduidelijkt dat zijn analyse van de situatie gedeeld wordt door heel wat NGO's die de mensenrechten verdedigen : Human Rights Watch, la Fédération internationale des ligues des droits de l'Homme (FIDH) bijvoorbeeld, maar ook Israëlische en Palestijnse NGO's (B'Tselem, Hamoked, Yesh Din, Al Mezan centre for Human Rights, Adalah, Defense for Children international section Palestine).

Amnesty International (AI) deelt de bezorgdheid in dit voorstel van resolutie over de gevolgen van de Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden, met name betreffende de overbrenging van Palestijnse gevangenen naar detentiecentra in Israël met alle gevolgen voor het bezoekrecht, de administratieve hechtenis, de opsluiting van minderjarigen, de situatie van Palestijnse gevangenen onder Palestijns gezag.

AI erkent het recht van Israël — het is zelfs een plicht — om te waken over de veiligheid van zijn burgers.

In de afgelopen vijftien jaar stierven er honderden Israëlische burgers en duizenden raakten gewond door blinde aanvallen van gewapende groepen die opzettelijk burgers als doelwit gebruiken. Maar de noodzaak om burgers te beschermen tegen dergelijke aanvallen mag geen rechtvaardiging zijn voor de schending van de mensenrechten door de Israëlische regering die zich moet houden aan de internationale verdragen en het gewoonterecht.

De Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook vallen onder de Vierde Conventie van Genève aangaande de bescherming van burgers in oorlogstijd die van toepassing is op situaties van bezetting.

Dat standpunt wordt verdedigd door het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK) en door heel wat resoluties van de VN-Veiligheidsraad.

Twee aanvullende rechtsregelingen zijn van toepassing op de bezette Palestijnse gebieden (BPG) : het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake mensenrechten.

Als bezettingsmacht moet Israël de bepalingen van het internationaal humanitair recht naleven die van toepassing zijn op de bezetting door een oorlogvoerende mogendheid, met name :

— de Vierde Conventie van Genève aangaande de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949 (hierna de Vierde Conventie van Genève genoemd);

— de regels van het internationaal gewoonterecht en meer bepaald artikel 75 van het Aanvullend Protocol bij de Conventies van Genève inzake de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I) van 8 juni 1977.

De Israëlische regering is binnen de internationale gemeenschap de enige die beweert dat de Vierde Conventie van Genève niet van toepassing is op de BPG. Een lid van de Israëlische delegatie verwees tijdens de vergadering toch naar artikel 78 van die Conventie. Als er op dat vlak een wijziging is in het Israëlisch standpunt, dan kunnen we ons daar alleen maar over verheugen.

Er is een centrale gedachte in de internationale regels betreffende de bezetting door een oorlogvoerende mogendheid : de bezetting is van voorbijgaande aard en beperkt in tijd. Een van de belangrijkste doelstellingen van die regel is de bewoners van een bezet gebied in staat te stellen een zo « normaal » mogelijk leven te laten leiden. Als bezettingsmacht moet Israël in overeenstemming met het internationaal recht de bescherming van de fundamentele rechten van de Palestijnse bevolking van de BPG waarborgen en haar in alle omstandigheden menselijk behandelen.

De controle- en veiligheidsmaatregelen moeten « noodzakelijk zijn wegens de oorlog » (artikel 27 van de Vierde Conventie van Genève). Maar « le statut d'occupation [...] procède de l'idée que la liberté personnelle des personnes civiles doit rester, en principe, intacte [...] ce qui est essentiel, c'est que les mesures de rigueur ne portent pas atteinte aux droits fondamentaux accordés aux personnes, droits qui [...] doivent être respectés, même au cas où des mesures de rigueur seraient justifiées » (commentaar van het ICRK over artikel 27 van de Vierde Conventie van Genève).

De Vierde Conventie van Genève geeft met artikel 78 de toelating om « te interneren » « om dwingende redenen van veiligheid ». Volgens Jean Pictet, in het artikel « La quatrième Convention de Genève relative à la protection des personnes civiles en temps de guerre » (Genève, ICRK, 1957, p. 367 en 368), moet het uitzonderlijke karakter hiervan worden bewaard. Het aantal mensen dat getroffen wordt door een maatregel van administratieve internering in de bezette Palestijnse gebieden is veel te groot om van een uitzonderlijke maatregel te kunnen spreken.

Artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, bepaalt dat « iedere gearresteerde bij zijn arrestatie op de hoogte dient te worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en onverwijld op de hoogte dient te worden gebracht van de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht » en dat « een ieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd, het recht heeft voorziening te vragen bij de rechter, opdat die rechter binnen korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien zijn gevangenhouding onrechtmatig is ».

Het Mensenrechtencomité, de instelling die toeziet op de toepassing van het Verdrag, heeft bevestigd dat op grond van artikel 9 van het Verdrag, de voorlopige hechtenis mag worden toegepast op voorwaarde dat ze niet willekeurig is. Bij de bespreking van de toepassing van het Verdrag door Israël, was het Comité bezorgd om « le recours fréquent à diverses formes de détention administrative, en particulier de Palestiniens des territoires occupés, auxquelles sont associées des restrictions au droit de consulter un avocat et d'être pleinement informé des motifs de la détention ».

Overeenkomstig het internationaal recht moeten de Palestijnse gevangenen in de Palestijnse gebieden worden gevangen gehouden en niet in Israël, met name :

— artikel 76 van de Vierde Conventie van Genève : verdachten zullen gevangen gehouden worden in het bezette land en, indien zij zijn veroordeeld, er hun straf uitzitten;

— artikel 49 van de Vierde Conventie van Genève : deportatie van beschermde personen van het bezette gebied naar het grondgebied van de bezettende mogendheid dan wel naar dat van een andere al of niet bezette Staat, is verboden, ongeacht de redenen;

— artikel 116 van de Vierde Conventie van Genève : aan iedere geïnterneerde zal worden toegestaan bezoek te ontvangen van zijn verwanten, met geregelde tussenpozen en zo dikwijls mogelijk.

Palestijnen die 16 jaar en ouder zijn, mogen Israël niet binnen tenzij ze een speciale vergunning van het Israëlische leger verkregen hebben.

Aangezien Palestijnse gevangenen in gevangenissen in Israël zitten, moeten hun ouders een vergunning krijgen om Israël binnen te mogen om hen te kunnen bezoeken. Dat is op z'n zachtst gezegd erg moeilijk en in heel wat gevallen onmogelijk. De meeste Palestijnse gevangenen kunnen geen bezoek ontvangen van bepaalde naaste familieleden omdat laatstgenoemden geen vergunning krijgen van de Israëlische autoriteiten om Israël te betreden om vage « veiligheidsredenen ».

Duizenden Palestijnen uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook kunnen aldus hun partner, ouders, kinderen of broers en zussen niet bezoeken in de Israëlische gevangenissen — voor velen is dat al jaren zo. De weigering van de Israëlische autoriteiten om duizenden nauwe verwanten van Palestijnse gevangenen een vergunning te geven, is louter een strafmaatregel die zowel de Palestijnse gevangenen, die geen regelmatig bezoek krijgen, treft als de familieleden.

Er is geen enkel verbod voor ouders van Israëlische gevangenen. Het bezoekrecht voor de families van gevangenen uit de Gazastrook die in Israël worden vastgehouden, moet ook dringend worden hersteld.

De administratieve hechtenis die Israël toepast, is een procedure waarbij mensen voor onbepaalde tijd worden opgesloten zonder beschuldiging noch veroordeling. Er wordt geen enkele strafrechtelijke vervolging tegen hen ingesteld en de autoriteiten zijn niet van plan om hen voor het gerecht te brengen. Die mensen worden vastgehouden op basis van « geheime bewijzen » die de Israëlische militaire autoriteiten niet kunnen vrijgeven om veiligheidsredenen. Die « geheime bewijzen » op grond waarvan zij hun beslissing nemen om een bevel tot administratieve hechtenis uit te vaardigen, worden niet meegedeeld aan de gevangene noch aan zijn advocaat en bijgevolg kunnen de redenen voor de hechtenis niet worden betwist.

AI meent dat de administratieve hechtenis in Israël en in de bezette gebieden een schending is van het recht op een billijk proces dat wereldwijd wordt erkend. De internationale normen ter zake moeten worden toegepast op alle politieke gevangenen, ook op hen die beschuldigd worden van schending van de mensenrechten, zelfs bij noodsituaties.

Gevangenen hebben recht op een billijk proces, zoals bepaald in artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) waarbij Israël partij is. Dit omvat het recht om onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen voor de hechtenis, onschuldig te zijn tot bewijs van het tegendeel, aanwezig te zijn wanneer de getuigen verschijnen en openbaar berecht te worden. De praktijk van administratieve hechtenis schendt die rechten voortdurend. De gevangenen moeten zelf een beroep instellen en in heel wat gevallen is de terechtzitting voor de behandeling in beroep voor hen de eerste gelegenheid, zelfs de enige, om de reden van hun opsluiting te horen. Die terechtzitting heeft weken, zelfs maanden, na de ondervraging plaats. De bezwarende elementen worden in het geheim voorgesteld zonder dat de beschuldigde of zijn advocaat hier kennis van mogen nemen en ze kan weerleggen.

In 2010 heeft het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties, dat toeziet op de uitvoering van het IVBRP, zijn bezorgdheid geuit over « l'utilisation très fréquente de la détention administrative, y compris pour les mineurs ». Het beveelt aan dat Israël hier geen gebruik meer van maakt. AI meent dat die procedure, die gebruikt wordt om het strafrechtelijk systeem te omzeilen, de regelmatige procedures in de weg staat die door het systeem werden ingevoerd.

Op basis van de informatie waarover zij beschikt, meent AI bovendien dat sommige personen in administratieve hechtenis in Israël en in de bezette gebieden gewetensgevangenen zijn, die alleen maar zijn opgesloten omdat zij op een vreedzame manier hun recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging hebben uitgeoefend, zoals bijvoorbeeld diegenen die tegen de muur protesteren. Het is heel gemakkelijk omdat de redenen voor administratieve hechtenis als bepaald door het Israëlisch recht, vaag geformuleerd zijn en dus erg ruim kunnen worden geïnterpreteerd. De wet op de administratieve hechtenis — vermoedelijk uitgevaardigd als uitzonderingsmaatregel om mensen te kunnen opsluiten die een ernstige en rechtstreekse bedreiging vormen voor de nationale veiligheid — wordt al jaren gebruikt om een groot aantal mensen gevangen te nemen die ofwel niet gearresteerd zouden moeten worden ofwel hadden moeten worden ondervraagd, veroordeeld en berecht overeenkomstig de strafrechtelijke procedures.

AI eist al lang dat er een einde wordt gemaakt aan die praktijken en herhaalt krachtig die oproep. Alle personen die in administratieve hechtenis werden genomen wegens hun mening of niet gewelddadige politieke activiteiten moeten onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten; zij die om andere redenen werden opgepakt, moeten worden vrijgelaten, behalve wanneer zij veroordeeld zijn voor een door het internationaal recht erkend strafbaar feit. In dat geval moeten zij onverwijld worden berecht overeenkomstig de internationaal erkende normen voor een billijk proces.

Zoals reeds vermeld, zijn de gronden voor administratieve hechtenis waarvan de gevangene in kennis wordt gesteld, vaak gekoppeld aan terrorisme. Meestal verneemt de gevangene dat hij « het terrorisme steunt » of dat hij actief actie voert in een « terroristische organisatie ». Het is in die context dat het officiële standpunt van Israël moet worden gezien, waarbij de administratieve hechtenis een oplossing biedt voor de veiligheid en preventief wordt toegepast in het kader van de huidige strijd tegen het terrorisme. Hoe vreemd het ook mag lijken, de term « terrorisme » en aanverwante termen zijn niet opgenomen in de militaire regelgeving van de bezette Palestijnse gebieden.

Als bepaalde uitzonderingsmaatregelen noodzakelijk en legitiem lijken om op een doeltreffende manier het terrorisme te bestrijden, moeten ze in het kader van de rechtstaat worden genomen, overeenkomstig de beginselen van het internationaal humanitair recht.

De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties heeft in dit verband opnieuw bevestigd « that all measures to counter terrorism must be in strict conformity with international law, including international human rights standards ». Zo moet de strijd tegen het terrorisme, net zoals elk optreden van een rechtsstaat, worden afgebakend aan de hand van « juridische grenzen ». Deze grenzen beginnen bij een duidelijke en collectieve definitie van terrorisme.

Volgens het bekende Latijnse spreekwoord Nullum crimen sine lege, nulla poena sine lege (1) — geen misdrijf zonder wet, geen straf zonder wet —, moeten de strafbare feiten immers met de grootste precisie worden omschreven, waarbij de autoriteiten slechts zeer weinig ruimte voor interpretatie krijgen. Het gaat om de rechtszekerheid van de burgers en de bescherming tegen willekeur.

Zoals we voorheen hebben gezien bij het ontbreken van een gemeenschappelijke definitie van « terrorisme », kunnen de staten geneigd zijn het begrip ook te hanteren voor acties van ongewenste tegenstanders (politieke tegenstanders, vakbondslui, ...). In bepaalde landen hebben de maatregelen die werden aangenomen in de strijd tegen het terrorisme de fundamenten van de rechtsstaat zelf ondermijnd, zoals de scheiding der machten en het legaliteitsbeginsel. Zoals de secretaris-generaal van de Raad van Europa terecht benadrukte kort na de aanslagen van 11 september 2001 : « la lutte contre le terrorisme a pour but de protéger les droits humains fondamentaux et la démocratie, non de les saper ». Heel wat Staten rechtvaardigen deze uiterst zware schendingen van de mensenrechten door de dwingende noodzaak om het terrorisme te bestrijden.

Duizenden Palestijnen die door Israël worden vastgehouden, zijn op woensdag 28 september 2011 een hongerstaking gestart om hun isolatie in de gevangenissen aan de kaak te stellen. Artikel 119 van de Vierde Conventie van Genève, die Israël heeft ondertekend, bepaalt dat het niet wettelijk is een gevangene meer dan dertig dagen ononderbroken te isoleren, ongeacht het gepleegde misdrijf en zelfs wanneer een gevangene zich moet verantwoorden voor verschillende feiten, ongeacht of deze feiten met elkaar samenhangen of niet. Artikel 116 legt tevens het recht van de gevangenen vast om de bezoek te ontvangen, in de eerste plaats van hun naasten.

Sinds 28 september 2011 zijn meer dan 5 000 Palestijnen (onder wie vrouwen, kinderen en politici, meer bepaald afgevaardigden zoals Marwan Barghouti en Ahmad Saadat) die in Israël worden vastgehouden, een hongerstaking begonnen om hun isolatie in de gevangenissen en de verslechteringen van de omstandigheden van hun gevangenschap aan de kaak te stellen. De gevangenisautoriteiten leggen zware sancties en ongeziene maatregelen op die afwijzing en protest uitlokken en leiden tot rebellie van de gevangenen tegen de geldende regels in de gevangenissen van de bezetter.

De meerderjarigheid is in het militaire gerechtssysteem van de Westelijke Jordaanoever sinds 27 september 2011 op 18 jaar gebracht, maar er worden amper veranderingen vastgesteld die noodzakelijk zijn om minderjarigen te beschermen.

Deze beperkte wijzigingen voorzien niet in een adequate bescherming van de rechten van de Palestijnse minderjarigen die van misdrijven worden verdacht. Er is nog een aanzienlijk verschil tussen de rechten die aan minderjarigen worden toegekend door het Israëlische en internationale recht en de rechten die gelden krachtens de militaire wetgeving. Er zijn onmiddellijke wijzigingen in de militaire wetgeving nodig om de Palestijnse minderjarigen de bescherming te bieden waarop ze recht hebben, zoals het recht op de aanwezigheid van een ouder bij het verhoor, het verbod op nachtelijke verhoren en een strikt verbod op opsluiting van minderjarigen die jonger zijn dan 14 jaar.

AI heeft geen opmerkingen over de vrijlating van gevangenen. Ze wijst er wel op dat de gevangenen niet mogen worden gebruikt als gijzelaars of politieke pasmunt (ongeacht of het nu gaat om Israël, Fatah of Hamas).

De Palestijnse Autoriteit moet de beslissingen van het Palestijnse Hooggerechtshof naleven en in het bijzonder erop toezien dat de veiligheidstroepen van de Palestijnse Autoriteit de beslissingen van het Hooggerechtshof naleven om de gevangenen vrij te laten wanneer geen regelmatige gerechtelijke procedure is gevolgd (wat gebeurt op de Westelijke Jordaanoever). De gerechtelijke instellingen van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook vormen een enorm probleem.

De veiligheidstroepen van de Palestijnse Autoriteit op de Westelijke Jordaanoever hebben veronderstelde Hamas-aanhangers willekeurig aangehouden en gevangengenomen en de Hamas-troepen in de Gazastrook hebben hetzelfde gedaan met veronderstelde Fatah-aanhangers. In beide gebieden hebben de autoriteiten ruime bevoegdheden toegekend aan de veiligheidstroepen, zoals het aanhouden en gevangennemen van verdachten buiten de wet om, en hen ongestraft folteren en mishandelen. De Independent Commission for Human Rights heeft laten weten dat ze meer dan 1 400 klachten heeft ontvangen over willekeurige arrestaties op de Westelijke Jordaanoever en meer dan 300 andere klachten over willekeurige arrestaties in Gaza.

Ook is er gewag gemaakt van gedetineerden die werden gefolterd of op een andere manier werden mishandeld door politieagenten of leden van de veiligheidsdiensten — de diensten voor preventieve veiligheid en algemene inlichtingen van de Westelijke Jordaanoever en de binnenlandse veiligheidsdiensten in Gaza. De Independent Commission for Human Rights heeft meer dan 150 klachten gekregen over foltering of mishandeling door leden van de Palestijnse Autoriteit op de Westelijke Jordaanoever en meer dan 200 andere klachten over foltering of mishandeling door Hamas-leden in Gaza.

In beide gebieden was straffeloosheid de regel voor dit soort van daden. In een van de zeldzame gevallen dat het tot vervolgingen kwam, werden vijf agenten van de algemene inlichtingendiensten van de Palestijnse Autoriteit die werden verdacht van betrokkenheid bij de dood van Haitham Amr tijdens zijn gevangenschap in juni 2009, verwezen naar justitie; ze werden evenwel vrijgesproken door een militaire rechtbank.

Mohammed Baraka Abdel Aziz Abi Moailek zou zijn gefolterd door leden van de diensten voor binnenlandse veiligheid in Gaza. Deze man werd in het geheim vastgehouden gedurende meer dan vijftig dagen na zijn arrestatie in april 2009 wegens vermeende « collaboratie » met Israël. Volgens zijn verklaringen kreeg hij elektrische stroomstoten en slagen op de voetzolen (falaqa) en werd hij verbrand met sigaretten en met de dood bedreigd om hem tot bekentenissen te dwingen. Eind 2010 zat hij nog altijd in de gevangenis en werd hij gerechtelijk vervolgd.

Ahmed Salhab zou na zijn arrestatie in september zijn gefolterd door leden van de veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit. Hij werd er blijkbaar van verdacht banden te hebben met Hamas. Deze technicus beweerde dat hij werd vastgebonden en lange tijd in pijnlijke houdingen gehouden (shabeh), wat heeft geleid tot een verslechtering van een ernstig rugletsel dat het gevolg was van vroegere folteringen door agenten van de veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit. Hij werd zonder in beschuldigingstelling in vrijheid gesteld in oktober 2010.

In Gaza werd een geval van overlijden in gevangenschap ten gevolge van politiegeweld gesignaleerd. Nazira Jaddoua al Sweirki overleed op 1 januari 2010 kort nadat ze slagen op de rug had gekregen en ander geweld had ondergaan door politieagenten in Gaza. Drie van haar volwassenen zonen werden geslagen en twee van hen werden gearresteerd omdat ze werden verdacht van steun aan Fatah.

Hieraan moet tot slot worden toegevoegd dat over alle rapporten over foltering en andere vormen van mishandeling snel een volledig en gedetailleerd onderzoek moet worden gevoerd door Israël en de Palestijnse Autoriteit, met inbegrip van Hamas.

Gedachtewisseling

De heer Miller stelt, zoals andere sprekers, vast dat er een paar tegenstrijdigheden bestaan tussen wat net is uiteengezet en wat door vorige sprekers werd gezegd. Er zijn sterke verklaringen vanwege Amnesty International, met name wat de problemen betreft met het vervoer van familieleden om de gevangenen te bezoeken. Volgens vorige sprekers was er geen probleem omdat alles goed georganiseerd was. Spreker zou bevestiging willen krijgen dat dit echt een probleem vormt.

Een andere tegenstrijdigheid heeft betrekking op het gebruik van de termen « persoon die is gevangengenomen voor zijn politieke mening ». Voordien werd gezegd dat er niemand werd gevangengenomen voor zijn politieke mening. Ook over dit punt is bijgevolg uitsluitsel nodig, want dit zal een invloed hebben op de interpretatie van het voorstel van resolutie.

Een exacte definitie van terrorisme is uiteraard niet enkel wenselijk, maar ook noodzakelijk. De verwijzing naar Beccaria is zeker gerechtvaardigd. De taak is echter niet eenvoudig.

Spreker benadrukt het belang van de uiteenzetting van de heer Docquir, maar stelt vast dat hij termen heeft gebruikt die door de vorige sprekers werden afgewezen. Hij wenst te weten hoe hij hierover denkt.

Zou Amnesty International geviseerd worden indien de Israëlische wetgeving zou worden gewijzigd op het gebied van hulp aan de niet-gouvernementele organisaties die de manier waarop de Palestijnen worden behandeld, moeten controleren ? Er zijn immers wetsontwerpen in die zin in de Knesset ingediend, die betrekking hebben op de financiering, belasting, enz. en die, indien ze zouden worden aangenomen, heel wat niet-gouvernementele organisaties zouden kunnen benadelen.

Mevrouw Arena merkt op dat de Israëlische vertegenwoordigers hebben aanvaard dat de bezoeken moeilijk waren. Het Rode Kruis werd als referentie genomen om de passages aan het checkpoint te vergemakkelijken. Er is dus niet echt sprake van tegenstrijdigheden over dit punt.

De heer Miller meent gehoord te hebben dat de vertegenwoordigers van Israël van mening waren dat alles in het werk was gesteld om de zaken vlot te laten verlopen, terwijl Amnesty International daarentegen lijkt te zeggen dat dit niet het geval is.

De heer Brotchi zegt erg verrast te zijn dat hij niet de minste reactie van Amnesty International heeft gehoord over de agressie die hij voordien heeft aangehaald en die was gericht op de directeur voor mensenrechten in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever. Deze informatie is te vinden in een tekst op het internet die uitgaat van Human Rights Watch.

De heer De Bruyn vraagt meer informatie over de contacten tussen Amnesty International en de Israëlische overheid, vooral wat betreft het verkrijgen van informatie. Naar verluidt moeten de NGO's steeds beroep doen op de wet inzake openbaarheid van bestuur alvorens de Israëlische overheid cijfers in verband met aantallen gevangenen vrijgeeft. Dat toont aan dat het een zeer moeizaam proces is om zelfs maar over de basisinformatie te kunnen beschikken om een debat te kunnen aangaan.

Antwoorden van de heer Docquir

De heer Docquir merkt op dat de Israëlische delegatie verklaard heeft dat de mobiliteit moeilijk was. Volgens spreker is ze heel moeilijk, vaak zelfs onmogelijk.

Het is zeer moeilijk om pasjes te verkrijgen en ze worden soms op volkomen willekeurige wijze geweigerd. Dat leidt tot de situatie dat het kinderen van jonger dan 16 jaar zijn die op bezoek komen. Ze maken zeer lange en zware reizen. Ze komen thuis, vertellen de familie hoe het met de gevangene gaat en gaan slapen, want 's anderendaags moeten ze naar school. Het is een toestand die zwaar is voor die kinderen en die zich regelmatig herhaalt.

Er zijn politieke gevangenen die opgesloten zijn onder de regeling van de administratieve detentie, alleen maar omdat ze tegen de muur geprotesteerd hebben. Er zijn rapporten die dat heel duidelijk aanklagen.

Het klopt dat het begrip terrorisme moeilijk te definiëren is en dat de definitie verschilt naar gelang van de regio's, de landen, ..., maar het moet lukken, want het is nodig. Nu men erin geslaagd is een internationaal strafhof op te richten, is er geen reden dat men er op een dag niet in slaagt een sluitende definitie van het terrorisme tot stand te brengen.

Wat de problemen betreft die Amnesty International kan krijgen wanneer het in de Knesset ingediende wetsontwerp wordt aangenomen, stelt de heer Docquir dat de tekst nog wordt onderzocht. Dat onderzoek is naar verluidt meer dan eens vertraagd.

Over de detentie-omstandigheden in de Palestijnse gevangenissen, heeft spreker geen informatie ingewonnen. Het zou hem verbazen mochten die omstandigheden goed zijn. De betrekkingen tussen Hamas en Fatah zijn nu zo slecht dat er aan beide kanten arbitraire arrestaties zijn, met foltering en zelfs met doden in gevangenschap. Het hele gerechtelijk systeem is een pijnpunt en volgens het verslag van Amnesty van 2011 zijn er 1 400 klachten wegens arbitraire arrestatie en 150 wegens foltering voor Fatah en 200 voor Hamas.

Enkele dagen geleden werd door Amnesty een perscommuniqué gepubliceerd over de vertegenwoordiger van Human Rights Watch die door Hamas werd aangevallen en neergestoken. Het is mogelijk dat het wegens een probleem met een server nog niet toegankelijk is op zijn website, maar in Londen was dat wel het geval. Het gaat om feiten die Amnesty aanklaagt en waarvoor ongetwijfeld actie zal worden ondernomen.

Op de vraag van de heer De Bruyn antwoordt spreker dat Amnesty het gewoon is geduldig te zijn. Hij geeft het voorbeeld van Myanmar, waarrond Amnesty al minstens 10 jaar werkt.

Wat het onderzoek in het veld betreft, klopt het dat Amnesty contacten heeft met de autoriteiten. Wanneer er een zending ter plaatse gepland is, verloopt alles heel helder en transparant.

Het is juist dat men sterk moet aandringen om de cijfers van de gevangenissen te krijgen. Men moet informatie afdwingen en er is weinig medewerking.

Mevrouw Arena maakt zich zorgen over de interpretatie die de Israëlische vertegenwoordigers geven aan de rol van de advocaten en aan het militantisme van de advocaten ten overstaan van de gevangenen en over de mogelijkheid om de advocaten zelf in die context te vervolgen. Mocht dat het geval zijn, dan krijgt men het gevoel dat men meer en meer in een gesloten systeem terecht komt, waar de Israëlische interpretatie de mogelijkheden van de verdediging zozeer in een keurslijf dwingt, dat ze niet meer bestaan, zelfs niet bij de rechtspleging. Men weet dat het standpunt van het Hooggerechtshof vaak als partijdig wordt gezien. Wanneer bovendien de advocaten opzij worden gezet omdat ze zelf als militanten van terroristische organisaties worden beschouwd, dan zitten we in een vicieuze cirkel die een echte verdediging onmogelijk maakt. Spreekster wenst het standpunt van Amnesty daarover te horen.

De heer Docquir antwoordt dat het, zoals overal, mogelijk is dat advocaten van het « rechte pad » afwijken. Israël zal zijn aandacht op dergelijke handelingen concentreren en het normale werk van de advocaat verhinderen. Er zijn rechtsmiddelen voor het Hooggerechtshof en er worden beslissingen genomen, maar de militaire autoriteiten in de bezette gebieden passen ze niet toe. Er zijn op die manier verscheidene beslissingen door de hooggerechtshoven genomen in verband met het tracé van de muur, maar ze werden niet toegepast.

IV. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Arena beklemtoont de willekeur van de gevangenisstraf in het algemeen. Ze meent dat de Israëlische autoriteiten in hoge mate misbruik maken van de administratieve detentie, die daardoor politiek van aard wordt. Het is ook raadzaam aan Israël te vragen de internationale regels in acht te nemen in verband met de detentie van minderjarigen om veiligheidsredenen. Verder is het belangrijk dat de familieleden over de lichamen van de overleden gevangenen kunnen beschikken. Tevens moet men aandacht hebben voor de behandeling van Palestijnen in de Palestijnse gevangenissen.

De heer Brotchi onderstreept dat er slechts een Israëlisch gevangene in de Palestijnse gevangenissen zat, die daar 5 jaar gebleven is en geen recht had op bezoek van het Rode Kruis. Er zitten daarentegen heel wat Palestijnse gevangenen in Israëlische gevangenissen op Israëlisch grondgebied. Spreker wil tot een evenwichtige resolutie komen, waarin rekening wordt gehouden met het standpunt van alle partijen.

Volgens de heer De Bruyn moet men inderdaad komen tot een evenwichtige tekst. De behandeling van Galid Shalit was verwerpelijk, maar dat neemt niet weg dat de Israëlische autoriteiten de rechten van de Palestijnse gevangenen moeten respecteren. Het Israëlisch Hooggerechtshof heeft in deze materie nogal een eigenzinnige interpretatie van het internationaal humanitair recht die door de internationale gemeenschap niet gedeeld wordt. Volgens spreker is er weinig goodwill aan Israëlische kant om deze toestand op te lossen.

De heer Payot, vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken, merkt op dat er momenteel ongeveer 4 300 Palestijnse gevangenen zijn — dus na de vrijlating van Galid Shalit en de vrijlating van 1 100 Palestijnse pioniers eind 2011 — en 309 Palestijnse administratief gedetineerden. Er zijn 132 minderjarige gedetineerden, waarvan er 16 jonger zijn dan 16 jaar. Israël heeft het verdrag inzake de rechten van het kind geratificeerd (punt J).

De toepasselijkheid van de Vierde Conventie van Genève van 1949 is een centraal element in dit dossier.

Het is inderdaad belangrijk om een verwijzing te hebben naar de situatie van de Palestijnse gevangenen in Palestijnse detectiecentra (punt 5).

Wat de administratieve hechtenis betreft, heeft mevrouw Ashton, Hoge Vertegenwoordigster van de EU, in februari een verklaring afgelegd over de gezondheidstoestand van een Palestijnse gedetineerde en heeft zij opnieuw haar bezorgdheid geuit over de brede toepassing van de administratieve hechtenis.

Mevrouw Arena voegt daaraan toe dat zij de intentie heeft de rechten van de mens te verdedigen, zowel in Palestijnse als in Israëlische gevangenissen. Het is belangrijk om op te komen voor een correct gebruik van de administratieve hechtenis.

V. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

A. Considerans

Punt Bbis (nieuw)

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 1 in dat ertoe strekt in de considerans een nieuw punt Bbis in te voegen, luidende : « overwegende dat het Israëlisch Hooggerechtshof erop toeziet dat de burgerlijke en militaire rechtsnormen het humanitair recht, waaronder de Vierde Conventie van Genève van 1949, in acht nemen ».

De heer De Bruyn maakt enig voorbehoud bij dit amendement omdat de interpretatie van Israëlisch Hooggerechtshof van de Vierde Conventie van Genève hem vreemd lijkt.

De dames Arena et Zrihen vinden het beter om in deze considerans te vermelden dat Israël partij is bij de Vierde Conventie van Genève en dat deze laatste borg staat voor de inachtneming van het internationaal humanitair recht.

Volgens de heer Brotchi is het belangrijk om een evenwichtige tekst te hebben en de nadruk te leggen op de tenuitvoerlegging van het humanitair recht.

Voor mevrouw Arena is het belangrijk dat het voorstel van resolutie vermeldt dat Israël de Vierde Conventie van Genève heeft ondertekend.

De heer Brotchi geeft toe dat het belangrijk is te vermelden dat Israël partij is bij de Vierde Conventie van Genève, maar hij wil ook de verwijzing behouden naar het Israëlisch Hooggerechtshof om de tekst te versterken.

De dames Arena en Zrihen dienen amendement nr. 19 in dat ertoe strekt in de considerans een punt Bbis in te voegen, luidende : « overwegende dat de Staat Israël de Vierde Conventie van Genève van 1949 heeft ondertekend, die de toepassing waarborgt van het humanitair recht ».

De heer Brotchi wil de nadruk leggen op de tenuitvoerlegging van het internationaal humanitair recht.

De commissie is het eens met de gecorrigeerde versie van amendement nr. 19, luidende : « overwegende dat de Staat Israël de Vierde Conventie heeft ondertekend, die de toepassing waarborgt van het internationaal humanitair recht ».

Het aldus gecorrigeerde amendement nr. 19 wordt eenparig aangenomen door de 10 leden. Amendement nr. 1 wordt door de indieners ingetrokken.

Punt Cbis (nieuw)

De heer Mahoux dient amendement nr. 25 in dat ertoe strekt in de considerans een nieuw punt Cbis in te voegen, luidende : « gelet op de resolutie die eenparig werd aangenomen door de Governing Council van de IPU op zijn 189e zitting (Bern, 19 oktober 2011) ».

De heer De Bruyn heeft er geen bezwaar tegen dat in het voorstel van resolutie wordt verwezen naar de initiatieven van de Interparlementaire Unie, maar tijdens de 189e sessie heeft de IPU wel meer dan één resolutie aangenomen, waarvan drie over Palestina/Israël. Er moet dus gepreciseerd worden over welke resolutie het gaat.

Verder wijst spreker er op dat dit amendement in feite een nieuwe groep van gedetineerden onder de aandacht brengt, namelijk Palestijnse parlementsleden, ook leden van Hamas die verkozen zijn in de Westelijke Jordaanoever en in Gaza.

De heer De Bruyn dient vervolgens het amendement nr. 33 in, om het voorgestelde punt Cbis als volgt aan te vullen : « en die specifiek betrekking hebben op de situatie van Palestijnse parlementsleden die tijdens de uitoefening van hun parlementair mandaat door de Israëlische overheid van hun vrijheid zijn beroofd ».

De heer De Decker stelt voor dit punt als volgt te formuleren : « gelet op de resoluties die eenparig zijn aangenomen door de Governing Council van de IPU op zijn 189e zitting betreffende het Israëlisch-Palestijns conflict ».

Voor de heer De Bruyn is deze formulering correct maar niet voldoende specifiek. Het moet duidelijk zijn dat het gaat om een resolutie waarin bezorgdheid wordt uitgedrukt betreffende Palestijnse parlementsleden van Hamas en van Fatah. De problematiek van de Palestijnse parlementsleden zou wellicht beter ten gronde in een afzonderlijk voorstel van resolutie aan bod komen.

De heer Mahoux verbaast zich over de verwijzing naar de drie resoluties. Eén resolutie gaat over Marwan Barghouti (doc. Pal/02 van de Governing Council van de IPU) en de andere over Ahmad Sa'adat (doc. Pal/03 van de Governing Council van de IPU). Hij wil dat melding wordt gemaakt van « met name de resolutie die betrekking heeft op de groep van Palestijnse parlementsleden ».

De commissie is het eens met de volgende formulering van punt Cbis : « gelet op de drie resoluties betreffende Palestina/Israël die eenparig werden aangenomen door de Governing Council van de IPU op zijn 189e zitting (Bern, 19 oktober 2011) ».

Het aldus gecorrigeerde amendement nr. 25 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Amendement nr. 33 wordt door de indieners ingetrokken.

Punt Fbis (nieuw)

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 2 in dat ertoe strekt een nieuw punt Fbis in te voegen, luidende : « overwegende dat het Hooggerechtshof in 1999 martelpraktijken in Israëlische gevangenissen onwettig heeft verklaard (HCJ nr. 5100/94) ».

De heer De Bruyn merkt op dat Israël een uitzondering maakt voor de zogenaamde ticking bombs, personen die als een directe bedreiging worden beschouwd voor de veiligheid van de Staat.

Het amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt G

De heer Anciaux dient het amendement nr. 14 in dat ertoe strekt het punt G als volgt te vervangen : « overwegende dat het Verdrag inzake de rechten van het kind door Israël werd ondertekend en dat dit verdrag een kind definieert als een mens jonger dan achttien jaar ».

De heer Anciaux legt uit dat de woorden « een menselijk wezen » worden vervangen door de woorden « een mens », zoals vermeld in het Verdrag van de rechten van het kind. De laatste zinsnede wordt hier geschrapt omdat het wordt opgenomen als een afzonderlijk punt in de considerans (zie amendement nr. 15).

Het amendement nr. 14 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt Gbis (nieuw)

De heer Anciaux dient het amendement nr. 15 in dat ertoe strekt een nieuw punt Gbis in te voegen luidende : « overwegende dat Israël op basis van de Israëlische militaire regels voor de bezette Palestijnse gebieden Palestijnse kinderen vanaf zestien jaar als volwassenen beschouwt en overeenkomstig berecht en hen vervolgens vaak onder niet-geëigende omstandigheden vasthoudt ».

De heer Anciaux verwijst naar de verantwoording bij amendement nr. 14.

Het amendement nr. 15 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt Hbis (nieuw)

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 3 in teneinde een nieuw punt Hbis in te voegen, luidende : « overwegende dat deze gevangenen in de Israëlische gevangenissen de internationaal erkende voorwaarden genieten wat betreft gezondheidszorg, voedselvoorziening, erediensten, bezoek van familie, het Rode Kruis of diplomatiek bezoek, ontspanning, sport of studie ».

De heer Anciaux is van mening dat in het voorstel van resolutie terecht wordt gewezen op een aantal schrijnende toestanden in Israël, want de Israëlische autoriteiten bevinden zich in een machtspositie tegenover de Palestijnen. Israël moet zich humaner opstellen, ook tegenover fundamentele tegenstanders, zelfs tegen hen die Israël willen vernietigen. In amendement nr. 2 wordt de zin van het voorstel van resolutie onderuit gehaald en wordt alles met de mantel der liefde bedekt.

De heer De Bruyn is het eens met de heer Anciaux. Israël is een bevriende Staat en onder vrienden moet men elkaar de waarheid kunnen zeggen. De schendingen van mensenrechten in Israëlische gevangenissen zijn ruim gedocumenteerd, niet alleen door Palestijnse NGO's, maar ook door internationale en Israëlische NGO's. Bovendien sprak de internationale gemeenschap herhaaldelijk haar bezorgdheid uit, bijvoorbeeld via de ad-hoc delegatie van het Europees Parlement in 2008.

Het was pas in 1999 dat het Israëlisch Hooggerechtshof het gebruik van foltering bij ondervraging verbood, en dan nog niet helemaal. Foltering kan nog steeds bij zogenaamde « ticking bombs » om hen tot bekentenissen te dwingen.

Daarnaast blijven er nog heel wat vormen van slechte behandeling schering en inslag : het wild en krachtig schudden van de gevangene, blootstelling aan luide en onophoudende muziek, het onthouden van slaap, zware beledigingen, bedreigingen van represailles op familieleden, opsluiting in te kleine, overbevolkte cellen, ...

Zelfs de Israëlische Orde van Advocaten stelde in december 2010 in een vertrouwelijk rapport dat, bijvoorbeeld, de vleugel voor eenzame opsluiting van de gevangenissen van Ayalon en Shikma niet geschikt is voor mensen en eerder op kerkers lijken. Het rapport stelde ook dat de meeste cellen voor eenzame opsluiting in de andere gevangenissen eveneens smerig en vuil zijn en krioelen van de insecten.

Mevrouw Arena heeft vastgesteld dat het diplomatiek bezoek voor Palestijnse gevangenen niet toegestaan wordt. De verslagen van de NGO's geven ook aan dat deze bezoeken tot problemen leiden, net als de plaatsen van detentie.

De heer Brotchi geeft toe dat er problemen zijn met bezoek voor bepaalde categorieën van gedetineerden uit de Gazastrook, die een veiligheidsrisico vormen.

De dames Arena en Zrihen dienen amendement nr. 20 in, waarin wordt voorgesteld een nieuw punt Hbis in te voegen, luidende : « overwegende dat de gevangenen, krachtens de Vierde Conventie van Genève van 1949, in de Israëlische gevangenissen moeten kunnen verblijven in omstandigheden die op internationaal niveau zijn vastgelegd, wat betreft de zorgverstrekking, voeding, de uitoefening van erediensten, bezoek van naasten, bezoek van diplomaten of van het Rode Kruis, ontspanning, sport of studie ».

Amendement nr. 20 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Amendement nr. 3 wordt door de indieners ingetrokken.

Punt I

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 4 in, met de bedoeling punt I te vervangen als volgt : « overwegende dat met toepassing van de akkoorden van Oslo, waarbij bezet gebied aan de Palestijnse overheid werd overgedragen, Palestijnse gevangen werden overgebracht naar gevangenissen op Israelisch grondgebied, en dat deze beslissing werd goedgekeurd door het Israelische Hooggerechtshof ».

Voor de heer De Bruyn is dit amendement eerder misleidend. De Oslo akkoorden zijn ruim 400 pagina's lang en nergens wordt melding gemaakt over het overbrengen van Palestijnse gevangenen naar Israëlische gevangenissen. De melding dat deze beslissing werd goedgekeurd door het Israëlisch Hooggerechtshof, is eveneens misleidend. De Oslo akkoorden bevatten tal van afspraken over het vrijlaten van gevangenen tijdens het proces dat naar een Palestijnse Staat had moeten leiden, maar verschillende afspraken werden niet gehonoreerd.

Artikel 49 van de Vierde Conventie van Genève is hier van toepassing en is zeer duidelijk. Het bepaalt dat « gedwongen verplaatsingen van individuen of van groepen, evenals de deportatie van beschermde personen vanuit het bezette gebied naar het gebied van de bezetter of naar enig ander land, bezet of niet, zijn verboden, ongeacht de motivatie dit te doen ».

Het verplaatsen van gevangenen naar Israël kan dus niet geaccepteerd worden. Israël legt echter deze internationale spelregels naast zich neer. Het Israëlische Hooggerechtshof (IHG) interpreteerde dit artikel van de Vierde Conventie van Genève wel op een wel zeer vreemde manier. Het IHG stelde in de Afu-zaak in 1988 dat dit artikel enkel betrekking heeft op grootschalige, gedwongen verhuizingen van burgerbevolking. Dit is echter een interpretatie die verder door geen enkele internationale organisatie wordt gevolgd en die flagrant in tegenspraak is met de standpunten van het Internationale Rode Kruis. Bijgevolg kan spreker het amendement nr. 4 niet steunen.

Mevrouw Arena stelt voor om van de punten I en J één considerans te maken, luidende : « overwegende dat vrijwel alle gevangenen in gevangenissen op Israëlisch grondgebied worden vastgehouden en het daardoor vrijwel onmogelijk is om op een normale manier te genieten van het recht op bezoek van familie, als bepaald in de Vierde Conventie van Genève ».

De heer De Bruyn is van oordeel dat hierdoor te veel de nadruk wordt gelegd op de schending van het bezoekrecht, terwijl het transfereren van Palestijnse gevangenen naar een ander grondgebied een meer fundamentele schending is van de Vierde Conventie van Genève.

Volgens de heer Brotchi is dat een enorm probleem voor Hamas dat onophoudelijk schiet op het Israëlisch grondgebied. De Palestijnse Autoriteit heeft niet datzelfde probleem. Het bezoekrecht is inderdaad een probleem voor gevangenen uit de Gazastrook. Spreker verwijst daarnaar in zijn amendement nr. 5. Hij benadrukt dat een formulering moet worden gevonden waarover een consensus kan ontstaan.

De heer Payot, vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken, wijst erop dat dankzij de akkoorden van Oslo een aantal Palestijnse gevangenen zijn overgebracht naar grondgebied onder Israëlische controle, maar dat er in de Israëlische gevangenissen ook een aantal meer recente gevangenen zit die niet onder de akkoorden van Oslo vallen. Amendement nr. 4 heeft misschien geen betrekking op die laatste categorie. Er moet dus een meer globale aanpak worden gevonden. Er kan ook worden verwezen naar de veiligheidssituatie die maakt dat sommige Palestijnse gevangen uit de Gazastrook onder controle van Hamas maar beperkt bezoekrecht genieten.

De heer De Bruyn c.s. dient vervolgens het amendement nr. 21 dat het punt I als volgt wil vervangen : « overwegende dat Palestijnse gevangenen nog steeds worden overgebracht naar gevangenissen in Israël en dat dit een inbreuk vormt op de Vierde Conventie van Genève ».

Mevrouw Arena c.s. dient amendement nr. 26 in dat ertoe strekt punt I van de considerans te vervangen als volgt « overwegende dat Palestijnse gevangenen worden overgebracht naar gevangenissen in Israël, wat een inbreuk is op de Vierde Conventie van Genève ».

Volgens mevrouw Arena is de formulering van amendement nr. 26 neutraler dan die van amendement nr. 21, en wordt er toch nog verwezen naar de Conventie van Genève.

De heer Brotchi vraagt zich af of het niet normaal is dat de Staat Israël die autonomie heeft verleend aan de Westelijke Jordaanoever, Palestijnse gevangenen overbrengt naar zijn grondgebied.

De heer De Bruyn blijft ervan uitgaan dat Israël ook door de internationale gemeenschap wordt aanzien als bezetter van Palestina.

De heer Anciaux ziet in feite geen verschil tussen het amendement nr. 21 en het amendement nr. 26.

Amendement nr. 21 wordt aangenomen met 6 tegen 4 stemmen, waardoor amendement nr. 26 zonder voorwerp wordt. Amendement nr. 4 wordt door de indieners ingetrokken.

Punt Jbis (nieuw)

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 5 in dat ertoe strekt een nieuw punt Jbis in te voegen, luidende : « overwegende dat gevangenen afkomstig van de door Hamas gecontroleerde Gazastrook om veiligheidsredenen slechts een beperkt bezoekrecht genieten ».

De heer De Bruyn is er niet van overtuigd dat veiligheidsredenen hadden mogen leiden tot een totaal verbod op het bezoekrecht.

Mevrouw Arena en de heer Brotchi c.s. dienen vervolgens amendement nr. 27 in waarin de volgende formulering wordt voorgesteld : « overwegende dat de Israëlische regering om veiligheidsredenen het bezoekrecht van de Palestijnse gevangenen die afkomstig zijn uit de Gazastrook beperkt ».

Voor de heer De Bruyn is de formulering van amendement nr. 27 eerder eufemistisch. Sinds 2007 is de uitvoering van het bezoekrecht niet alleen beperkt maar ook opgeschort. Het Internationaal Comité van het Rode Kruis heeft daar op 1 maart ll. nog tegen geprotesteerd. Spreker wenst dat deze bedenking in een volgende considerans (Jter) zou worden opgenomen.

De heer Brotchi herinnert eraan dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevangenen uit de Gazastrook, en dus van Hamas, en de anderen. De voorwaarden voor bezoek van deze gevangenen zijn veel strenger dan die voor gevangenen uit Westelijke Jordaanoever wegens veiligheidsredenen.

De heer Anciaux stelt dat dit een juiste weergave is van de houding van de Israëlische regering, ook al is hij het daar niet mee eens. Volgens spreker mag men immers geen onderscheid maken tussen verschillende categorieën gevangenen.

De heer De Decker vindt het heel naïef om geen onderscheid te maken tussen de gevangenen van Fatah enerzijds en de gevangenen van Hamas anderzijds.

Amendement nr. 27 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Amendement nr. 5 wordt door de indieners ingetrokken.

Punt Jter (nieuw)

De heer De Bruyn c.s. dient het amendement nr. 34 in dat ertoe strekt in een nieuw punt Jter te voorzien « overwegende dat het Internationaal Comité van het Rode Kruis de Israëlische overheid bij herhaling heeft opgeroepen het sinds 2007 opgeschorte bezoekprogramma voor inwoners uit Gaza te hervatten ».

De heer De Bruyn citeert de verklaring van het Internationaal Comité van het Rode Kruis die op 1 maart 2012 stelt dat « the ICRC continues to call on Israël to resume the family-visit program for Gazans, suspended since 2007 ». Het gaat om een vaststelling van een neutrale en zeer gewaardeerde actor op internationaal niveau.

Het amendement nr. 34 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt K

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 6 in dat ertoe strekt punt K aan te vullen als volgt : « en eraan herinnerend dat alle gevangenen beroep kunnen instellen bij een rechtbank betreffende alle omstandigheden van hun opsluiting; dat de vonnissen van de rechtbank strikt worden in acht genomen ».

De heer De Bruyn vindt dat het amendement nr. 6 de feiten wat al te fraai voorstelt. Het klopt dat gevangenen beroep kunnen aantekenen tegen omstandigheden van hun opsluiting. De hindernissen die daarbij worden opgeworpen, maken dit echter voor veel Palestijnen niet haalbaar. Van de 600 klachten die tussen 2001 en 2006 werden ingediend, leidde geen enkele tot vervolging.

Mevrouw Arena en de heer Brotchi c.s. dienen vervolgens amendement nr. 28 in dat ertoe strekt punt K te vervangen als volgt « overwegende dat naar Israëlisch recht alle gevangen het recht hebben om bij een rechtbank beroep aan te tekenen in verband met elk aspect van de omstandigheden van hun gevangenschap en dat de penitentiaire overheden verplicht zijn zich naar de beslissingen van het gerecht te schikken ».

Mevrouw Arena vindt dat met de oorspronkelijke tekst van punt K een politiek standpunt werd ingenomen terwijl amendement nr. 28 meer een vaststelling is.

De heer Anciaux is van mening dat het amendement nr. 28 eerder een aanvulling is van punt K.

Volgens mevrouw Arena wordt het algemene uitgangspunt van punt K niet geschraagd door duidelijk vastgestelde feiten.

De heer De Bruyn blijft bij zijn besluit dat dit klachtenrecht dode letter is.

De heer De Decker herinnert eraan dat Israël toch een rechtsstaat blijft.

De heer De Bruyn antwoordt dat het niet is omdat Israël een rechtstaat is dat er geen schendingen plaatsvinden van de mensenrechten. Hij zal een amendement indienen met de verwijzingen naar de verschillende rapporten van mensenrechtenorganisaties (zie amendement nr. 35).

Amendement nr. 28 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Het amendement nr. 6 wordt door de auteurs ingetrokken.

Punt Kbis (nieuw)

De heer De Bruyn c.s. dient het amendement nr. 35 dat ertoe strekt een nieuw punt in te voegen luidende : « overwegende dat uit rapporten van mensenrechtenorganisaties blijkt dat er regelmatig schendingen van mensenrechten plaatsvinden, meer concreet in de rapporten « Human Rights in the Occupied Territories 1 January — 30 April 2011 » van Amnesty International en in het rapport « Palestinian Child Prisoners » van de Defence for Children International/Palestine section van juni 2009 en het rapport « Without Trial » van de Israëlische mensenrechtenorganisaties B'Tselem en Hamoked van oktober 2009 ».

Het amendement nr. 35 wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 2 bij 2 onthoudingen.

Mevrouw Arena merkt op dat zij zich heeft onthouden omdat zij nog geen kennis heeft kunnen nemen van de in amendement nr. 35 genoemde rapporten.

Punt L

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 7 in teneinde punt L te vervangen als volgt : « overwegende dat een grote groep Palestijnen wordt vastgehouden onder de regels van administratieve detentie, een statuut conform artikel 78 van het Verdrag van Genève en waarmee de rechten van de verdediging worden beschermd ».

Volgens de heer Anciaux ontkracht dit amendement nr. 7 volledig het oorspronkelijke punt L van het voorstel van resolutie. De administratieve detentie is geen schoolvoorbeeld van respect voor de rechten van de Palestijnse gevangenen.

Ook voor de heer De Bruyn gaat het amendement nr. 7 voorbij aan de essentie van het probleem. Administratieve detentie wordt wel erkend wordt door het internationaal recht, maar onder zeer strikte voorwaarden omwille van het ingrijpend karakter. Zo kan administratieve detentie enkel gebruikt worden bij hoge uitzondering en als allerlaatste middel om gevaar te voorkomen dat op geen andere minder schadelijke manier kan worden voorkomen en voor een beperkte periode. De wijze waarop Israël gebruik maakt van administratieve detentie gaat in tegen deze beperkingen. Spreker verwijst in dit verband naar het rapport « Without Trial » van 2009, opgesteld door een Israëlische organisatie B'Tselem.

Mevrouw Arena en de heer Brotchi c.s. dienen amendement nr. 29 in dat de volgende formulering voorstelt : « overwegende dat een grote groep Palestijnen wordt vastgehouden onder de regels van « administratieve detentie », een status die volgens de Israëlische regering in overeenstemming is met artikel 78 van de Conventie van Genève; overwegende dat de regels van administratieve detentie betekenen dat de gevangenen niet officieel in beschuldiging worden gesteld en ze zich als dusdanig dus ook niet kunnen verdedigen ».

Volgens de heer Brotchi bevat amendement nr. 29 een objectieve vaststelling van de situatie.

De heer Anciaux vindt dat amendement nr. 29 de oorspronkelijke tekst van het punt L weergeeft, rekening houdend met de bekommernissen uitgedrukt in amendement nr. 7.

Amendement nr. 29 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Amendement nr. 7 wordt door de indieners ingetrokken.

Punt Mbis (nieuw)

De heren De Bruyn en Vanlouwe dienen het amendement nr. 24 in ten einde een nieuw punt Mbis in te voegen, luidende : « gelet op de resolutie van de IPU betreffende Palestina/Israël, zoals unaniem aangenomen tijdens haar 189e sessie op 19 oktober 2011 ».

Het amendement nr. 24 wordt ingetrokken door de auteurs omdat de verwijzing naar de resolutie van de UPI te algemeen is. Het amendement nr. 25 van de heer Mahoux om een nieuw punt Cbis in de considerans in te voegen is gelijkaardig en werd met een technische correctie door de commissie aangenomen.

Punt O

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 8 in dat ertoe strekt in punt O van de considerans de woorden « grote politieke, maatschappelijke en humanitaire implicaties heeft en » te doen vervallen.

De heer Brotchi dient vervolgens amendement nr. 30 in dat ertoe strekt punt O te vervangen als volgt : « overwegende dat een oplossing voor de gevangenenkwestie een integraal onderdeel vormt van de context waarbinnen stabiliteit en vrede tussen Israël en de Palestijnen moet kunnen worden bereikt ».

De heer De Bruyn legt uit dat de tekst van punt O ontleend werd aan de resolutie van het Europees parlement, maar heeft er geen bezwaar tegen dat de tekst wat neutraler wordt verwoord.

Volgens de heer Anciaux wekt het amendement nr. 30 ten onrechte de indruk dat de oorspronkelijke tekst van punt O te ver ging. Het amendement mag niet opgevat worden als een ontkenning van de grote politieke en humanitaire implicaties van de problematiek van de Palestijnse gevangenen.

De heer Vanlouwe stelt voor om in amendement nr. 30 het woord « integraal » te vervangen door het woord « essentieel ». De commissie stemt hiermee in.

Het aldus gecorrigeerde amendement nr. 30 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Het amendement nr. 8 wordt door de auteurs ingetrokken.

Punt P

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 9 in dat ertoe strekt punt P te vervangen als volgt : « eraan herinnerend dat Gilad Shalit vijf jaar lang door Hamas werd vastgehouden zonder dat zijn rechten als militaire gevangene werden nageleefd; « .

Volgens de heer Brotchi overlapt het bestaande punt P considerans H.

De dames Zrihen en Arena dienen amendement nr. 22 in dat de volgende tekst voorstelt : « gelet op de daling van het aantal Palestijnse gevangenen en de recente uitwisseling van gevangenen ».

Amendement nr. 22 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Amendement nr. 9 wordt door de indieners ingetrokken.

B. Dispositief

Punt 2

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 10 in dat ertoe strekt in punt 2 het woord « belangrijke » te doen vervallen.

De heer Brotchi verklaart dat amendement nr. 10 de tekst wil verlichten en zo een polemiek voorkomen.

Amendement nr. 10 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 4

De heer Anciaux dient het amendement nr. 16 in dat ertoe strekt het punt 4 als volgt te vervangen : « de Israëlische autoriteiten te verzoeken :

— de internationaal aanvaarde normen, waaronder het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing na te leven;

— alle gedetineerden te berechten en zodoende het oneigenlijke gebruik van « administratieve detentie » te beëindigen;

— bij aanhoudingen van jongeren onder de achttien jaar rekening te houden met hun minderjarigheid en hen, ook diegenen die ouder zijn dan zestien jaar, te behandelen volgens het Verdrag inzake de Rechten van het Kind;

— zo spoedig mogelijk alle nodige maatregelen te nemen die het bezoekrecht van gevangenen op een effectieve en duurzame manier regelt met respect voor de internationaal aanvaarde normen ».

De heer Anciaux legt uit dat, wat betreft punt 4.a, het onduidelijk is wat « minimumnormen » zijn en daarom wordt de focus gelegd op het VN-Verdrag. Wat punt 4.b betreft, is het onduidelijk wat « aangepaste omstandigheden » zijn en daarom wordt de focus gelegd op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en de naleving van de minderjarigheidsnormen.

Het amendement nr. 16 wordt vervolgens ingetrokken door de auteur.

Punten 4.b en 4.bbis

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 11 in dat ertoe strekt punt 4.b te vervangen als volgt : « de administratieve detentie te beschouwen als een uitzonderlijke en niet arbitraire maatregel ».

Mevrouw Arena meent dat amendement nr. 11 slechts voorstelt om de Israëlische overheden te vragen om administratieve detentie te beschouwen als een uitzonderlijke en niet arbitraire maatregel. Zij vindt de huidige tekst van punt 4b die vraagt om een einde te maken aan het oneigenlijke gebruik van administratieve detentie evenwel juist.

De heer De Bruyn c.s. dient het amendement nr. 23 dat ertoe strekt punt 4.b als volgt te vervangen : « de administratieve detentie te beschouwen als een uitzonderlijke maatregel en zodoende het oneigenlijke gebruik ervan te beëindigen ».

Mevrouw Arena en de heer Brotchi c.s. dienen amendement nr. 31 in dat de volgende tekst voorstelt : « de administratieve detentie als een uitzonderlijke maatregel te beschouwen ».

Mevrouw Arena c.s. dient ook amendement nr. 36 in dat ertoe strekt de woorden « en zodoende het oneigenlijke gebruik van administratieve detentie te beëindigen » te doen vervallen en een punt 4bbis in te voegen, luidende : « de administratieve detentie te beschouwen als een uitzonderlijke maatregel ».

De heer De Bruyn herinnert eraan dat in het amendement nr. 23, ondertekend door meerdere senatoren, waaronder de heer Brotchi, er sprake was een einde te stellen aan het oneigenlijk gebruik van de administratieve detentie. Deze bepaling is niet meer opgenomen in amendement nr. 36. Bijgevolg stelt spreker voor het amendement nr. 23 aan te houden

Amendement nr. 36 wordt aangenomen met 6 stemmen bij 4 onthoudingen. De amendementen nrs. 11 en 31 worden door de indieners ingetrokken. Amendement nr. 23 wordt verworpen met 5 tegen 5 stemmen.

Punt 4.c

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 12 in dat ertoe strekt punt 4.c als volgt te vervangen : « erop toe te zien dat de militaire rechtbank voor minderjarigen (juli 2009) de bepalingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind toepast ».

Amendement nr. 12 wordt door de indieners ingetrokken.

Punt 4.d

De heren Brotchi en De Decker dienen amendement nr. 13 dat ertoe strekt punt 4.d als volgt te vervangen : « het bezoekrecht van gevangenen te vergemakkelijken, in overeenstemming met de internationaal erkende regels ».

Amendement nr. 13 wordt aangenomen met 6 stemmen bij 4 onthoudingen.

Punt 4.e (nieuw)

Mevrouw Arena dient amendement nr. 18 in ten einde een nieuw punt e. in te voegen, luidende : « systematisch de lichamen van Palestijnse gevangenen die in Israëlische gevangenissen zijn overleden, aan hun families terug te bezorgen ».

Amendement nr. 18 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 5.b

De heer Anciaux dient het amendement nr. 17 om het 5.b als volgt te vervangen : « alles in het werk te stellen om gewelddadige of terroristische daden gepleegd door haar onderdanen, te voorkomen ».

De heer Anciaux legt uit dat het voorkomen van terroristische daden niet alleen belangrijk is wanneer die gepleegd worden door voormalige gevangenen maar evenzeer wanneer gepleegd door anderen.

De heer De Bruyn vindt het amendement nr. 17 volledig terecht.

Amendement nr. 17 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 5.c (nieuw)

Mevrouw Arena en de heer Brotchi c.s. dienen amendement nr. 32 in dat ertoe strekt een punt 5.c toe te voegen, luidende « systematisch de lichamen van overleden Israëli's terug te geven aan hun families ».

De heer Brotchi herinnert eraan dat deze kwestie altijd een groot probleem is geweest voor de Israëli's en meent dat door deze toevoeging een meer billijke formulering wordt bereikt.

Amendement nr. 32 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

VI. EINDSTEMMING

Het geamendeerde voorstel van resolutie wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Bert ANCIAUX. Marie ARENA. Karl VANLOUWE.

Tekst aangenomen door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 5-1284/6 - 2011/2012).


(1) Beccaria eind 18e eeuw, begrip dat reeds geschetst werd door Montesquieu in « L'esprit des lois ».