4-132/1 | 4-132/1 |
31 JULI 2007
Op 21 januari 2005 trad de verordening (EG) nr. 2004/805 van de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, in werking.
Doorgaans is het zo dat wanneer een schuldeiser gelijk krijgt van de rechtbank, maar de goederen van de schuldenaar zich in een ander land bevinden, de schuldeiser eerst nog zijn vonnis uitvoerbaar moet laten verklaren door de rechtbank van dat land (exequatur). Zoniet, kan hij geen beslag leggen op de goederen van de schuldenaar in dat land.
Door de nieuwe EU-verordening moet de schuldeiser van een niet-betwiste schuldvordering, voortaan geen exequatur meer aanvragen om beslag te leggen op de goederen van een schuldenaar in een andere EU-lidstaat.
Deze verordening strekt niet tot het invoeren van een éénvormige procedure inzake niet-betwiste schuldvorderingen, zoals bijvoorbeeld een betalingsbevelprocedure. De Europese Commissie werkt wel aan een dergelijk initiatief, maar dat zit nog in het wetgevingsproces. (1)
De bovenvermelde Europese verordening strekt daarentegen louter tot de afschaffing van het exequatur als voorwaarde van de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van gerechtelijke akten die handelen over niet-betwiste schuldvorderingen. Er wordt van uitgegaan dat deze passieve houding van de schuldenaar een bewuste keuze is die voortvloeit uit het feit dat hij het bestaan van de schuld erkent of uit het opzettelijk negeren van de vordering.
De afschaffing van het exequatur kan enkel gerealiseerd worden door een wederzijds vertrouwen van de lidstaten in elkaars rechtsstelsels. Om die redenen werd het van essentieel belang geacht in deze verordening een aantal procedurele minimumnormen inzake betekening en kennisgeving vast te stellen. Deze moeten garanderen dat de schuldenaar naar behoren wordt geïnformeerd over de tegen hem ingestelde vordering.
Enkel indien voldaan is aan deze minimumnormen kan de controle door de lidstaat waar de beslissing van tenuitvoerlegging achterwege laten. Men gaat uit van het principe van de wederzijdse erkenning, en dat de minimumnormen voldoende garantie bieden dat het recht van verdediging in acht werd genomen.
De huidige Belgische wetgeving beantwoordt echter niet aan de procedurele minimumnormen. (2)
De verordening stelt in artikel 17, b) dat de gedinginleidende akte moet waarschuwen voor het ontbreken van enig verweer of niet verschijnen ter terechtzitting. Men moet vermelden dat, in voorkomend geval, een beslissing kan geveld worden, of tenuitvoerlegging tegen de schuldenaar mogelijk is, evenals een veroordeling in de proceskosten.
De wetgever zou derhalve de verplichte vermeldingen in de gedinginleidende akte moeten uitbreiden met inlichtingen over de gevolgen van een verstek en mogelijke financiële implicaties voor de betrokkene.
Ook in het kader van de rechtsbescherming van de rechtszoekende werd dergelijke maatregel reeds voorgesteld. (3)
De minister achtte het echter niet nodig het Gerechtelijk Wetboek hieraan aan te passen. Zij stelde terecht dat een Europese verordening rechtstreekse werking in de interne rechtsorde heeft, en bijgevolg geen omzetting in het nationale recht vereist. (4)
Zij meende dat het aan de gedinginleidende partijen (en hun raadsmannen of andere juridische raadgevers) toekomt erop toe te zien dat aan alle door de verordening (EG) nr. 805/2004 vereiste informatievoorwaarden is voldaan. Zoniet kan geen bewijs van waarwerking als Europee executoriale titel worden afgeleverd voor de verkregen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte.
Alhoewel dit antwoord juridisch sluitend is, verschilt de theorie van de rechtspraktijk. Het spreekt voor zich dat vele minder gespecialiseerde rechtspractici niet op de hoogte zullen zijn van dergelijke informatieplicht aangezien zij zich vaak beperken tot de regels van het Gerechtelijk Wetboek.
Helaas zijn het de rechtzoekenden die daarvoor de prijs zullen betalen, aangezien zij onvoldoende geïnformeerd worden over de risico's van het niet-betwisten van een schuldvordering.
De rechtzoekenden zouden dan ook beter geïnformeerd worden, moest dergelijke maatregel rechtstreeks in het Gerechtelijk Wetboek worden ingeschreven. Deze informatieverplichting wordt dan ook toegevoegd aan artikel 702 Gerechtelijk Wetboek (exploot van dagvaarding) en artikel 1034ter (verzoekschrift op tegenspraak).
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 702 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld als volgt :
« 6º de waarschuwing aan gedaagde dat wanneer hij niet voor de rechter verschijnt teneinde zich te verdedigen, hij bij verstek kan veroordeeld worden en in voorkomend geval in de kosten kan worden gewezen en de schuldeiser hem door alle middelen van recht kan dwingen tot de betaling van de in het vonnis vermelde sommen. ».
Art. 3
Artikel 1034ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt aangevuld als volgt :
« 7º de waarschuwing aan de opgeroepen persoon dat wanneer hij niet voor de rechter verschijnt teneinde zich te verdedigen, hij bij verstek kan veroordeeld worden en in voorkomend geval in de kosten kan worden gewezen en de schuldeiser hem door alle middelen van recht kan dwingen tot de betaling van de in het vonnis vermelde sommen. ».
25 juli 2007.
Martine TAELMAN. |
(1) Groenboek 20 december 2002 van de Europese Commissie «betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen» Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure. COM/2004/0173 def. Parl. St. Kamer, nr. 51K 1215/001, Wetsvoorstel tot invoering van een betalingsbevel in het Gerechtelijk Wetboek – Fons Borginon (VLD), Martine Taelman (VLD). Dit wetsvoorstel voorziet in een aanpassing van de «summiere rechtspleging om betaling te bevelen » in art. 1338 Ger.W. e.v. teneinde te komen tot een volwaardige betalingsbevel-procedure zoals in andere EU-lidstaten.
(2) PITEUS, K., «Europese executoriale titel», NJW, 27 april 2005, blz. 512-515, randnr. 24.
(3) ERDMAN, F., DE LEVAL, G., «Justitiedialogen – Syntheseverslag opgemaakt op verzoek van Laurette Onkelinx, Minister van Justitie», FOD Justitie 2004, blz. 134.
(4) Schriftelijke vraag nr. 0726 van volksvertegenwoordiger Borginon aan de minister van Justitie, 27 juni 2005, Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. B089, p. 15627.