3-495/2 | 3-495/2 |
20 OKTOBER 2004
Art. 2
De voorgestelde bepaling vervangen als volgt :
« , met uitzondering van de pensioenen van buitenlandse oorsprong die gestort zijn door een instelling voor aanvullend pensioen aan ingezetenen van het Rijk die een beroepswerkzaamheid uitgeoefend hebben in de grenszone van een lidstaat van de Europese Unie die aan België grenst en die in de Belgische grenszone hun woonplaats hadden, voor het deel van deze renten of pensioenen die gefinancierd zijn door bijdragen die zijn werkgever gestort heeft. »
Verantwoording
De verschillen tussen buurlanden in de opzet en de financiering van de socialezekerheidsstelsels kunnen tot gevolg hebben dat grensarbeiders een zwaardere fiscale en/of sociale last opgelegd krijgen dan die welke ze zouden moeten dragen indien ze woonachtig waren in het land waar ze hun beroepsarbeid verrichten.
Meestal worden die problemen verholpen door middel van bilaterale verdragen tussen de betreffende landen, maar er blijven nog problemen voor Belgische grensarbeiders die in Frankrijk werken of gewerkt hebben, onder meer rond de aanvullende pensioenen die hun worden uitbetaald door Franse privé-instellingen.
In dat verband moet men er rekening mee houden dat de Franse regeling van sociale bescherming enerzijds steunt op uit beroepsarbeid verkregen rechten, die gefinancierd worden door bijdragen, en anderzijds op aanvullende stelsels uit overeenkomsten.
De activiteiten inzake aanvullende pensioenen zijn ontstaan binnen het raamwerk van de Franse Code de la sécurité sociale, die toestaat dat instellingen worden opgericht om de loontrekkenden voordelen toe te kennen bovenop die welke de sociale zekerheid verstrekt.
Daartoe werden twee grote instellingen voor aanvullende pensioenen opgericht :
De Association générale des institutions de retraite des cadres (AGIRC) werd in 1947 opgericht en overkoepelt de instellingen voor aanvullende pensioenen voor ingenieurs en loontrekkenden met verantwoordelijkheden van technische of administratieve aard, die men als » kaderleden » kan beschouwen. De activiteiten van de AGIRC behelzen het deel van het loon boven de bovengrens van het wettelijke socialezekerheidsstelsel.
De Association pour le régime de retraite complémentaire des salariés (ARRCO), die werd opgericht in 1962, overkoepelt de instellingen voor aanvullende pensioenen voor alle categorieën van loontrekkenden van de privé-sector. Haar activiteiten steunen op het gedeelte van het loon onder de bovengrens van het wettelijke socialezekerheidsstelsel voor de « kaderleden » en op het volledige loon voor de arbeiders en bedienden.
Die instellingen zijn tot stand gekomen via collectieve overeenkomsten of via door de sociale partners ondertekende akkoorden. Hun bestaan werd bevestigd door de wet van 19 december 1972, die alle loontrekkenden die onder het algemene socialezekerheidsstelsel vallen, ertoe verplicht zich aan te sluiten bij een instelling voor aanvullende pensioenen.
Die instellingen werken met de repartitietechniek, wat betekent dat de bijdragen van de loontrekkenden en de ondernemingen onmiddellijk in de vorm van pensioenuitkeringen worden uitbetaald, zonder dat er reserves worden gevormd. De aangesloten stelsels zetten de bijdragen om in « pensioenpunten ».
Zo kan de berekening van de pensioenrechten worden losgekoppeld van de munteenheid. Dat gaat als volgt in zijn werk :
1. de gestorte bijdragen, die enerzijds van de werknemer en anderzijds van de werkgever afkomstig zijn, worden gedeeld door de kostprijs van een punt, die « basisloon » wordt genoemd; dat geeft het aantal verworven punten per jaar;
2. de door bijdrage verworven punten worden opgenomen in een puntenrekening, eventueel samen met de punten verworven voor inactiviteitsperioden of met die voor de periodes in de loopbaan toen de leden van de beroepssector nog niet verplicht waren zich aan te sluiten bij een aanvullende pensioenregeling;
3. bij de pensionering bepaalt het totaal aantal punten vermenigvuldigd met de dienstwaarde van het punt of de « puntwaarde » het bedrag van het jaarlijks pensioen. Verhogingen wegens gezinslast zijn eventueel mogelijk.
Vanuit het gezichtspunt van de Overeenkomst tussen België en Frankrijk ter voorkoming van dubbele belasting, zijn de Franse aanvullende pensioenen « privé »-rustpensioenen, aangezien ze niet door de Franse Staat noch door één van zijn politieke geledingen worden uitbetaald.
Volgens artikel 34, § 1, 1º, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zijn pensioenen die betrekking hebben op de beroepsarbeid van de verkrijger, in België belastbaar op het moment dat zij worden toegekend en wel ongeacht de wijze waarop dat plaats heeft.
De nauwgezette toepassing van die fiscale beginselen blijkt discriminerend voor de gepensioneerde Belgische ingezetenen die beroepsarbeid hebben verricht in de grensstreek van Frankrijk, terwijl hun duurzame verblijfplaats zich in de Belgische grensstreek bevond.
Anders dan de toepassing van een algemene standaardovereenkomst ter voorkoming van dubbele belasting die de OESO heeft uitgewerkt, voorziet de overeenkomst tussen België en Frankrijk in een uitzonderingsregeling voor de grensarbeiders, die bepaalt dat de inkomstenbelasting moet worden betaald in de Staat waar men verblijft en de sociale bijdragen moeten worden betaald in het land waar men werkt. Het gevolg daarvan was, dat de Belgische ingezetenen die in Frankrijk werkten, hun hele beroepsloopbaan lang een belastingdruk op arbeid hebben ondergaan die hoger was dan die in Frankrijk.
De toepassing van het Franse gezinsquotiënt met zijn progressieve belastingsverminderingen afhankelijk van het aantal kinderen ten laste, is immers in geen geval vergelijkbaar met de verminderingen per kind ten laste, laat staan met het Belgische huwelijksquotiënt.
Tevens moet worden gewezen op de verschillende financiering van de Franse sociale bijdragen, waarin de werkgever meer of zelfs alles bijdraagt, terwijl in België de sociale zekerheid gedeeltelijk gefinancierd wordt met de inkomstenbelastingen. Zo dragen de Belgische grensarbeiders in Frankrijk bij tot de socialezekerheidsstelsels van beide landen.
Aldus worden de bijdragen voor de aanvullende pensioenen in ruimere mate door de werkgever gedragen en in het geval van de aanvullende kinderbijslagen zelfs volledig.
Met al die gegevens voor ogen is het aangewezen de overeenkomst tussen België en Frankrijk ter voorkoming van dubbele belasting te wijzigen en de standaardovereenkomst van de OESO toe te passen. De recente overeenkomst tussen België en Nederland heeft heel wat inspiratie uit die standaardovereenkomst geput, zodat het probleem van de verschillen in sociale-zekerheidsbijdragen en in belastingen, die in België hoger zijn dan in Nederland of in Frankrijk, kon worden opgelost.
In maart 2003 werden de onderhandelingen hervat om de overeenkomst tussen België en Frankrijk te herzien, maar de vertegenwoordigers van de Belgische en Franse fiscus, die elkaar verscheidene keren hebben ontmoet, zijn er niet in geslaagd een akkoord te bereiken over alle punten die ter discussie stonden.
België wenst sinds de aanvang van de onderhandelingen dat voor het stelsel van de loontrekkenden de regeling voor de grensarbeid, dat wil zeggen het belasten van de grensarbeiders in het land waar ze verblijven, verdwijnt.
Die regeling is immers nadelig voor de ingezetenen in België, die hoge belastingen betalen en hoge Franse sociale bijdragen. Overigens brengt die regeling steeds meer misbruik met zich. Bijkomend gevolg van de afschaffing ervan kan zijn dat de Belgische gemeenten opcentiemen kunnen heffen op het inkomen uit Franse bron van Belgische ingezetenen die in ons land vrijgesteld zijn van belastingen.
Het Franse standpunt verschilt daar enigszins van. Indien het tot een akkoord komt over andere punten waarover nog onderhandeld wordt, kan er voor de Fransen een nieuwe overeenkomst worden gesloten op voorwaarde dat ze uitdrukkelijk bepaalt dat de grensregeling niet onmiddellijk wordt afgeschaft voor de grensarbeiders die momenteel in het Franse grensgebied verblijven en die in het Belgische grensgebied werken. Dat laatste kan voor hen pas na een periode van ten minste vijftien jaar.
Er kan met andere woorden slechts een overeenkomst worden gesloten op voorwaarde dat ze voor die werknemers in een overgangsregeling voorziet en hun waarborgt dat ze gedurende een bepaalde periode nog in Frankrijk zullen worden belast. Voor de Belgische ingezetenen die in Frankrijk werken, kan een nieuwe overeenkomst de huidige toestand alleen maar verbeteren. Voor de Franse ingezetenen die in België werken, moet de vooropgestelde overgangsregeling stabiele levensomstandigheden waarborgen.
Aangezien de Belgische voorstellen blijkbaar niet gunstig worden onthaald door de Franse overheid, achten wij het aangewezen een oplossing te bieden voor de belastinggeschillen rond de strikte toepassing van artikel 34, § 1, 1º, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.
Dit amendement strekt ertoe de pensioenen van buitenlandse oorsprong die gestort zijn door een instelling voor aanvullend pensioen aan ingezetenen van het Rijk die beroepsarbeid verricht hebben in de grenszone van een aan België grenzende lidstaat van de Europese Unie en die in de Belgische grenszone hun verblijfplaats hadden, vrij te stellen van de personenbelasting voor het deel van die renten of pensioenen, gefinancierd met door de werkgever gestorte bijdragen.
Christian BROTCORNE. Etienne SCHOUPPE. |