Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 3-13

ZITTING 2003-2004

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid (Ambtenarenzaken)

Vraag nr. 3-790 van de heer Brotcorne d.d. 25 februari 2004 (Fr.) :
Selor. ­ Administratieve documenten. ­ Toegang.

Voor 2003 heeft de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten vijf klachten behandeld in verband met de werking van Selor.

In één enkel geval antwoordde Selor positief op de vraag van de klager en stond het de inzage toe van de kopie van de aangevochten selectie.

De inzage van de documenten kan enkel worden geweigerd mits concrete motieven worden aangevoerd op grond van artikel 6 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. De commissie vindt dat als Selor geen van die motieven aanvoert, het er krachtens artikel 32 van de voormelde wet toe gehouden is de gevraagde documenten openbaar te maken.

Wanneer Selor geen enkel gevolg geeft, weigert het dus impliciet en op onwettige wijze de inzage van de documenten terwijl het advies van de commissie toch ondubbelzinnig luidt : « Selor moet de gevraagde administratieve documenten bekendmaken ».

Naar verluidt doet Selor helemaal niets : noch motiveren, noch bekendmaken, Selor doet alsof het geen weet heeft van de adviezen van de commissie. Selor weet nochtans dat de Raad van State stelt dat het advies in het kader van een administratief examen (wat hier het geval is) een dwingend karakter heeft.

Selor weet ook dat :

­ de documenten die betrekking hebben op selectie en rekrutering in principe openbaar zijn;

­ de vraag tot inzage van een persoonlijk document niet moet gemotiveerd worden en niet kan geweigerd worden; de aanvrager moet dus geen belang aantonen;

­ auteursrechten niet kunnen worden aangevoerd om de inzage te weigeren, maar dat ze aan de aanvrager worden meegedeeld om de verspreiding van het document te voorkomen;

­ wanneer kandidaten met elkaar wedijveren (examen), ze de manier waarop andere kandidaten werden beoordeeld moeten kunnen nagaan;

­ het bestuur discretionair de uitzonderingsmotieven beoordeelt, maar een eventuele weigering steeds moet motiveren;

­ de periode van inzage moet worden vermeld in het selectiereglement en, als dat niet gebeurd is, het inzagerecht onbeperkt in de tijd is.

1. Vindt u niet dat Selor de rechtspraak van de commissie moet naleven en een gedragslijn terzake moet uitstippelen aangezien de wet al negen jaar in werking is ?

2. Vindt u niet dat de afzonderlijke oplossingen in een structureel kader moeten worden geplaatst ?

3. Zijn er richtlijnen voor de behandeling van die aanvragen ? Zo ja, welke ?

4. Worden de mogelijkheid tot inzage en de periode van inzage vermeld in de selectiereglementen ? Zo ja, wat is die periode ?

5. Waarom reageert Selor niet ? Waarom motiveert het zijn weigering niet ? Waarom voert Selor de adviezen van de commissie niet uit ?

6. Hoe kunnen de kandidaten, wanneer de uitslag van het examen in zekere mate de volgorde van rekrutering bepaalt, nagaan of de selectie en aanwijzing objectief verlopen is ?

Antwoord : 1. Vijf ingediende klachten tegen Selor in 2003 bij de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten lijkt miniem (0,005 %) tegenover de 100 000 ingeschreven kandidaten voor verschillende selecties georganiseerd door Selor in de loop van hetzelfde jaar. Deze statistiek bewijst dat Selor de rechtspraak van de commissie naleeft en dat de gedragslijn duidelijk is : er wordt geantwoord op alle vragen om toegang te verkrijgen tot documenten, op enkele uitzonderingen na, welke behoorlijk gemotiveerd zijn.

In één van de vijf gevallen heeft Selor toegang verleend tot de examenkopij aan de partij die klacht heeft ingediend en de commissie heeft deze klacht zonder voorwerp geklasserd.

In drie andere gevallen heeft Selor geoordeeld dat de vraag om mededeling in afschrift van een bestuursdocument kennelijk onredelijk was overeenkomstig artikel 6, § 3, van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en heeft duidelijk zijn weigering gemotiveerd.

Wat een vraag betreft die onder andere betrekking had op de identiteit van de geslaagden voor een proef, heeft Selor het recht op eerbiedingen van het privé-leven ingeroepen.

Op twee vragen betreffende de competentiemetingen, werd er geantwoord dat het geheel van de vragen die de test uitmaken, regelmatig hergebruikt worden. Door deze aan één kandidaat mee te delen, zou Selor het risico lopen dat deze vragen verspreid zouden worden onder andere kandidaten die de test nog moeten afleggen.

De validiteit van de test wordt hierdoor geschaad en zou uiteindelijk onbruikbaar zijn voor de toekomst. Deze situatie zou de volledige organisatie van de competentiemetingen in gevaar brengen, alsook het gelijkheidsbeginsel onder de kandidaten.

2. Omdat de vragen ingediend worden op een punctuele manier, is het logisch dat Selor punctuele oplossingen biedt in een structureel kader door de bepalingen van de wet van 11 april 1994 toe te passen. Gelet op de inhoud en formulering, vertoont elke vraag een specifiek karakter.

3. Zoals hierboven gesteld, bestaat de gedragslijn erin zo positief mogelijk te antwoorden op een maximum van vragen en de weigeringen zo afdoende en zo volledig mogelijk te motiveren. Hoe dan ook, er wordt steeds gevolg gegeven aan een gestelde vraag.

4. De kandidaten beschikken over een redelijke termijn van drie maanden om schriftelijk de motivering van hun resultaten te vragen, en dit vanaf de datum van in kennisstelling door Selor. Deze mogelijkheid, alsook de modaliteiten en termijn, worden vermeld in alle selectiereglementen.

5. Derhalve is het onjuist Selor van stilzwijgen te beschuldigen in het kader van de motivering van administratieve handelingen. Elke vraag om motivering krijgt een gevolg, wat trouwens op een objectieve wijze door het marginaal aantal ingediende klachten wordt aangetoond.

6. Ten slotte, sinds de inwerkingstreding op 9 januari 2001 van de artikelen 24 en 25 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel (gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000), worden de geslaagden voortaan aangesteld door de betrokken overheidsdiensten en niet meer door Selor.