3-514/1

3-514/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

12 FEBRUARI 2004


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en van de wet van 31 augustus 1998 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, in het licht van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij

(Ingediend door de heer Stefaan De Clerck)


TOELICHTING


ALGEMEEN

In 2001 kwam, na een initiatief van de Europese Commissie, een richtlijn tot stand die een harmonisering beoogde van het auteursrecht in het licht van de verdere opgang van de informatiemaatschappij. De richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna : « de richtlijn ») diende omgezet te worden naar Belgisch recht, uiterlijk op 22 december 2002.

Tijdens de vorige zittingsperiode voerde de Senaat omtrent deze omzetting een reeks interessante debatten naar aanleiding van een wetsvoorstel van senator Philippe Monfils (stuk Senaat, nr. 2-704/1, 2000-2001). Een hele reeks amendementen volgden op dit voorstel.

Tot de grote teleurstelling van de indiener blijkt dat de werkzaamheden niet hebben geleid tot de aanneming van een wettekst en de omzetting van de richtlijn. Ook de regering draagt op dit punt een duidelijke verantwoordelijkheid. Resultaat is dat het bestaande Belgische auteursrecht niet langer aangepast is aan de maatschappelijke en juridische werkelijkheid.

De indiener is van mening dat de omzetting van de richtlijn dringend dient te gebeuren.

Als basis van onderhavig voorstel tot omzetting hebben wij de bestaande tekst van de amendementen van senator Jan Steverlynck gebruikt (stuk Senaat, nr. 2-704/8, 2000-2001), aangevuld met de regeringsamendementen (stuk Senaat, nr. 2-704/4, 2000-2001, hierna : « regeringsamendementen »). In die amendementen zitten een reeks maatschappelijke keuzes van onze partij verwerkt; ook werd rekening gehouden met een aantal technische opmerkingen, welke tijdens de hoorzittingen aan bod kwamen.

Er zij nog op gewezen dat de bepalingen inzake het afstappen van het zogenaamde duale inningsysteem voor het kopiëren voor eigen gebruik van geluids- en audiovisuele werken niet werden overgenomen, vermits ter zake geen consensus lijkt te bestaan.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Is geïnspireerd op de tekst aangebracht door prof. Janssens tijdens de hoorzitting in de commissie Financiën en Economische Aangelegenheden van de Senaat (stuk Senaat, nr. 2-704/1).

Om de leesbaarheid en toepasbaarheid van de bepaling in de praktijk te verhogen is in de eerste plaats de klassieke onderverdeling tussen het reproductierecht en het mededelingsrecht expliciet aangegeven in de voorgestelde bepaling van § 1 van artikel 1.

Het eerste lid van § 1 bevat een taalkundige verbetering van de tekst van de regering (woorden « direct of indirect » vervangen door de woorden « rechtstreeks of onrechtstreeks »).

Het nieuwe lid toegevoegd aan § 1, neemt het door de rechtspraak erkende distributierecht (artikel 4 van de richtlijn 2001/29) op in de wet. Niet overgenomen in de regeringsamendementen is de bepaling inzake de uitputting van dit distributierecht. De verantwoording hiervoor is dat het probleem van de uitputting zich niet voordoet in geval van diensten, in het bijzonder on-linediensten.

Deze redenering kan niet gevolgd worden. De nieuwe bepaling voert een algemeen distributierecht in, waarvan het toepassingsgebied breder is dan de diensten. Het feit dat voor on-linediensten de uitputting niet relevant zou zijn, kan immers hier geen verantwoording zijn.

Het principe van de uitputting is bovendien reeds van kracht op basis van de algemene regel uit het Europees Gemeenschapsrecht (1).

Gelet op het feit dat het distributierecht nu uitdrukkelijk wordt opgenomen, lijkt het logisch dit ook voor de uitputting te doen. De voorgestelde tekst schrijft ook de uitputtingsclausule expliciet in.

Men notere dat deze regeling, inclusief de uitputtingsregel, reeds is opgenomen in de wet op de naburige rechten.

Artikel 3

Het past de algemene « driestappentoets » in te schrijven in een nieuw artikel 23ter, op het einde van afdeling 5 van de auteurswet, welke de uitzonderingen behandelt.

Het in vorige zittingsperiode voorgestelde nieuwe artikel 20bis bestaat reeds, en zou onder de afdeling houdende de databanken komen te staan.

De hier voorgestelde tekst is wetgevingstechnisch correcter en verhoogt de leesbaarheid van de bepalingen van deze afdeling.

Indien de driestappentoets in een meer algemene bepaling wordt ingeschreven, kunnen de verwijzingen naar deze toets onder de verschillende specifieke uitzonderingen weggelaten worden. Ook dit zal de leesbaarheid en coherentie van de tekst verbeteren.

Artikel 4

Dit artikel herschrijft het bestaande artikel 21 in het licht van artikel 5.3.d. van de richtlijn.

Het begrip « korte aanhalingen » wordt vervangen door het begrip « citeren » dat ook in de tekst van de richtlijn wordt gehanteerd, hetgeen de toepassing op werken van plastische kunst duidelijker toelaat.

De verwijzing « tenzij dit niet mogelijk blijkt » is conform de richtlijn en stemt inhoudelijk overeen met de tekst van de regering.

De bepaling van artikel 21 inzake de bloemlezing kan weggelaten worden. De eerste zinsnede bevestigt enkel de toepassing van de exclusieve vermogensrechten en omvat bijgevolg geen uitzondering. Het tweede tekstgedeelte verwijst naar de periode na het overlijden van de auteur, en kan worden ondervangen via de onderwijsuitzondering. Het is dus een wetgevingstechnisch overbodige bepaling.

Artikel 5

Artikel 22 omvat de uitzonderingen waarop de driestappentoets van toepassing is. Aangezien deze driestappentoets in algemene vorm wordt ingeschreven in artikel 23ter, kunnen de expliciete of impliciete verwijzingen hiernaar in artikel 22 vervallen. Dit komt de duidelijkheid en wetgevingstechnische kwaliteit van de tekst ten goede en vermijdt overbodige herhalingen.

Wat betreft de bepaling van het 1º kan verwezen worden naar de bestaande bepalingen en opvolgende rechtspraak ter zake. De bewoordingen van de richtlijn vormen in deze geen duidelijke meerwaarde, terwijl de bestaande bepalingen duidelijk richtlijnconform zijn.

In het 2º wordt ingegaan op een suggestie om de oorspronkelijk voorgestelde bepaling beter af te stemmen op de richtlijn.

In het 2ºbis wordt de uitzondering van artikel 5.3.i. van de richtlijn inzake de incidentele verwerking overgenomen om elke onduidelijkheid hieromtrent in de rechtspraak te vermijden.

Het bestaande 3º kan beter vervallen. Vooreerst is die bepaling geen uitzondering op het mededelingsrecht, vermits dit per definitie enkel publieke mededelingen viseert. In die zin is het huidige begrip familiekring te beperkend; het zorgt voor problemen in de praktijk. Bovendien bestond deze bepaling niet vóór 1994, in de vroegere auteurswet, welke op dit punt aanleiding gaf tot een bevredigende vaststaande cassatierechtspraak inzake de grenzen van het mededelingsrecht.

In het 3º wordt de tekst van het 5bis van de regering (5ter in het voorstel van de heer Monfils), zoals in vorige zittingsperiode voorgesteld, overgenomen.

Er wordt geen onderscheid gemaakt in het 4º naargelang het soort van werk. Zo is het onderscheid tussen « artikelen » en « korte fragmenten uit boeken » artificieel en moeilijk toepasbaar in de praktijk. De verwijzing naar « geen afbreuk aan normale exploitatie » is onderdeel van de driestappentoets en hoeft dus niet opnieuw te worden herhaald.

In het voorgestelde 4º is de bijzondere verwijzing naar de bladmuziek (regeringsvoorstellen) niet wenselijk, aangezien het niet de bedoeling kan zijn dat privé-gebruik van reproducties van bladmuziek niet onder de uitzonderingen zou dienen te vallen. Er is hiertoe in geen enkele verantwoording voorzien.

De bedoelde tekst lijkt bovendien gestoeld op een verkeerde lezing van de richtlijn, vermits die voor het privé- gebruik deze bijzondere bepaling voor de bladmuziek niet weerhoudt, doch dit enkel wel doet voor recht van reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in het algemeen (artikel 5.2.a richtlijn).

Die algemene uitzondering op het reproductierecht is niet opgenomen in de Belgische wetgeving. Er kan ter zake ook verwezen worden naar de ratio legis van de invoering van de reprografie-uitzondering in 1994. Gelet op het feit dat het erg moeilijk is om reproducties in de privé-sfeer te controleren, werd het wenselijk geacht om over te stappen op een systeem van wettelijke licentie met vergoeding.

Het voorgestelde 4ºbis bevat de uitzondering voor privé-gebruik wanneer het dragers andere dan papier of soortgelijke dragers betreft. Consequent wordt ook hier enkel verwezen naar « reproductie van werken », en vervalt het onderscheid gemaakt op grond van het soort werk. Opnieuw is de verwijzing naar bladmuziek niet relevant; die kan weggelaten worden.

De bepaling van het 4º kan ruimer worden gesteld gelet op de algemene uitzondering voor reproductie op papier van artikel 5.2.a van de richtlijn, terwijl artikel 4ºbis conform artikel 5.2.b van de richtlijn enkel kan verwijzen naar privé-gebruik.

Onder het 5º wordt een suggestie overgenomen, gemaakt tijdens de hoorzittingen, en worden de uitzonderingen voor de reproductie én mededeling van werken als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek ingeschreven onder eenzelfde uitzondering. Vooreerst valt het niet in te zien hoe een uitzondering voor bijvoorbeeld het lesgeven in het onderwijs ­ in brede zin ­ werkbaar en zinvol is, zonder dat de uitzondering voor de mededeling van het werk eveneens wordt opgenomen. Vervolgens komt het de wetgevingstechnische kwaliteit van de tekst ten goede de bepalingen inzake onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te groeperen.

Het voorgestelde 5ºbis is gebaseerd op de richtlijn en kan overgenomen worden.

De bestaande 6º en 7º worden behouden.

Het 8º wordt overgenomen uit de regeringsamendementen, met opnieuw een wetgevingstechnische zuivering van de tekst. Deze uitzondering is in het toenmalige regeringsamendement ruimer geformuleerd, aangezien er niet enkel verwezen wordt naar de Koninklijke Bibliotheek voor de bewaring zonder overeenkomst. Voor de auteurs moet een vrij archiveringsrecht ook voor de andere instellingen van toepassing zijn. Hetzelfde geldt voor het nieuwe artikel 22, § 1, 9º.

Het nieuwe 10º is overgenomen uit de regeringsamendementen.

Inzake de uitzondering ten behoeve van mensen met een handicap, opgenomen in een nieuw 11º, biedt de regeringstekst een ruimere uitzondering, aangezien de mededeling eveneens werd ingeschreven. Het verdient aanbeveling de ruime tekst over te nemen.

Het 12º wordt geput uit het regeringsamendement, dat identiek is met de tekst van de richtlijn (artikel 5.3.j).

De uitzondering bedoeld in het 13º voor de reproductie of mededeling ten behoeve van de openbare veiligheid of om het goede verloop van een administratieve, parlementaire of gerechtelijke procedure te verzekeren [richtlijn (artikel 5.3.e)], lijkt de indiener wel degelijk nuttig. Het gaat hier niet om een onrechtmatig in het gedrang brengen van de rechten van rechthebbenden doch om een praktische uitzondering in het algemeen belang. Deze uitzondering werd reeds ingeschreven in de Belgische wetgeving voor de databanken (artikel 22bis, § 1, 5º).

Aangaande het gebruik van werken in religieuze bijeenkomsten bestaat momenteel te veel interpretatieruimte, vermits ter zake gerefereerd wordt aan didactisch gebruik, hetgeen niet volledig gelijklopend is. De beheersvennootschappen voeren in de praktijk doorgaans een politiek van niet-inning. Voor de indiener mag er geen twijfel bestaan omtrent deze uitzondering, die richtlijnconform is (artikel 5.3.g).

De tekst van § 2 is richtlijnconform.

Artikel 6

Dit artikel is overgenomen uit de regeringsamendementen.

Op wetgevingstechnisch vlak dienen de bepalingen betreffende de rechten van de auteurs, uitvoerende en vertolkende kunstenaars, de producenten en de omroeporganisaties afzonderlijk te worden gewijzigd, meer bepaald daar het voorwerp van deze rechten verschilt, het voor de auteurs hun werken betreft, voor de uitvoerende en vertolkende kunstenaars hun prestaties, voor de producenten fonogrammen of eerste vastleggingen van films, en voor de omroeporganisaties hun uitzendingen.

Artikel 7

Dit artikel is overgenomen uit de regeringsamendementen.

1º en 2º. Zelfde verantwoording als bij artikel 6.

3º en 4º. De invoeging van een nieuw zesde lid beoogt de omzetting in Belgisch recht van artikel 11, § 2, eerste lid, van voormelde richtlijn 2001/29/EG, die artikel 3, § 2, vervangt van richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisering van de duur van de bescherming van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten.

Deze wijziging van de richtlijn 93/98/EEG werd noodzakelijk gemaakt door artikel 17 van het WIPO-Verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT), goedgekeurd te Genève op 20 december 1996.

Deze bepaling is aldus enkel van toepassing op de producenten van fonogrammen.

Artikel 8

Dit artikel is overgenomen uit de regeringsamendementen.

Zelfde verantwoording als bij artikel 6.

De inleidende zin van artikel 44 van de wet van 30 juni 1994 wordt gewijzigd om enige dubbelzinnigheid over de draagwijdte van de krachtens deze bepaling aan de omroeporganisaties toegekende rechten weg te nemen.

Artikel 9

Dit artikel omschrijft de uitzonderingen voor de naburige rechten, en dit in overeenstemming met hetgeen is bepaald voor de auteursrechten.

Wat in het bijzonder het 3ºbis betreft, wordt in de voorgestelde tekst verwezen naar het begrip « onderwijs » in het algemeen, hetgeen ruimer is dan het begrip « schoolactiviteiten » in het bestaande 3º en tegemoetkomt aan de terechte verzuchtingen van de socio-culturele sector. De uitzondering wordt ook hier weerhouden voor de reproductie én mededeling.

Artikel 10

De driestappentoets voor de uitzonderingen op de naburige rechten wordt in een afzonderlijke algemene bepaling via een nieuw artikel ingeschreven.

Artikel 11

Dit artikel neemt de tekst over van de regeringsamendementen.

Considerans 35 van de richtlijn 2001/29/EG stelt dat « bij de bepaling van het niveau van de billijke compensatie ten volle dient rekening te worden gehouden met de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de technische voorzieningen. In bepaalde situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn, is het mogelijk dat geen betalingsverplichting ontstaat. » In gevallen waarin de rechthebbenden reeds betaling in een andere vorm hebben ontvangen, bijvoorbeeld als onderdeel van een licentierecht, is eventueel geen specifieke of afzonderlijke betaling nodig.

Dit betekent geenszins dat moet worden afgestapt van het vergoedingsstelsel voor kopiëren voor eigen gebruik, dat thans in België wordt toegepast. Wel moedigt dit wetsvoorstel het gebruik van technische voorzieningen door de rechthebbenden aan. De richtlijn legt de rechthebbenden ter zake echter geen enkele keuze op voor een bepaald systeem.

De modaliteiten inzake het bepalen van de vergoeding voor « kopiëren voor eigen gebruik » worden geregeld in een koninklijk besluit, dat, eens het wetgevende kader is aangepast aan voormelde richtlijn, hiermee in overeenstemming dient te worden gebracht. Normaliter gebeurt zulks na advies van een adviescommissie. Considerans 39 van voormelde richtlijn stelt immers dat « de lidstaten, wanneer zij de beperking voor het kopiëren voor privé-gebruik toepassen, naar behoren rekening moeten houden met de technologische en economische ontwikkelingen, met name wat het digitaal kopiëren voor privé-gebruik en de vergoedingsstelsels betreft, wanneer doeltreffende technische beveiligingsvoorzieningen beschikbaar zijn » .

Tevens voorziet de richtlijn 2001/29/EG in de instelling van een contactcomité. Dit comité zal informatie uitwisselen over relevante ontwikkelingen die zich in de wetgeving en rechtspraak en op economisch, sociaal, cultureel en technologisch gebied voordoen [artikel 12, § 4, c)]. Het zal tevens fungeren als forum waar de digitale markt voor werken en ander materiaal, het kopiëren voor privé-gebruik en het gebruik van technische voorzieningen daaronder inbegrepen, wordt geëvalueerd [artikel 12, § 4, d)].

Beide organen moeten de voor het auteursrecht bevoegde minister in staat stellen terdege rekening te houden met de marktontwikkelingen, bij het opstellen of aanpassen van de tarieven van de vergoeding voor kopiëren voor eigen gebruik.

Artikel 10, in fine, stipuleert dat de Koning een lijst van dragers kan vaststellen die niet worden aangewend voor kopiëren van beschermde werken, en welke niet onderhevig zijn aan de betaling van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik.

Artikel 12

In artikel 59 van de wet wordt de verwijzing naar « werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd », geschrapt, omwille van het feit dat de voorziene dwanglicentie thans afhankelijk gemaakt is van de wijze van reproductie, met name de reproductie op papier of soortgelijke drager (zoals microfiches of transparanten).

De modaliteiten inzake het bepalen van de vergoeding voor « reprografie » worden geregeld in een koninklijk besluit, dat, eens het wetgevende kader is aangepast aan voormelde richtlijn, hiermee in overeenstemming dient te worden gebracht.

Artikel 13

De wijziging van het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk VIII van de wet van 30 juni 1994, wordt verantwoord door de toevoeging van de artikelen 79bis en 79ter in deze afdeling.

Artikel 14

Dit artikel neemt de tekst van de regeringsamendementen over en sluit nauw aan bij de tekst van de richtlijn.

Artikel 15

Dit artikel neemt eveneens de tekst van de regeringsamendementen en de richtlijn over.

De ontwikkeling van de technologie vergemakkelijkt de distributie van werken, in het bijzonder door netwerken. Dit noopt de rechthebbenden ertoe het werk of het andere materiaal, de auteur of de andere rechthebbende beter te identificeren en informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of het andere materiaal te verstrekken, teneinde het beheer van eraan verbonden rechten te vergemakkelijken. Rechthebbenden moeten worden aangemoedigd om markeringen te gebruiken waaruit, naast bovengenoemde informatie, onder andere blijkt dat zij gemachtigd zijn werken of het andere materiaal op netwerken te zetten.

Het gevaar bestaat evenwel dat onwettige handelingen plaatsvinden met het doel de aan het werk gehechte elektronische informatie betreffende het beheer van rechten te verwijderen of te wijzigen of anderszins werken of ander beschermd materiaal waaruit zonder toestemming dergelijke informatie is verwijderd, te verspreiden, ter verspreiding in te voeren, uit te zenden, aan het publiek mede te delen of ter beschikking van het publiek te stellen. Krachtens artikel 7 van richtlijn 2001/29/EG moeten de lidstaten voorzien in een passende rechtsbescherming tegen dergelijke handelingen.

Dit artikel strekt ertoe deze bepaling in Belgisch recht om te zetten en in de wet van 30 juni 1994 strafbepalingen tegen deze handelingen in te voeren. Er moet worden opgemerkt dat alle betrokkenen, de vennootschappen voor het beheer van de rechten en de beroepsverenigingen tevens een vordering op basis van artikel 87 van de wet van 30 juni 1994 kunnen instellen. Eveneens zal desgevallend een vordering tot staking kunnen ingesteld worden op grond van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, voor zover aan de specifieke toepassingsvoorwaarden van die wet voldaan werd.

Artikel 16

Hoofdstuk II voert een reeks aanpassingen door van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken.

Overeenkomstig de richtlijn 2001/29/EG, is het regime betreffende de bescherming van technische voorzieningen van toepassing op het « sui generis »-recht van de producenten van databanken.

Dit « sui generis »-recht wordt in België geregeld door de voornoemde wet van 31 augustus 1998.

Artikel 17

Regelt overeenkomstig richtlijn 2001/29/EG de informatie over het beheer van rechten van toepassing op het « sui generis »-recht van de producenten van databanken.

Artikel 18

Dit artikel zet artikel 11, § 2, tweede lid, van de richtlijn 2001/29/EG om in Belgisch recht, dat een overgangsbepaling invoegt in artikel 3, § 2, van richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisering van de duur van de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten.

Deze wijziging van de richtlijn 93/98/EEG werd noodzakelijk gemaakt door artikel 17 van het WIPO-Verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT), goedgekeurd te Genève op 20 december 1996.

Deze bepaling is aldus enkel van toepassing op de producenten van fonogrammen.

Stefaan DE CLERCK.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK I

Wijzigingen van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten

Art. 2

In artikel 1, § 1, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid wordt tussen de woorden « in welke vorm ook, » en de woorden « te reproduceren of te laten reproduceren » de zinsnede » rechtstreeks of onrechtstreeks, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk, » ingevoegd;

B) het derde en vierde lid worden vervangen door de volgende leden :

« Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het origineel of kopieën van zijn werk door verkoop of op een andere manier op enigerlei wijze bij het publiek te distribueren. Dit recht is uitgeput in de Europese Gemeenschap in geval van een eerste verkoop aldaar door de auteur of met diens toestemming.

Dat recht omvat ook het exclusieve recht om toestemming te geven tot het verhuren of het uitlenen van het werk.

Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het werk volgens ongeacht welk procédé aan het publiek mede te delen met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn. »

Art. 3

In dezelfde wet wordt een artikel 23ter ingevoegd, luidende :

« Art. 23ter. ­ De uitzonderingen op en de beperkingen van het exclusieve recht van de auteur om het werk te reproduceren of te laten reproduceren of bekend te maken aan het publiek, mogen slechts toegepast worden in de gevallen bepaald in deze wet, mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en mits de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad. »

Art. 4

In artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid worden de woorden « Korte aanhalingen » vervangen door de woorden « Het citeren » en worden na de woorden « kritiek of polemiek of, » de zinsnede « voorzover geen rechtstreeks of onrechtstreeks commercieel of economisch oogmerk wordt nagestreefd, ten behoeve van » ingevoegd;

B) het tweede lid wordt in fine aangevuld met de woorden « , tenzij dit niet mogelijk blijkt. ».

Art. 5

In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 3 april 1995 en 31 augustus 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in § 1, 1º, worden de woorden « in een verslag dat » vervangen door de woorden « in verband met verslaggeving die »;

B) in § 1 wordt een 2ºbis ingevoegd, luidende :

« 2ºbis het incidentele verwerken van een werk of materiaal in ander materiaal; »;

C) paragraaf 1, 3º, wordt vervangen als volgt :

« 3º tijdelijke reproductiehandelingen van voorbijgaande of bijkomstige aard die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel :

­ de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of

­ een rechtmatig gebruik

van een beschermd werk, waarbij die handelingen geen zelfstandige economische waarde bezitten; »;

D) paragraaf 1, 4º tot 4ºter, worden vervangen door de littera's 4º en 4ºbis, luidende :

« 4º de reproductie van werken, op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert wanneer die reproductie uitsluitend bestemd is voor privé-gebruik of gebruik in familiekring;

bis de reproductie van werken, op eender welke drager andere dan papier of soortgelijke drager, door een natuurlijk persoon voor privé-gebruik gemaakt, en zonder enig rechtstreeks of onrechtstreeks commercieel oogmerk; »;

E) in § 1 wordt het 5º vervangen als volgt :

« 5º de reproductie en mededeling aan het publiek van werken als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek, voor zover het gebruik door het beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd en voor zover de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt; »;

F) in § 1 wordt een 5ºbis ingevoegd, luidende :

« 5ºbis de reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken, op welke drager dan ook, zonder enig rechtstreeks of onrechtstreeks commercieel oogmerk, door erkende instellingen zoals ziekenhuizen, gevangenissen, of instellingen voor jeugd- of gehandicaptenzorg, voor hun eigen specifieke doeleinden en voor het exclusieve gebruik door de daar verblijvende natuurlijke personen; »;

G) paragraaf 1, 8º, wordt vervangen door de volgende bepalingen :

« 8º de reproductie die is beperkt tot een aantal kopieën, bepaald in functie van en gerechtvaardigd door het voor de bewaring van het culturele patrimonium gestelde doel, door voor het publiek toegankelijke bibliotheken, musea, of door archieven die niet het behalen van een rechtstreeks of onrechtstreeks economisch commercieel voordeel nastreven;

9º de mededeling en de beschikbaarstelling van niet te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen werken die onderdeel uitmaken van de verzamelingen van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen, musea of archieven die niet het behalen van een rechtstreeks of onrechtstreeks economisch of commercieel voordeel nastreven, hierin bestaande dat het werk, via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen, voor onderzoek of privé-studie medegedeeld wordt aan of beschikbaar gesteld wordt voor individuele leden van het publiek;

10º tijdelijke opnamen van werken, gemaakt door omroeporganisaties met hun eigen middelen, met inbegrip van de middelen van een persoon die optreedt namens en onder de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties, ten behoeve van hun eigen uitzendingen;

11º de reproductie en mededeling aan het publiek van werken ten behoeve van mensen met een handicap, die rechtstreeks met deze handicap verband houdt en van niet-commerciële aard is en voor zover het wegens de betrokken handicap noodzakelijk is;

12º de reproductie en de mededeling aan het publiek voor reclamedoeleinden, voor openbare tentoonstellingen of openbare verkopen van artistieke werken, voor zover het noodzakelijk is voor de promotie van die gebeurtenissen, met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik;

13º de reproductie of mededeling aan het publiek ten behoeve van de openbare veiligheid of om het goede verloop van een administratieve, parlementaire of gerechtelijke procedure;

14º de reproductie of mededeling aan het publiek voor het gebruik tijdens religieuze bijeenkomsten; »;

H) paragraaf 2 wordt in fine aangevuld met de woorden « , tenzij dit niet mogelijk blijkt. ».

Art. 6

In artikel 35, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) het eerste lid wordt in fine aangevuld met de woorden : « , direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk »;

B) in het derde lid worden de woorden « , met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, » ingevoegd tussen de woorden « om het even welk procédé » en de woorden « aan het publiek ».

Art. 7

In artikel 39 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden : « , direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk »;

B) het vierde lid wordt aangevuld met de woorden :

« , met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn »;

C) in het vijfde lid worden in de eerste zin de woorden « van fonogrammen of » en in de tweede zin de woorden « het fonogram of » geschrapt;

D) tussen het vijfde en het zesde lid wordt het volgende lid ingevoegd :

« De rechten van producenten van fonogrammen vervallen vijftig jaar na de vastlegging. Indien het fonogram echter binnen deze termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd is, vervallen de rechten vijftig jaar na de datum van die eerste publicatie. Indien binnen de in de eerste zin bedoelde termijn geen geoorloofde publicatie heeft plaatsgevonden en het fonogram tijdens deze termijn op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld, vervallen de rechten vijftig jaar na de datum van de eerste geoorloofde mededeling aan het publiek. »;

E) in het laatste lid worden de woorden « Deze termijn wordt berekend » vervangen door de woorden « Deze termijnen worden berekend ».

Art. 8

In artikel 44 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid, wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « Alleen de omroeporganisatie heeft het recht volgende handelingen toe te staan : »;

B) in het eerste lid, punt b), worden de woorden « , direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk » ingevoegd tussen de woorden « door welk procédé ook, » en de woorden « daaronder begrepen de distributie »;

C) het eerste lid wordt aangevuld met een littera d), luidende :

« d) de beschikbaarstelling voor het publiek van de vastleggingen van haar uitzendingen op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn. »

Art. 9

In artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 3 april 1995 en 31 augustus 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid, 1º, worden de woorden « de korte aanhaling van » vervangen door de woorden « het citeren uit » en wordt na de woorden « kritiek of polemiek of, » de zinsnede « voorzover geen rechtstreeks of onrechtstreeks commercieel of economisch oogmerk wordt nagestreefd, ten behoeve van » ingevoegd;

B) hetzelfde eerste lid, 1º, wordt aangevuld met de zin :

« ; de aanhalingen bedoeld in het vorige lid moeten de bron en de naam van de auteur vermelden, tenzij dit niet mogelijk blijkt; »;

C) in het eerste lid, 2º, worden de woorden « in een verslag dat » vervangen door de woorden « in verband met de verslaggeving die »;

D) er wordt een 2ºbis ingevoegd, luidende :

« 2ºbis het incidentele verwerken van prestaties; »;

E) het 3º wordt vervangen als volgt :

« 3º tijdelijke reproductiehandelingen van voorbijgaande of bijkomstige aard die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel :

­ de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of

­ een rechtmatig gebruik

van een prestatie, waarbij die handelingen geen zelfstandige economische waarde bezitten; »;

F) het 3ºbis wordt vervangen als volgt :

« 3ºbis de reproductie en mededeling van prestaties als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek, voor zover het gebruik door het beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd en voor zover de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt; »;

G) het 4º wordt vervangen als volgt :

« 4º de reproductie van prestaties op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert wanneer die reproductie uitsluitend bestemd is voor privé-gebruik of gebruik in familiekring; »;

H) er wordt een 4ºbis ingevoegd, luidende :

« 4ºbis de reproductie van prestaties, op eender welke drager andere dan papier of soortgelijke drager, door een natuurlijk persoon voor privé-gebruik gemaakt, en zonder enig rechtstreeks of onrechtstreeks commercieel oogmerk; »;

I) er wordt een 5ºbis ingevoegd, luidende :

« 5ºbis de reproductie van prestaties, op welke drager dan ook, zonder enig rechtstreeks of onrechtstreeks commercieel oogmerk, door erkende instellingen zoals ziekenhuizen, gevangenissen, of instellingen voor jeugd- of gehandicaptenzorg, voor hun eigen specifieke doeleinden en voor het exclusieve gebruik door de daar verblijvende natuurlijke personen; »;

J) het 7º wordt vervangen door de volgende bepalingen :

« 7º de reproductie die is beperkt tot een aantal kopieën, bepaald in functie van en gerechtvaardigd door het voor de bewaring van het culturele patrimonium gestelde doel, door voor het publiek toegankelijke bibliotheken, musea, of door archieven die niet het behalen van een rechtstreeks of onrechtstreeks economisch commercieel voordeel nastreven;

8º de mededeling en de beschikbaarstelling van niet te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen prestaties die onderdeel uitmaken van de verzamelingen van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen, musea of archieven die niet het behalen van een rechtstreeks of onrechtstreeks economisch of commercieel voordeel nastreven, hierin bestaande dat het werk, via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen, voor onderzoek of privé-studie medegedeeld wordt aan of beschikbaar gesteld wordt voor individuele leden van het publiek;

9º tijdelijke opnamen van prestaties, gemaakt door omroeporganisaties met hun eigen middelen, met inbegrip van de middelen van een persoon die optreedt namens en onder de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties, ten behoeve van hun eigen uitzendingen;

10º de reproductie en mededeling aan het publiek van prestaties ten behoeve van mensen met een handicap, die rechtstreeks met deze handicap verband houdt en van niet-commerciële aard is en voor zover het wegens de betrokken handicap noodzakelijk is;

11º de reproductie of mededeling van prestaties voor het gebruik tijdens religieuze bijeenkomsten of door de overheid georganiseerde officiële bijeenkomsten;

12º de reproductie en de mededeling aan het publiek voor reclamedoeleinden, voor openbare tentoonstellingen of openbare verkopen van prestaties, voor zover het noodzakelijk is voor de promotie van die gebeurtenissen, met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik;

13º de reproductie of mededeling aan het publiek van prestaties ten behoeve van de openbare veiligheid of om het goede verloop van een administratieve, parlementaire of gerechtelijke procedure;

14º de reproductie of mededeling voor het gebruik tijdens religieuze bijeenkomsten. ».

Art. 10

In dezelfde wet wordt een artikel 47ter ingevoegd, luidende :

« Art. 47ter. ­ De uitzonderingen op en de beperkingen van het exclusieve recht van de auteur om de prestaties te reproduceren of te laten reproduceren en bekend te maken aan het publiek, mogen slechts toegepast worden in de gevallen bepaald in deze wet mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van de prestaties en mits de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad. »

Art. 11

Artikel 56 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Art. 56. ­ De vergoeding bedoeld in artikel 55 wordt vastgesteld bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Bij het vaststellen van deze vergoeding wordt rekening gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 79bis bedoelde technische voorzieningen op het beschermde werk of materiaal.

De Koning kan een adviescommissie van de betrokken milieus instellen.

De Koning kan de lijst van dragers vaststellen die niet worden aangewend voor de reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken, en die niet onderhevig zijn aan de betaling van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik. »

Art. 12

Artikel 59, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 31 augustus 1998, wordt vervangen als volgt :

« De auteurs en uitgevers hebben recht op een vergoeding voor de reproductie van hun werken wanneer die reproductie plaatsvindt onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 22, § 1, 4º en 4ºbis, en 22bis, 1º en 2º. »

Art. 13

Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk VIII van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Afdeling 1. ­ Toepassingsgebied, technische voorzieningen en informatie betreffende het beheer van rechten. »

Art. 14

In dezelfde wet wordt een artikel 79bis ingevoegd, luidende :

« Art. 79bis. ­ § 1. Krachtens de artikelen 80 en volgende wordt eenieder vervolgd die een doeltreffende technische voorziening omzeilt en dat weet of redelijkerwijs behoort te weten.

Krachtens de artikelen 80 en volgende wordt eenieder vervolgd die inrichtingen, producten of onderdelen vervaardigt, invoert, verdeelt, verkoopt, verhuurt, er reclame voor verkoop of verhuur voor maakt, of voor commerciële doeleinden bezit, of die diensten verricht die :

­ gestimuleerd, aangeprezen of in de handel worden gebracht om een doeltreffende technische voorziening te omzeilen, of

­ slechts een commercieel beperkt doel of nut hebben naast het omzeilen van een doeltreffende technische voorziening, of

­ in het bijzonder ontworpen, vervaardigd of aangepast zijn met het doel het omzeilen van een doeltreffende technische voorziening mogelijk of gemakkelijker te maken.

Onder « technische voorzieningen » wordt verstaan : technologie, inrichtingen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander materiaal, die door de houders van auteursrechten of naburige rechten niet zijn toegestaan.

Technische voorzieningen worden geacht « doeltreffend » te zijn indien het gebruik van een beschermd werk of ander beschermd materiaal wordt beheerst door de rechthebbende, door toepassing van een controle op de toegang of een beschermingsprocédé zoals encryptie, versluiering of andere transformatie van het werk of ander beschermd materiaal of een kopieerbeveiliging die de beoogde bescherming bereikt.

§ 2. De rechthebbenden nemen vrijwillige maatregelen, waaronder overeenkomsten met andere betrokken partijen, om ervoor te zorgen dat de nodige middelen verschaft worden aan de gebruiker om te kunnen genieten van de uitzonderingen bepaald in artikel 22, § 2, 4º, 4ºbis, 5º, 5ºbis, 8º, 9º, 10º, 11º, 12º, 13º artikel 22bis, eerste lid, 1º tot 5º, en artikel 46, 3ºbis, 4º, 4ºbis, 5ºbis, 7º, 8º, 9º, 10º en 13º, mits de gebruiker op rechtmatige wijze toegang heeft tot het door de technische voorziening beschermde werk of ander materiaal.

De in het eerste lid bepaalde vrijwillige maatregelen worden medegedeeld aan de vertegenwoordiger van de minister bedoeld in artikel 76.

§ 3. Zijn er binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet door de rechthebbenden geen vrijwillige maatregelen in de zin van § 2 medegedeeld aan de vertegenwoordiger van de minister bedoeld in artikel 76, dan stelt de Koning alle in het algemeen belang passende maatregelen vast die de betrokken rechthebbenden ertoe verplichten aan de gebruiker van een werk of ander beschermd materiaal de nodige middelen te verschaffen om te kunnen genieten van de uitzonderingen bepaald in artikel 22, § 2, 4º, 4ºbis, 5º, 5ºbis, 8º, 9º, 10º, 11º, 12º, 13º artikel 22bis, eerste lid, 1º tot 5º, en artikel 46, 3ºbis, 4º, 4ºbis, 5ºbis, 7º, 8º, 9º, 10º en 13º, mits de gebruiker op rechtmatige wijze toegang heeft tot het door de technische voorziening beschermde werk of ander materiaal. Deze passende maatregelen zullen slechts van toepassing zijn op de rechthebbenden die geen afdoende vrijwillige maatregelen genomen hebben.

§ 4. De technische voorzieningen die door de rechthebbenden vrijwillig worden getroffen, met inbegrip van die ter uitvoering van vrijwillig gesloten overeenkomsten, alsook de technische voorzieningen die getroffen werden in uitvoering van de bepalingen die genomen werden krachtens § 3, genieten de in § 1 bedoelde rechtsbescherming.

§ 5. De §§ 2 en 3 gelden niet voor werken of ander beschermd materiaal voor het publiek beschikbaar gesteld op grond van overeengekomen bepalingen op zodanige wijze dat leden van het publiek daartoe toegang hebben op een door hen individueel gekozen plaats en tijd. »

Art. 15

In dezelfde wet wordt een artikel 79ter ingevoegd, luidende :

« Art. 79ter. ­ § 1. Krachtens de artikelen 80 en volgende wordt eenieder vervolgd die opzettelijk op ongeoorloofde wijze een van de volgende handelingen verricht :

­ de verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten;

­ de verspreiding, de invoer ter verspreiding, de uitzending, de mededeling aan het publiek of de beschikbaarstelling voor het publiek van werken of van ander beschermd materiaal, waaruit op ongeoorloofde wijze elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of waarin op ongeoorloofde wijze dergelijke informatie is gewijzigd,

en die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij zodoende aanzet tot een inbreuk op het auteursrecht of op een naburig recht, dan wel een dergelijke inbreuk mogelijk maakt, vergemakkelijkt of verbergt.

§ 2. In de zin van deze wet wordt onder « informatie betreffende het beheer van rechten » verstaan alle door de rechthebbenden verstrekte informatie op grond waarvan werken of ander beschermd materiaal, dan wel de auteur of andere rechthebbende kunnen worden geïdentificeerd.

Deze term wijst ook op informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of het andere materiaal, alsook op de cijfers en codes waarin die informatie vervat ligt. »

HOOFDSTUK II

Wijzigingen van de wet van 31 augustus 1998 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken

Art. 16

In de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende :

« Art. 6bis. ­ § 1. Artikel 79bis, § 1, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, is van overeenkomstige toepassing.

§ 2. De producenten van databanken nemen vrijwillige maatregelen, waaronder overeenkomsten met andere betrokken partijen, om ervoor te zorgen dat de nodige middelen verschaft worden aan de gebruiker van een databank om te kunnen genieten van de uitzonderingen bepaald in artikel 7, eerste lid, 2º en 3º, mits de gebruiker op rechtmatige wijze toegang heeft tot de door de technische voorziening beschermde databank.

De in het eerste lid bepaalde vrijwillige maatregelen worden medegedeeld aan de vertegenwoordiger van de minister bedoeld in artikel 76 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.

§ 3. Zijn er binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet door de producenten van databanken geen vrijwillige maatregelen in de zin van § 2 medegedeeld aan de vertegenwoordiger van de minister bedoeld in artikel 76 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, dan stelt de Koning alle in het algemeen belang passende maatregelen vast die de betrokken producenten van databanken ertoe verplichten aan de gebruiker van een databank de nodige middelen te verschaffen om de uitzonderingen bepaald in artikel 7, eerste lid, 2º en 3º, te kunnen genieten, mits de gebruiker op rechtmatige wijze toegang heeft tot de door de technische voorziening beschermde databank. Deze passende maatregelen zullen slechts van toepassing zijn op de producenten van databanken die geen afdoende vrijwillige maatregelen genomen hebben.

§ 4. De technische voorzieningen die door de producenten van databanken vrijwillig worden getroffen, met inbegrip van die ter uitvoering van vrijwillig gesloten overeenkomsten, alsook de technische voorzieningen die getroffen werden ter uitvoering van de bepalingen genomen krachtens § 3, genieten de in § 1 bedoelde rechtsbescherming.

§ 5. De §§ 2 en 3 gelden niet voor databanken voor het publiek beschikbaar gesteld op grond van overeengekomen bepalingen op zodanige wijze dat leden van het publiek daartoe toegang hebben op een door hen individueel gekozen plaats en tijd. »

Art. 17

In dezelfde wet wordt een artikel 6ter ingevoegd, luidende :

« Art. 6ter. ­ De informatie over het beheer van de rechten van de producenten van databanken, wordt geregeld overeenkomstig artikel 79ter van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. »

HOOFDSTUK III

Overgangsbepaling

Art. 18

Bij wijze van overgangsmaatregel blijft evenwel van kracht, zoals het vóór de bekendmaking van deze wet luidde, artikel 39, vijfde lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, met betrekking tot de rechten van producenten van fonogrammen, waarvan de verleende beschermingstermijn is verstreken en niet opnieuw beschermd wordt.

19 januari 2004.

Stefaan DE CLERCK.

(1) Janssens, M.C., « Implementatie van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG in België en Nederland. Een vergelijkend onderzoek. », Computerrecht 2002/5, 287.