2-1625/1

2-1625/1

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

9 APRIL 2003


Wetsvoorstel tot invoering van een huisvestingsbijslag op het leefloon

(Ingediend door mevrouw Clotilde Nyssens c.s.)


TOELICHTING


Op 1 oktober 2002 is de wet in werking getreden die het leefloon invoert ter vervanging van het bestaansminimum. Als algemene filosofie achter het leefloon zit het uitgangspunt dat men de persoon die de hulp krijgt, moet aanmoedigen om zich opnieuw in het sociale en economische leven te integreren, als hij daartoe bekwaam is.

Een van de basisvoorwaarden voor die integratie is natuurlijk de huisvesting van de armsten. Hoe kan er immers van hen verwacht worden dat zij investeren in hun integratie, bijvoorbeeld via een opleiding, een baan of een stage, als hun huisvesting ontoereikend is ?

Artikel 23, derde lid, 3º, van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft op een behoorlijke huisvesting. Dat grondwettelijk recht kan in de praktijk echter alleen effectief worden afgedwongen als de nodige wijzigingen in wet- en regelgeving worden aangebracht.

Vooral in grote steden blijkt het leefloon, dat het bestaansminimum vervangt, voor degenen die er recht op hebben veelal niet toereikend om hun huurkosten te betalen. De wachtlijsten voor een sociale woning zijn bijzonder lang. Dat heeft vooral kwalijke gevolgen voor mensen uit de vierde wereld. Uitgaven voor huisvesting zijn het afgelopen decennium veel sneller gestegen dan het algemeen prijsniveau en dan het beschikbaar inkomen. Dat is zelfs voornamelijk het geval voor huisvesting van bedenkelijke kwaliteit : slecht uitgeruste woonruimte die betrokken wordt door mensen met lage inkomens. Aldus is er sprake van beperkte toegang. Het groeiende tekort aan woningen, het stijgende gebruik van caravans als vaste woonplaats, de benarde woonsituatie in al dan niet bemeubelde kamers en het stijgend aantal daklozen zijn de gevolgen van deze algemene tendens.

De « Commission consultative de la famille de Bruxelles-Ville » heeft in maart 2002 meegedeeld dat huisvesting voor de zwakkeren het allergrootste probleem is, groter dan werkgelegenheid.

In 2001 heeft de cel armoede van het federaal ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu in zijn « Vooruitgangsrapport over de uitvoering van de aanbevelingen in het Algemeen Verslag over de armoede » de volgende vaststellingen en aanbevelingen geformuleerd :

« De maandelijkse woonkosten nemen een grote hap uit het budget van de gezinnen en alleenstaanden met een laag inkomen. Volgens cijfers uit 1992 besteedt meer dan 30 % van de huurders in Vlaanderen meer dan een vijfde van hun inkomen aan enkel de huur (zonder verwarming en verlichting) en 9 % zelfs meer dan een derde. In de privé-huursector geeft 38 % van de bestaansonzekere gezinnen meer dan een vijfde van hun inkomen uit als huur.

« De armste gezinnen vinden dat, bij gebrek aan een waardig gezinsinkomen, de invoering van een directe financiële hulp in de vorm van een huisvestingstoelage waarschijnlijk een van de meest doeltreffende middelen is om de laagste inkomsten toegang te verlenen tot de huisvesting » (Algemeen verslag over de armoede, blz. 246).

Het blijkt tevens nodig het speculatief effect van een huurtoelage te beperken en ervoor te zorgen dat zij wel degelijk de huurder ten goede komt. Daarom moet een band gelegd worden tussen een « objectief » huurprijsniveau en een kwaliteitscontrole.

De drie gewesten hebben elk hun eigen vorm van toelagen die personen met een gering inkomen moeten toelaten een betere woning op de privémarkt te huren [toelagen voor verhuis, installatie en huur (TVIH), huursubsidies]. Deze mogelijkheden zijn weinig bekend bij de armsten en er wordt dan ook weinig gebruik van gemaakt. Er zijn vrij lange wachttijden en de procedure is nogal omslachtig.

Een tegemoetkoming in de woonkosten is overigens een van de meest frequente vormen van maatschappelijke dienstverlening door de OCMW's. Dit wijst niet alleen op de reeds vermelde problemen (onbetaalbare huurprijzen op de privémarkt) maar stelt ook vragen bij de doelmatigheid van de gewestelijke systemen van huurtoelagen voor de minstbedeelden. »

Op Italië na is België het enige West-Europese land zonder nationale regeling van huisvestingssubsidies en zonder compensaties voor de uitgaven voor huisvesting door huurders. De regeling van individuele tegemoetkoming voor huisvesting heeft trouwens met name in Frankrijk bewezen dat de toegang tot huisvesting toeneemt.

Dekt het leefloon de basisbehoeften ?

De noodzaak van een objectief antwoord is steeds duidelijker voelbaar op verschillende niveaus (bijvoorbeeld om het bedrag van de alimentatie te bepalen of om een plan voor de aflossing van schulden op te stellen). Om dat antwoord te vinden zijn verschillende methodes ontwikkeld, die echter zelden gebaseerd zijn op objectieve inkomensnormen.

De uitzondering vormt de berekingsmethode van Karel Van den Bosch van de Universiteit van Antwerpen. Die methode voor budgetbereking houdt rekening met de « noden » van drie type-gezinnen : een alleenstaande bejaarde, een eenoudergezin met twee kinderen en een koppel met twee kinderen van 4 en 10 jaar. Op te merken valt evenwel dat af en toe wel een waardeoordeel samenhangt met de goederen die zijn opgenomen in de korf. Zo staan bijvoorbeeld tabak en maaltijden buitenshuis niet in de lijst. Telefoon, nieuwe kleren, kleurentelevisie met kabel, een weekblad en vakantiekampen voor de kinderen maken er wel deel van uit. De uitgaven voor vervoer zijn niet gebaseerd op het gebruik van een auto, maar van de fiets en 22 verplaatsingen met het openbaar vervoer per maand. Karel Van den Bosch beseft maar al te goed dat de samenstelling van zijn korf beïnvloed is door waardeoordelen. Volgens hem is dat echter de enige methode om in de buurt van een norm voor een minimuminkomen te komen.

Componenten
­
Composantes
Alleenstaande bejaarde
­
Retraitée vivant seule
Eenouder, 2 kinderen
­
Famille monoparentale, 2 enfants
Koppel, 2 kinderen
­
Couple, 2 enfants
BF
­
FB
EUR
­
EUR
% *
­
% *
BF
­
FB
EUR
­
EUR
% *
­
% *
BF
­
FB
EUR
­
EUR
% *
­
% *
Voeding. ­ Nourriture 5 378 133,32 21 % 11 912 295,29 25 % 16 066 398,27 28 %
Energie. ­ Énergie 3 446 85,42 13 % 4 138 102,58 9 % 4 478 111,01 8 %
Kleding en schoeisel. ­ Vêtements et chaussures 1 493 37,01 6 % 4 758 117,95 10 % 6 228 154,39 11 %
Meubels, huishoudgoederen. ­ Meubles, appareils électroménagers 1 332 33,02 9 % 4 929 122,19 10 % 5 244 130,00 9 %
Huishoudelijke diensten. ­ Services à usage domestique 348 8,63 1 % 139 3,45 0 % 312 7,73 1 %
Telefoon. ­ Téléphone 807 20,01 3 % 1 133 28,09 2 % 1 133 28,09 2 %
Persoonlijke verzorging en dergelijke. ­ Soins personnels, etc. 429 10,63 2 % 847 21,00 2 % 1 301 32,25 2 %
Gezondheidszorg. ­ Santé 597 14,80 2 % 953 23,62 2 % 953 23,62 2 %
Vervoer. ­ Transports 866 21,47 3 % 1 566 38,82 3 % 2 182 54,09 4 %
Schoolkosten. ­ Frais scolaires 0 0,00 0 % 547 13,56 1 % 547 13,56 1 %
Vrijetijdsgoederen. ­ Biens de loisirs 226 5,60 1 % 1 604 39,76 3 % 1 674 41,50 3 %
Vrijetijdsdiensten. ­ Services de loisirs 1 837 45,54 7 % 2 426 60,14 5 % 2 722 67,48 5 %
Verzekeringen. ­ Assurances 380 9,42 1 % 521 12,92 1 % 521 12,92 1 %
Belastingen, water. ­ Taxes, eau 409 10,14 2 % 702 17,40 1 % 912 22,61 2 %
Totaal budget (zonder huur). ­ Budget total (sans loyer) 18 938 469,46 16 % 36 175 896,75 9 % 44 273 1 097,50 6 %
Huur in sociale sector (I). ­ Loyer dans secteur social (I) 4 262 105,65 30 % 4 105 101,76 24 % 3 417 84,71 21 %
Huur in privésector (II). ­ Loyer dans secteur privé (II) 8 161 202,31 11 658 288,99 12 124 300,55
Totaal budget (I). ­ Budget total (I) 23 200 575,11 40 280 998,52 47 690 1 182,20
Totaal budget (II). ­ Budget total (II) 27 099 671,77 47 833 1 185,75 56 397 1 398,05

Bron : K. Van den Bosch (UFSIA).
* Percentage van totaal budget met privéhuur.

Het leefloon (1), zelfs met de verhoging van 4 % die op 1 januari 2002 is doorgevoerd, volstaat niet om alle kosten voor primaire behoeften te dekken. Behalve de zogenaamde lopende uitgaven is de huur, vooral dan in de sector van de privé-huisvesting, een zware hap uit het budget (de Koning Boudewijnstichting wees in 1993 al op dit probleem, met name in de grote steden).

Het is dan ook absoluut noodzakelijk een « huisvestingsbijslag » toe te kennen aan mensen wier eigen middelen ontoereikend zijn om in hun huisvestingsbehoeften te voorzien. Dit voorstel strekt ertoe iedereen een behoorlijke huisvesting te verschaffen, in het bijzonder door de bevoegde overheden aan te sporen tot een innoverend beleid inzake sociale huisvesting.

Daarom zal samen met het leefloon een huisvestingsbijslag worden toegekend aan iedere persoon die niet over de nodige eigen middelen beschikt om in zijn gewettigde behoeften inzake huisvesting te voorzien. Een huisvestingsbijslag wordt toegekend wanneer de kosten die een persoon heeft of zou hebben om in zijn behoeften inzake huisvesting te voorzien, meer dan een derde bedragen van het bedrag van het leefloon waarop hij recht heeft of zou kunnen hebben. De Koning kan voor die bijslag een maximumbedrag bepalen. De voorwaarden inzake toekenning en bevoegdheid zijn dezelfde als die voor de toekenning van het leefloon.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 2, eerste lid, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, worden de woorden « en een huisvestingsbijslag » ingevoegd tussen de woorden « een leefloon » en de woorden « die al dan niet gepaard gaan ».

Art. 3

Artikel 3 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :

« Om recht te hebben op de huisvestingsbijslag moet de betrokkene ingaan op elk voorstel voor een behoorlijke huisvesting die het opheffen dan wel de vermindering van de bijslag mogelijk had kunnen maken, behoudens geldig gemotiveerde weigering. »

Art. 4

In titel II van dezelfde wet wordt een hoofdstuk Ibis ingevoegd, luidende :

« Hoofdstuk Ibis. Huisvestingsbijslag

Art. 15bis. ­ Er wordt een huisvestingsbijslag toegekend wanneer de huisvestingskosten die een persoon gedragen heeft of draagt, hoger liggen dan een derde van het bedrag van het leefloon waarop hij recht heeft of zou hebben.

Art. 15ter. ­ Het bedrag van de huisvestingsbijslag is gelijk aan het verschil tussen een derde van het bedrag van het bestaansminimum waarop de betrokkene volgens zijn financiële of gezinstoestand recht heeft of zou hebben, en het totale bedrag dat hij maandelijks aan huisvesting besteedt of moet besteden.

Art. 15quater. ­ De Koning kan, op basis van een studie van de woningmarkt in de verschillende Belgische gemeenten, een maximumbedrag vaststellen voor de huisvestingsbijslag.

Dat maximumbedrag kan per gemeente dan wel per arrondissement verschillen en wordt door de Koning jaarlijks aangepast. Het maximumbedrag mag evenwel in geen geval lager liggen dan een derde van het bedrag van het leefloon waarop de betrokkene recht heeft. »

Art. 5

Aan titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt een afdeling 7 toegevoegd, luidende :

« Afdeling 7. Huisvestingsbijslag

Art. 46bis. ­ De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op de toekenning en uitbetaling van de huisvestingsbijslag. »

21 oktober 2002.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME.

(1) Bestaansminimum op 1 februari 2002 :
­ samenwonende echtgenoten (jaarlijkse bedragen) : 9 338,56 ­ (maandelijkse bedragen) : 778,213
­ alleenstaande met kinderen (jaarlijkse bedragen) : 9 338,56 ­ (maandelijkse bedragen) : 778,213
­ alleenstaande (jaarlijkse bedragen) : 7 003,92 ­ (maandelijkse bedragen) : 583,66
­ samenwonende (jaarlijkse bedragen) : 4 669,28 ­ (maandelijkse bedragen) : 389,17.