2-585/1 | 2-585/1 |
30 NOVEMBER 2000
Over het voor en tegen van cannabisgebruik wordt al jaren gediscussieerd. Steeds ziet men dezelfde argumenten voorbij trekken, hetzij vóór, hetzij tegen integratie van dit gebruik in onze cultuur. Vooral de hoge graad van gezichtsvernauwing in dit drugsdebat valt op.
Het beleid gaat ervan uit dat het onderscheid tussen legale drugs (alcohol, tabak, medicatie) en illegale drugs enkel ingegeven is door gezondheidsoverwegingen.
Ideeën hebben kan iedereen; verifiëren of die ideeën ook kloppen, is niet alleen lastig en kostbaar, maar vaak ook niet aan de orde. Onze ideeën over cannabis hebben immers vaak ook een moreel of ideologisch karakter en daarom vinden we het niet nodig die ideeën te verifiëren. Verificatie verandert niets aan de ideologische inhoud van onze ideeën en is dan ook meestal een volstrekt onnuttige of zelfs ongepaste bezigheid.
Het is onze bedoeling om aan de hand van objectieve wetenschappelijke gegevens en het vooropstellen van duidelijke doelstellingen inzake het reguleren van het medische en het recreatieve gebruik van cannabis, tot een coherent beleid te komen, los van elke ideologie.
Twee recente rechterlijke beslissingen maken alvast duidelijk dat er iets moet worden ondernomen.
In Tongeren werd een man voor het roken van een joint veroordeeld tot twee jaar effectieve gevangenisstraf. De feiten waren als volgt. Een gescheiden man steekt tijdens de uitoefening van zijn bezoekrecht een joint op. Zijn ex-vrouw dient klacht in en de zaak komt voor de correctionele rechtbank. De rechter tilt zwaar aan het feit dat de man verstek liet gaan. Toch staat het buiten kijf dat deze uitspraak getuigt van een zekere wereldvreemdheid van deze rechter. Alhoewel niet aangetoond was dat het cannabisgebruik van deze man problematisch zou zijn, zullen zijn kinderen hem in de gevangenis moeten bezoeken. Voorts heeft dit vonnis ongetwijfeld zware gevolgen voor de sociale situatie van deze man (onder andere zijn werk) en werkt het stigmatiserend.
In Kortrijk gebruikt een vrouw cannabis die verwerkt was in boter om haar zware pijnen te verlichten. Ze lijdt aan multiple sclerose en werd hiervoor reeds verscheidene malen geopereerd aan haar rug. Een kind dat op bezoek was, at deze boter per ongeluk op en werd onwel. De rechter is van plan haar een zware straf op te leggen en eist voorts dat deze vrouw een maand later een onderzoek ondergaat om aan te tonen dat ze geen gebruiker meer is. Deze boter is nochtans levensnoodzakelijk voor haar, daar zij anders ondraaglijke pijnen lijdt.
De drugspreventie in ons land is een puinhoop. De houding van de overheid is hypocriet : ze zegt wel dat ze het druggebruik wil ontraden, maar daar staat geen geld tegenover.
Hooguit 500 miljoen frank is uitgetrokken voor de preventie tegen misbruik van alcohol, medicatie en illegale drugs, maar meer dan 60 % van dit budget wordt opgeslorpt door personeelskosten. Daarenboven ressorteert het grootste deel van deze koek onder de federale veiligheidsplannen, terwijl de preventie toch een zaak van de gemeenschappen is. Bijkomend probleem : de statuten van de experten zijn tijdelijk verlengbaar waardoor zij afhaken en er geen knowhow kan worden opgebouwd.
Alvorens de problemen van het huidige beleid inzake cannabis en de mogelijke oplossingen te bespreken, lijkt het raadzaam het voorwerp van dit wetsvoorstel wetenschappelijk te omschrijven.
1.2.1. Het begrip « drugs »
Onder « drugs » verstaat men meestal « stoffen met een bewustzijnsbeïnvloedende werking ».
Deze beïnvloeding van het bewustzijn kan op verschillende manieren geschieden. Doorgaans wordt echter de volgende indeling gebruikt :
verdovende middelen (pijnstillers, slaap- en kalmeermiddelen, opium, morfine, heroïne, methadon, alcohol, ...);
verdovende middelen met hallucinogeen effect (snuifmiddelen, ...);
stimulerende middelen (amfetamines, cocaïne, crack, ice, cafeïne, nicotine, ...);
stimulerende middelen met hallucinogeen effect (XTC, ...); en
hallucinogenen (cannabis, LSD, psylocybine, ...).
1.2.2. Legale en illegale drugs
Binnen de drugs maakt men vaak een onderscheid tussen legale en illegale drugs. Onder « illegale drugs » verstaat men dan drugs waarvan het (niet-medische) gebruik bij wet verboden is. « Legale drugs » zijn bijvoorbeeld alcohol, nicotine, cafeïne, ...
Het onderscheid tussen legale (toegelaten) en illegale (verboden) drugs staat evenwel in geen enkele verhouding tot hun potentieel gevaar. Zo is alcohol een legale drug, maar een belangrijke doodsoorzaak. Anderzijds is cannabis een illegale drug, maar is en kan dit product nooit de directe oorzaak zijn van een overlijden.
Bovendien is het zo dat de illegaliteit van drugs elke controle op de kwaliteit ervan onmogelijk maakt, waardoor ze uiteraard veel meer gevaar inhouden. Door de aanwezigheid van additieven en van mengsels die schadelijker zijn dan de (illegale) drug zelf valt hun zuiverheidsgraad niet te controleren. Het gevolg is dat het risico van een overdosis zich voordoet als de gebruiker zijn dosis berekent met een kleinere zuiverheidsgraad dan werkelijk het geval is.
1.2.3. Softdrugs en harddrugs
Daarnaast wordt ook vaak een onderscheid gemaakt tussen softdrugs en harddrugs. Dit onderscheid werd voor het eerst in 1957 gemaakt door de Wereld Gezondheid Organisatie (WHO) en berust op een ander onderscheid, namelijk dat tussen « habituation » (gewenning van toepassing op softdrugs) en « addiction » (verslaving van toepassing op harddrugs).
Harddrugs zijn (potentieel) verslavende drugs. « Verslaving » wordt hierbij omschreven als een lichamelijke vorm van afhankelijkheid, waardoor de gebruikers de inname van het middel niet voor geruime tijd kunnen stopzetten zonder ernstige fysische ontwenningsverschijnselen te vertonen. Voorbeelden van harddrugs zijn alcohol, nicotine, heroïne, cocaïne, XTC en psylocybine.
Softdrugs daarentegen zijn veel minder verslavende drugs, al kan een al te overdadig gebruik vanzelfsprekend leiden tot problematische situaties. Doorgaans leiden softdrugs evenwel alleen maar tot « gewenning », een geestelijke vorm van afhankelijkheid. Gebruikers die aan een middel gewend zijn, hebben het gevoel niet meer zonder hun middel te kunnen functioneren, ook al veroorzaakt een plots stoppen met de inname ervan, zelfs na langdurig chronisch gebruik, geen enkel fysisch ongemak. Het typevoorbeeld van een softdrug is cannabis.
Soms wordt het criterium van de toxiciteit van het product gehanteerd (om een onderscheid te maken tussen softdrugs en harddrugs). Omdat de eventuele giftigheid van een drug en haar psychotroop effect onafhankelijk zijn van elkaar, zullen wij dit criterium hier niet gebruiken. Zo is nicotine, een legale drug, licht psychotroop, maar is de giftigheid hiervan op lange termijn erg groot; anderzijds is LSD, een illegale drug, sterk psychotroop, maar bestaat hier geen dodelijke dosis van.
1.2.4. Cannabis
Cannabis maakt deel uit van de groep van de hallucinogenen. Cannabis sativa is een varenachtige plant; op basis van de vrouwelijke exemplaren kunnen drie types drugs geproduceerd worden :
marihuana (weed, wiet, marie-jeanne, gras) komt uit de gedroogde toppen, eventueel ook uit de bladeren van de plant, heeft een groenbruine tot zwarte kleur en is kruimelig van structuur, een beetje zoals gedroogd gras, tijm, provençaalse kruiden of oregano;
hasjiesj (shit, stuff, hasj) is de gedroogde en geperste hars van de plant en is geconcentreerder dan de marihuana, is geel, groen, rood, donkerbruin of zelfs zwart van kleur en heeft de vorm van poeder, maar meestal van blokjes of repen, een beetje zoals chocolade. De samenstelling is een weinig zacht, afhankelijk van de versheid en de samenstelling van het product; en
hasjolie, die minder wordt aangetroffen, is bruin of zwart en heeft een samenstelling die vloeiend is of voorkomt onder de vorm van pasta.
De drie producten hebben een typische harsgeur.
Cannabis wordt op verschillende manieren gebruikt. Marihuana en hasj worden meestal vermengd met tabak in sigaretten (« joints », « sigaren » of « frietzakken ») met een trechtervormig uiteinde; in het uiteinde dat in de mond zit, steekt een filter of een kartonnen mondstukje (« joint-tip »). Een « stoomboot » is een joint die wordt gerookt in een wc-rolletje, waardoor men een versterkte inhalatie creëert. Marihuana en hasj kunnen ook gerookt worden in een speciaal pijpje (« chillum ») van om het even welke vorm, bijvoorbeeld in een plastieken flesje.
Hasjolie wordt aangebracht op gewone sigaretten, maar kan ook verwerkt worden in een cake (spacecake). Ten slotte kan cannabis ook verwerkt worden in etenswaren of in theebuiltjes.
Marihuana, hasj en hasjolie hebben vergelijkbare effecten, die evenwel verschillen naargelang de concentratie van actieve bestanddelen en de kwaliteit. De intensiteit van de cannabisroes wordt voor een groot deel bepaald door het percentage THC (tetrahydrocannabinol), het belangrijkste chemische bestanddeel van cannabis. Zo hebben cannabisproducten uit een serre een grotere concentratie THC. De effecten zijn vergelijkbaar met alcohol : euforie, tragere reflexen, gedaald concentratievermogen, geheugenproblemen, ontspannen gevoel en een gevoel van welbehagen (zich « high » voelen). Bij grotere doses zijn hallucinaties mogelijk en is de oriëntatie in tijd en ruimte vervormd. De gebruiker ervaart een gevoel van algemene versuffing en zijn lichaam voelt zwaar (« stoned ») aan. Vaak treden ook « kicks » op : slappe lach (lachkick), vreetbuien (eetkick).
Bij het roken van cannabis worden de actieve ingrediënten zeer snel in het lichaam opgenomen, waarbij het effect reeds na enkele minuten voelbaar is. Het effect piekt na 15 minuten, waarna het begint te minderen na 30 tot 60 minuten. Het effect is grotendeels verdwenen na 2 tot 3 uur.
Na orale inname wordt het actieve bestanddeel, THC, veel trager opgenomen door het lichaam. Voorts worden er minder actieve bestanddelen opgenomen door het lichaam (1).
Het gebruik van cannabis kan blijken uit een onderzoek van de urine : naargelang van de gewoontes van de roker kunnen in de urine sporen worden gevonden : gedurende 12 tot 72 uur bij een gelegenheidsroker, 2 tot 8 dagen bij een gematigde roker en 1 tot 4 weken bij een zware roker. Het is evenwel niet uitgesloten dat de aanwezigheid van deze sporen in sommige gevallen toe te schrijven is aan passief inhaleren.
1.2.5. Verslaving en gewenning
Een rapport van de WHO van 1995 vergeleek de gezondheidseffecten van alcohol, tabak en cannabis. De algemene conclusie van deze analyse was dat de mondiale consumptie van cannabis minder schade aanricht, zelfs al zou die op het zelfde niveau liggen als tabak en alcohol. Cannabis scoort beter op vijf van de zeven langetermijneffecten op de gezondheid. Intens gebruik van de drie drugs leidt tot afhankelijkheid, maar alleen bij alcohol is er sprake van een duidelijk « onthoudingssyndroom ». Waar overmatig alcoholgebruik leidt tot levercirrose, hersenbeschadiging en groter risico op ongelukken en zelfmoord, heeft men bij cannabis enkel een subjectief bewijs dat chronisch cannabisgebruik subtiele mankementen voor het cognitieve functioneren veroorzaakt. Chronisch cannabisgebruik kan bijdragen aan kanker aan de luchtwegen of longen. Bij mensen die er aanleg voor hebben kan dit gebruik symptomen van een latente psychose oproepen.
Dit rapport werd echter onder politieke druk gecensureerd (2). Objectieve en wetenschappelijk onderbouwde informatie is nochtans essentieel voor een degelijk en consequent beleid.
Hulpverleners weten dat hasj wel degelijk een geestelijk verslavende werking kan hebben, doch minder verslavend is dan alcohol of tabak. Hasj geeft geen lichamelijke afhankelijkheid, in de zin dat een gebruiker geen last krijgt van onthoudings- of afkickverschijnselen als hij of zij ermee stopt (3). Er heerst een steeds grotere consensus aangaande deze vaststelling, zowel bij wetenschappelijke als bij overheidscommissies.
Zo stelde het Wootton Committee, een officiële onderzoekscommissie in het Verenigd Koninkrijk, in 1968 dat er geen bewijs was dat er enige fysieke gevaren verbonden zijn aan het roken van cannabis. Het roken van cannabis zou geen verslaving opleveren, waarvoor een medische behandeling zou vereist zijn (4).
Een Amerikaanse officiële onderzoekscommissie (Shafer Commission) besloot in 1972 eveneens uitdrukkelijk dat er geen bewijs is dat het occasioneel gebruik van cannabis tot fysieke of psychologische schade leidt (5).
Recentelijk stond in het rapport van de Zwitserse Federale Commissie voor Drugs : « Scientific studies carried out to date provide no evidence that cannabis products are toxic to any alarming degree (6). »
Ook de stelling als zou cannabisgebruik leiden tot motivatieverlies, wordt door recente wetenschappelijke studies weerlegd. De heer Sven Todts, directeur van de Free Clinic in Antwerpen en lid van de beheerraad van de Vereniging voor alcohol en andere drugsproblemen (VAD), gaf hierover de volgende toelichting :
« Bij universiteitsstudenten blijken in onderzoek weinig verschillen tussen wel- en niet-gebruikers te bestaan. Zo blijken ze even geneigd om aan sport of aan sociale activiteiten deel te nemen. Ook zijn er geen studies beschikbaar die aantonen dat gebruikers slechtere studieresultaten behalen dan niet-gebruikers. Bij middelbare scholieren blijkt zwaar marihuanagebruik samen te gaan met slechte schoolresultaten. Zware gebruikers hebben ook meer kans om voortijdig de school te verlaten. Deze groep is echter om meerdere redenen problematisch : studenten in deze groep vertonen dan ook al vóór het marihuanagebruik studieproblemen. Zware marihuanagebruikers zijn bovendien ook vaak gebruikers van andere drugs en van alcohol. Na controle op deze factoren, blijkt marihuana geen rol van belang meer te spelen bij de studieresultaten.
Studies naar zwaar gebruik van marihuana bij arbeiders werden ondermeer in Jamaica, Costa Rica en Griekenland uitgevoerd. Uit deze studies blijkt dat de productiviteit en de arbeidsprestaties van zware gebruikers, middelmatige gebruikers en niet-gebruikers niet significant verschillen. Integendeel, de Jamaicaanse studie toonde zelfs een hogere productiviteit aan bij zware gebruikers.
Een aantal onderzoekers hebben het gedrag van marihuanagebruikers onderzocht in zeer gecontroleerde omstandigheden, waarbij vooral gebruik gemaakt werd van zogenaamde token economies : deelnemers aan het experiment werden voor hun arbeid ondermeer betaald met marihuana. Vervolgens werd nagegaan hoe de keuze voor marihuana de daaropvolgende productiviteit beïnvloedde. Ook uit deze studies blijkt niet dat zware gebruikers minder zouden werken : alhoewel er een verminderde productiviteit werd vastgesteld op de dagen na het zwaarste gebruik, werd dit gecompenseerd op andere dagen, waarop deze gebruikers harder werkten (7). »
Wel is het zo dat het roken van de cannabis een gezondheidsrisico inhoudt. Het roken van een joint zou qua teergehalte gelijk staan aan het roken van vier sigaretten. Dat roken schadelijk is voor de luchtwegen, is niets nieuws en heeft meer te maken met de aanwezigheid van teer. Er bestaan uiteraard andere methoden om cannabis op een veiligere manier tot zich te nemen.
1.2.6. Cannabisgebruik in België
Bij een uitgebreide leerlingenenquête over middelengebruik bij jongeren, uitgevoerd door de VAD, bleek dat één zesde het voorbije jaar illegale drugs had gebruikt (8).
Van de illegale drugs is cannabis de meest gebruikte. Niet alleen gebruiken opvallend meer jongeren cannabis dan andere illegale drugs en neemt het percentage jongeren dat cannabis gebruikt ook sterker toe met de leeftijd; ze doen dit ook vaker en beginnen er vroeger mee dan met ander illegale drugs. Twee procent van de 13-jarigen gebruikt cannabis tegenover 35 % op 18 jaar. Voor bijvoorbeeld XTC is dit 1 à 2 % op 14 jaar en 8 % op 18 jaar. In de eerste graad heeft 4,3 % van de jongeren het voorbije jaar illegale drugs gebruikt. 1,4 % van hen deed dit minstens één maal per week. Deze groep vergt speciale aandacht, zowel op het vlak van preventie als van vroegdetectie.
De grootste sprong in het gebruik van illegale drugs doet zich voor tussen de eerste en de tweede graad. Een kwart van alle jongeren die ooit illegale drugs hebben gebruikt, zijn hiermee gestopt. In elke graad is de groep die occasioneel illegale drugs neemt aanzienlijk groter dan de groep die deze middelen regelmatig neemt, aldus de VAD. De verhouding is ongeveer één derde regelmatige gebruikers tegenover twee derde occasionele gebruikers.
Het cannabisgebruik in België ligt iets lager dan het gebruik op Europees niveau. Eén Europeaan op vijf zou reeds geëxperimenteerd hebben met cannabis, aldus een rapport van het Europees Observatorium inzake drugs (9). Bij de jongeren zou reeds één 18-jarige op twee cannabis hebben gebruikt. Tevens blijkt ook hier dat cannabis de meest gebruikte illegale drug is bij de jongeren.
1.2.7. De grote mythe : de « stepping stone »-theorie
Een van de meest hardnekkige mythes is de « stepping stone »-theorie. Hierbij wordt aangenomen dat mensen door het gebruik van cannabis makkelijker de stap zetten naar het gebruik van andere drugs die als veel schadelijker worden gezien.
In Nederland het enige land in Europa dat sinds 1976 een gedoogbeleid voert werd empirisch vastgesteld dat de theorie niet opgaat. Uit een studie van professor Peter DA Cohen blijkt dat van alle mensen die in 1997 ooit cannabis gebruikten, 13 % ooit cocaïne gebruikte, 11 % ooit ecstasy en 2 % ooit heroïne (10). Die cijfers lagen niet hoger dan vóór de periode van het gedoogbeleid. De grote meerderheid van de ooit-cannabisgebruikers heeft die andere drugs dus nimmer gebruikt.
Professor Cohen formuleert het als volgt :
« Een verschijnsel dat velen niet kennen, is dat het gebruik van drugs aan een gelimiteerde nieuwsgierigheid is gebonden. Als bijvoorbeeld iemand niet nieuwsgierig is naar alcohol, is de kans dat hij of zij ooit cannabis zal gebruiken zeer klein. Uit ons Nederlandse onderzoek van 1997 blijkt, dat van de ooit alcohol gebruikers 41 % wel eens cannabis heeft gebruikt. Van de nooit alcoholgebruikers is dit 3 %. Toch zouden we er niet over peinzen om alcohol de stepping-stone naar cannabis te noemen, en terecht. » (11)
Volgens een rapport van het Europees Observatorium inzake drugs blijkt uit een vergelijkend onderzoek dat cannabisgebruik slechts zeer zelden samengaat met gebruik van andere illegale drugs (12).
Geen enkele spreker op een recent colloquium durfde de « stepping stone »-theorie nog te verdedigen (13). Zelfs de grootste tegenstander van cannabis, H. Anslinger, destijds hoofd van het Amerikaanse Federal Narcotic Bureau, gelooft niet in deze theorie en ook de rijkswacht bevestigt dat deze theorie achterhaald is (14).
Cannabis wordt reeds lang gebruikt voor medische doeleinden en de heilzame werking ervan bij bepaalde aandoeningen is al eeuwen bekend. De oudste getuigenis van de medicinale toepassing van cannabis is te vinden in een kruidenboek uit China van zo'n 5 000 jaar geleden. In China, India, Afrika en Europa werd cannabis voor uiteenlopende doeleinden gebruikt. Halverwege de 19e eeuw vond cannabis in het Westen algemeen erkenning als medicijn en verschenen meer dan honderd publicaties waarin cannabis voor allerlei ziekten en kwalen werd aanbevolen. Cannabispreparaten waren wisselend van sterkte en de individuele reactie op oraal ingenomen cannabis leek grillig en onvoorspelbaar. De ontwikkeling van synthetische middelen zoals aspirine en barbituraten die chemisch stabieler zijn dan cannabis bespoedigde eind 19e eeuw het in onbruik raken van cannabis als medicijn (15).
In het begin van de jaren twintig groeide de belangstelling voor cannabis als recreatieve drug. In 1937 werd in de Verenigde Staten een desinformatiecampagne gevoerd om het gebruik te ontmoedigen. Door de Marihuana Tax Act werd het legaal verkrijgen van cannabis voor niet-medische doeleinden onoverkomelijk duur. Ook het medicinaal gebruik werd hierdoor sterk bemoeilijkt.
De moderne renaissance van medicinaal gebruik van cannabis begon in de jaren 70 toen jonge kankerpatiënten die behandeld werden met chemotherapie ontdekten dat marihuana doeltreffender was tegen de nevenwerkingen van de therapie. Midden jaren 70 werd marihuana aangewend bij de behandeling van glaucoom (16). Toen de AIDS-epidemie uitbreiding nam, bleek dat cannabis het meest doeltreffende en minst toxische middel was om het met AIDS gepaard gaande gewichtsverlies tegen te gaan (17).
Er bestaan vele medische indicaties. Hierover is veelvuldig gepubliceerd zowel op basis van casuïstiek als op basis van placebogecontroleerd onderzoek. Het gaat over aandoeningen die grote aantallen patiënten aanbelangen, dus het betreft hier zeker geen marginaal indicatiegebied. Hier volgen enkele voorbeelden (18).
Bij patiënten die aan multiple sclerose lijden, verzacht cannabis onder meer brandende pijnen en krampen en vermindert het de blaasproblemen (19). Marihuana blijkt als spierrelaxer goed te functioneren., zonder evenwel de nare bijverschijnselen van de conventionele geneesmiddelen (20).
Voor kankerpatiënten wordt cannabis gebruikt ter bevordering van de eetlust (tegengaan van cachexia of gewichtsverlies), tegen de nevenwerkingen van chemotherapie (eetluststoornissen, misselijkheid, psychische ondersteuning) en als anti-kankertherapie (doodt in vitro borstkankercellen). Zwitsers onderzoek bij kankerpatiënten toont aan dat cannabis een groot potentieel heeft om het meest nuttige middel tegen cachexia te zijn. Er werden geen belangrijke neveneffecten of interacties met andere medicijnen vastgesteld (21).
Bij AIDS-patiënten gaat cannabis het « wasting syndrome » tegen (extreme vermagering met uitputting van patiënt) doordat het de eetlust doet toenemen. Bij chronische pijnen zoals gewrichtsklachten ten gevolge van artritis, migraine en andere is cannabis heilzaam. Daarnaast kan nog melding worden gemaakt van cardiovasculaire indicaties (cannabis verlaagt de hartslag en verwijdt de bloedvaten, waardoor de bloeddruk verlaagt) en depressies (Cannabis wordt toegepast bij reactieve depressies).
Uit getuigenissen van patiënten en uit literatuur blijkt dat vooral de levenskwaliteit van patiënten toeneemt. Cannabis verzacht de pijn, stelt hen in staat een aantal dagelijkse activiteiten op te nemen en geeft hen vooral een positiever gevoel (22).
Bovendien is er een grote therapeutische veiligheidsmarge bij het gebruik van cannabis. De therapeutische index is 1000 (= letale dosis/therapeutische dosis). Er werd nog nooit een overlijden door cannabisgebruik gerapporteerd.
De nevenwerkingen zijn gering. Uit vele studies blijkt dat het verslavend effect minimaal is. Men neemt aan dat als er al psychische verslaving bestaat, die veel kleiner is dan voor andere genotsmiddelen zoals nicotine of alcohol of andere medicijnen zoals morfine en benzodiazepinen. Roken van cannabis met of zonder nicotine is een risicofactor voor longkanker. Voor terminale patiënten is dit risico verwaarloosbaar. Voor chronische patiënten moeten andere toedieningswijzen overwogen worden.
In tegenstelling met vele courant gebruikte medicijnen is het werkingsmechanisme van cannabis goed onderbouwd. Er zijn twee receptoren bekend, antagonisten werden ontwikkeld, er werden verscheidene « endo-cannabinoïden » (dit zijn lichaamseigen stoffen die dezelfde receptoren prikkelen als die welke door extern toegediende cannabis worden gestimuleerd) ontdekt. De plaatsen waar cannabis bijvoorbeeld interfereert met de pijn-pathway en daar pijnprikkels blokkeert, zijn goed gedocumenteerd (23).
Grootschaliger epidemiologisch onderzoek is wenselijk om de klinische efficiëntie bij een aantal indicaties nog beter te onderbouwen. Ook de wijze van toediening vergt research om alternatieven te vinden voor het roken van cannabis.
Tevens moeten de medische effecten van enerzijds het geheel van moleculen die vrijkomen bij het gebruik van cannabis en anderzijds het gebruik van de hoofdmolecule alleen (tetrahydrocannabinol) vergeleken worden. De farmaceutische industrie is niet erg geïnteresseerd omdat de molecule niet octrooibaar is. Vandaar dat fondsen ontbreken. De overheid heeft hier een taak, het gebruik van cannabis zou immers sterk besparend kunnen werken op het budget van de geneesmiddelen (minder gebruik van dure medicijnen). Daarom moeten, vanuit het oogpunt van de volksgezondheid, fondsen ter beschikking gesteld worden om het wetenschappelijk onderzoek te stimuleren, vooral met betrekking tot de werkingsmechanismen, de indicaties en alternatieve toedieningswegen.
Om het gebruik van cannabis voor medische doeleinden toe te laten, is de tussenkomst van een arts die oordeelt of er een medische indicatie bestaat, vereist. Cannabis kan dan verstrekt worden op medisch voorschrift.
Cannabis kan ter beschikking gesteld worden via de apotheek. Als specialiteit is de registratieprocedure zeer zwaar, en geen enkele firma lijkt nu geïnteresseerd. Als geneeskundig kruid is de procedure minder zwaar en er kan ook langs die weg gezorgd worden voor kwaliteitsbewaking. Een wettelijke regeling maakt het mogelijk dat de marihuana voldoet aan alle farmaceutische eisen voor geneeskundige kruiden : het limiteren van zware metalen en pesticiden, het vermijden van microbiële verontreiniging of schimmelvorming. De actieve bestanddelen kunnen worden gestandaardiseerd, worden voorzien van een verantwoorde verpakking en patiënteninformatie en doseringsadvies. De kwaliteitsbewaking geschiedt in een eigen laboratorium en wordt steekproefsgewijs gecontroleerd door andere laboratoria (24).
Het gebruik en het bezit van cannabis voor medische en wetenschappelijke doeleinden zijn niet in strijd met bepalingen in de VN-drugverdragen. De productie en het gebruik van verdovende middelen voor medische en wetenschappelijke doeleinden dienen tot de vereiste hoeveelheid beperkt te blijven (25). De International Narcotics Control Board (INCB) ziet hierop toe. Met tussenkomst van de INCB zou een legaal bevoorradings- en verstrekkingskanaal kunnen worden gecreëerd (26).
Met dit voorstel willen we het mogelijk maken om cannabis legaal ter beschikking te stellen van patiënten die het wensen. Tevens wordt een gecontroleerde kweek van cannabis voor medisch gebruik toegelaten. Verder is het de bedoeling dat de gecontroleerde teelt voor medische doeleinden model zal staan om in een later stadium de bevoorrading van cannabis voor recreatief gebruik te regelen.
Het medisch gebruik van cannabis wordt toegelaten onder de volgende voorwaarden : de cannabis wordt geteeld met licentie en onder controle van de overheid; hij wordt verkocht via de apotheken, op medisch voorschrift.
3.1.1. De drugwet van 1921
Krachtens de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1975 en 14 juli 1994) worden de volgende feiten strafbaar gesteld :
de vervaardiging, het bezit, de verkoop, het te koop stellen, het afleveren of het aanschaffen, mits betaling of kosteloos, van verdovende of psychotrope stoffen, indien zulks niet op een medisch voorschrift gebaseerd is;
het gebruik van voornoemde stoffen in groepsverband;
het aanzetten tot het gebruik ervan;
het gebruik van voornoemde stoffen gemakkelijker maken onder bezwarende titel of om niet, hetzij door het verschaffen daartoe van een lokaal, hetzij door enig ander middel;
het feit zich dergelijke stoffen te hebben aangeschaft, of de poging daartoe, aan de hand van een vals voorschrift, een valse vraag, een valse handtekening of op een andere bedrieglijke wijze;
het feit misbruik te hebben gemaakt van het voorschrijven en toedienen van geneesmiddelen die stoffen bevatten welke afhankelijkheid kunnen teweegbrengen, onderhouden of verergeren; en
het feit zich te hebben verzet tegen bezichtiging, inspectie of monsterneming.
Voor al deze inbreuken zijn de sancties gevangenisstraffen van 3 maanden tot 5 jaar en/of geldboetes van 60 000 tot 6 miljoen frank.
Bovendien bestaan er ook verzwarende omstandigheden naargelang de leeftijd van de betrokkenen (bijvoorbeeld drugsverkoop aan een minderjarige), de gevolgen van de inbreuk (invaliditeit of overlijden door een overdosis) of de betrokkenheid in een trafiek. In zo'n gevallen kunnen de straffen oplopen tot 20 jaar opsluiting.
Het is belangrijk op te merken dat :
de Belgische strafwet geen enkel onderscheid maakt tussen softdrugs en harddrugs;
de individuele gebruiker als zodanig niet strafbaar is, tenzij in geval van bezit van verboden middelen, hetgeen een zeer theoretische optie is;
de politie op ieder tijdstip en gewoon op basis van een vermoeden, dus zonder mandaat van een onderzoeksrechter, een huiszoeking kan doen in lokalen waar er gezamenlijk gebruik zou zijn gemaakt van drugs; en
artikel 9 van de drugwet in de toepassing voorziet van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie op personen die in groepsverband verdovende middelen of slaapmiddelen hebben gebruikt of op personen die, met het oog op eigen gebruik, dergelijke middelen op onwettige wijze vervaardigen, verkrijgen of onder zich hebben, zelfs indien die personen niet voldoen aan de in die probatiewet gestelde voorwaarden met betrekking tot vroegere veroordelingen.
3.1.2. Uitvoeringsbesluiten
De drugwet wordt uitgevoerd in drie koninklijke besluiten :
koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent den handel in slaap- en verdovende middelen : dit besluit bevat een lijst van substanties waarvan het niet-medische gebruik verboden is : ongeveer 80 families van producten, waaronder cannabis;
koninklijk besluit van 2 december 1988 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen; en
koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen.
3.1.3. De circulaire De Clerck-Van Parys
Op 26 juli 1997 stelde de federale werkgroep « Drugs » in de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn verslag van bijna 1000 pagina's voor. Op basis van de aanbevelingen van deze werkgroep werd op 8 mei 1998 een nieuwe ministeriële circulaire uitgewerkt « over het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen ». Deze circulaire, nog voorbereid door minister van Justitie De Clerck, maar in werking getreden onder zijn opvolger Van Parys, wordt door de opstellers beschouwd als een derde weg tussen een louter repressieve aanpak en een gedoogbeleid, het zogenaamde « normaliseringsbeleid ».
Deze circulaire is in principe bindend voor alle leden van het parket om eenvormigheid in het vervolgingsbeleid te realiseren. Omdat het evenwel mogelijk noch wenselijk is dat deze circulaire anticipeert op de complexiteit en de feitelijke omstandigheden die elk dossier eigen zijn, kan een individuele parketmagistraat, mits goede motivering, afwijken van deze circulaire. De circulaire is bijgevolg enkel een richtlijn voor het vervolgingsbeleid.
De circulaire maakt met betrekking tot bezit voor eigen gebruik een onderscheid tussen cannabisproducten en andere illegale drugs zoals heroïne, cocaïne, XTC. De reden hiervoor ligt in het verschil in gezondheidsrisico van het gebruik : de laatste groep zijn middelen met een onaanvaardbaar psychisch of fysiek gezondheidsrisico (onder meer het risico op overdosis), terwijl de cannabisproducten middelen zijn die minder gezondheidsproblemen veroorzaken.
Met betrekking tot de eerste groep somt de circulaire de volgende principes op.
Het bezit van cannabis met het oog op eigen gebruik is een wanbedrijf waaraan de laagste prioriteit in het vervolgingsbeleid wordt gegeven. Conform artikel 29 van het Wetboek van strafvordering en artikel 40 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt betekent dit dat een proces verbaal wordt opgesteld, zij het dat dit kan in beknopte of vereenvoudigde vorm.
De officier van gerechtelijke politie kan hiervan afwijken en een gewoon proces-verbaal opstellen op grond van feitelijke omstandigheden (bijvoorbeeld aanwijzingen van drugshandel), op grond van persoonlijkheidsgegevens van de betrokkene (bijvoorbeeld probleemgebruik) of op grond van bijkomende inlichtingen. (bijvoorbeeld aanwezigheid van overlast, resultaat van een eventuele huiszoeking in geval van ontdekking op heterdaad of met toestemming, weigering om vrijwillig afstand te doen van inbeslaggenomen goederen). Hij moet dit gewone proces-verbaal dan onmiddellijk overzenden aan het parket na zonodig de dienstdoende of gespecialiseerde magistraat te hebben ingelicht overeenkomstig de instructies van de procureur des Konings.
Naar gelang van de hoeveelheid processen-verbaal wordt tweewekelijks of maandelijks een listing (geïnventariseerd volgens de woon- of verblijfplaats van de geverbaliseerde) van al de vereenvoudigde processen-verbaal aan het parket gezonden, waarbij per notitienummer de belangrijkste gegevens worden vermeld. Aan de hand van deze listings kan de magistraat op ieder ogenblik de PV's opvragen waarvan hij meent dat er verder gevolg aan moet worden gegeven of dat er verbindingen kunnen worden gelegd met in het parket reeds gekende zaken.
Vaststellingen met betrekking tot het beperkt bezit van cannabisproducten met het oog op eigen eenmalig of incidenteel gebruik kunnen, mist betaling van de eventuele kosten en beslissing over de inbeslaggenomen goederen, het voorwerp uitmaken van een sepot door de parketmagistraat.
Wanneer de betrokkene evenwel een problematische gebruiker is, wordt onmiddellijk een gewoon proces-verbaal overgezonden aan het parket, zonodig na de gespecialiseerde of dienstdoende magistraat te hebben ingelicht overeenkomstig de door de procureur des Konings gegeven instructies. Problematisch gebruik blijkt ondermeer uit volgehouden geregeld gebruik, recreatief gebruik (eenmalig gebruik is de kritische grens !), afhankelijkheid, verslaving, gebrek aan sociaal-economische integratie of crisissituaties. In zo'n geval lijkt het aangewezen om de betrokkene naar de hulpverlening te oriënteren. Wanneer het bezit gepaard gaat met maatschappelijke overlast of het risico daartoe reëel aanwezig is, wordt eveneens onmiddellijk een gewoon proces-verbaal overgezonden aan het parket, ook hier zonodig na de gespecialiseerde of dienstdoende magistraat te hebben ingelicht. Van overlast kan er sprake zijn bij onder meer vervuiling, kabaal, verbale agressiviteit, hinder, gebruik onder invloed in het openbaar.
Afhankelijk van de aard, de combinatie en de ernst van de feiten evenals van de persoonlijkheid van de betrokkene, kan de parketmagistraat de volgende maatregelen nemen : sepot mits politievermaning en/of verwijzing naar een gespecialiseerde hulpverlenings- of doorverwijzingsdienst voor druggebruikers; pretoriaanse probatie (parketbeslissing met als doel het sepot afhankelijk te maken van de inzet van betrokkene om zijn persoonlijk gedrag aan te passen door het vervullen van voorwaarden als niet recidiveren, het drugsmilieu niet frequenteren, ontwenning) of verval van strafvordering door betaling van een geldsom (toepassing van artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering). In voorkomend geval wordt via de politiediensten of de sociale diensten bij de rechtbanken nagegaan welk gevolg de betrokkene geeft aan de hem opgelegde raad of voorwaarden als hij hiervan niet zelf het bewijs zou leveren.
Wanneer deze maatregelen niet het beoogde resultaat (kunnen) opleveren en een dagvaarding noodzakelijk is, belet dit uiteraard niet dat de parketmagistraat ter zitting een aangepaste toepassing kan vorderen van artikel 9 van de drugwet en van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, en dit zonodig na een maatschappelijke enquête over de gedragingen van de gedaagde en zijn milieu, waarbij tevens dienstverlening kan worden overwogen.
3.1.4. Evaluatie van de circulaire
De huidige minister van justitie, Marc Verwilghen, gaf eind 1999 in de commissie Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordiging toe dat de circulaire tot gevolg heeft dat « de individuele parketten druggebruikers op verschillende manieren behandelen » (27). De gebruikte begrippen zoals « bezit voor eigen gebruik » en « laagste prioriteit » zijn veel te vaag en zetten de poort open voor misbruik.
Voorts beantwoordt de richtlijn niet aan de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep « drugs », daar één van de conclusies van deze werkgroep was dat repressieve interventie tegenover de druggebruiker slechts gerechtvaardigd is als de betrokkene zich ook aan openbareordeverstoring schuldig maakt. Volgens de minister dat de parketten te veel belang hechten aan persoonlijke en situationele factoren, waarbij de strengste maatregelen worden opgelegd aan de meest gemarginaliseerde gebruikers. De nagestreefde uniformiteit in de vervolging wordt geenszins bereikt, daar duidelijk blijkt dat de parketten druggebruikers op verschillende manieren behandelen. Terwijl je in Veurne of Kortrijk voor het roken van een jointje bij wijze van spreken nog de bak indraait, gaan Antwerpenaars en Brusselaars vrijuit.
De heer Tim Raeymakers stelt het als volgt :
« Het probleem is dat de omzendbrief, die misschien wel de laagste prioriteit toekende aan het vervolgingsbeleid van cannabisgebruikers, een nogal virtueel onderscheid maakte tussen het gebruik en het bezit ervan. Stoned rondlopen mag, cannabis op zak hebben niet » (28).
Tevens kan deze circulaire een klassejustitie tot gevolg hebben, daar de werksituatie één van de bepalende factoren is in de evaluatie van de gebruiker.
Uit wat voorafgaat blijkt dat men geen beleid kan voeren, louter gebaseerd op een circulaire. Een wetswijziging is dringend nodig teneinde de willekeur voorgoed te stoppen.
Ondanks de stelling dat het bezit van cannabis voor eigen gebruik de laagste prioriteit krijgt in het vervolgingsbeleid, blijft vervolging en veroordeling perfect mogelijk. We leven in een uiterst hypocriete situatie die niemand dient. Noch de gebruikers, want ze moeten zich illegaal blijven bevoorraden, noch de politie en het parket, want ze kunnen volgens eigen inzichten optreden, noch andere betrokken partijen (scholen, ouders, ...) die het signaal van de overheid niet begrijpen.
Hierdoor drijft men de cannabisgebruikers in de illegaliteit en desgevallend criminaliteit. Er ontstaat een soort sociale « stepping stone » -theorie waarbij mensen in hun illegale aankoop van cannabis geconfronteerd wordt met andere illegale producten.
Dit vervolgingsbeleid leidt ook tot het ontstaan van een zwarte markt. Daar de overheid geen greep heeft op deze handel is er geen scheiding van markten van soft- en harddrugs. Aldus stelt de rijkswacht vast dat ongeveer 40 % van de cannabishandelaren ook actief is in de trafiek van andere drugs zoals heroïne, cocaïne, amfetamines, XTC, ... Dit wijst er volgens luitenant-kolonel De Winter op dat « de drugsmarkt meer en meer een van polidrugs is geworden, en dat de producten niet meer gescheiden voorkomen » (29). De Nederlandse overheid stelt vast dat haar gedoogbeleid deze markten heeft kunnen afscheiden (30).
Bovendien verloopt de preventie inzake cannabis moeizaam, daar de doelgroep moeilijk te benaderen is. De probleemgebruikers komen niet boven water en het is vooral deze groep die begeleid moet worden.
Het huidige beleid heeft nog andere negatieve gevolgen. Gebruikers worden onnodig gestigmatiseerd; dit geldt vooral voor de jongere gebruiker, waar eventuele vervolging zware gevolgen kan hebben op zijn verdere ontwikkeling (werksituatie).
In de jeugdcultuur wordt cannabisgebruik als een uiting van verzet tegen de overheid beschouwd. Wat illegaal is, oefent op sommige jongeren een zekere aantrekkingskracht uit. Het rapport van het Nieuwzeelandse Drug Policy Forum Trust van 1997 stelt het als volgt : « Removing criminal penalties from personal use of cannabis would help demystify and make less attractive the experience of `getting stoned' » (31).
Ten slotte wordt het gerecht overbelast met weinig belangrijke zaken. Negentig procent van de drugszaken op het Brussels parket betreft cannabis en daarvan slaat nog eens 90 % op louter gebruik. De meeste druggebruikers plegen immers geen ander misdrijf dan het verwerven van hun product in de illegale handel. Dit beleid zet dus niet alleen het strafrechtelijk systeem onder druk, maar zorgt ook voor een legitimiteitscrisis van het gerecht.
De conclusie is duidelijk. Er dient vooreerst duidelijkheid gecreëerd te worden in het opsporings- en vervolgingsbeleid van cannabisgebruik, alvorens een beleidsafstemming (onder meer preventie) enige kans op slagen heeft.
3.3.1. Criteria om tot een goed beleid te komen
De volgende doelstellingen vormen de basis van een degelijk aanpak van het gebruik van cannabis.
In ons wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica stellen wij de volgende beginselen voor als basis voor een degelijk beleid inzake recreatief gebruik van cannabis :
de bescherming van de gezondheid van het individu en van de samenleving;
de beperking van « cannabismisbruik », een gebruik van cannabis waardoor de persoonlijke ontwikkeling wordt afgeremd of de rechten van derden worden beperkt of aangetast;
de uitroeiing van de illegale handel in cannabis, alsook de hieruit voortvloeiende problemen zoals de georganiseerde misdaad;
de uitbouw van een degelijke en efficiënte preventie, alsook de behandeling van probleemgebruikers;
een betere aanwending van de beschikbare middelen, waarbij de nadruk komt te liggen op preventie, hulpverlening en waarbij het gerecht meer ademruimte krijgt om zich te concentreren op de harddrugs en de illegale handel;
de aanwending van uniform toepasbare regels; en
de uitbouw van een geloofwaardig cannabisbeleid, waarbij geen verschillende sancties mogen worden toegepast voor het bezit, gebruik en bevoorrading van psychoactieve stoffen die een gelijkaardig risico inhouden; aldus moet men een consistent beleid voeren en tegenstrijdige bepalingen vermijden.
Gezien de vele problemen die de techniek van een regeling bij circulaire met zich brengt en om te voorkomen dat er enig misverstand zou bestaan omtrent het beleid, is het aangewezen instrument de wetgeving. Voorts dient men rekening te houden met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.
3.3.2. De internationale context : de VN-drugsverdragen
De belangrijkste voorwaarde bij de verschillende beleidsopties inzake het recreatieve gebruik van cannabis is de verenigbaarheid met de volgende verdragen (hierna : de VN-drugsverdragen) :
het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, opgemaakt te New York op 30 maart 1961, gewijzigd door het Protocol van 25 maart 1972 tot wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen;
het Verdrag inzake psychotrope stoffen, opgemaakt te Wenen op 21 februari 1971;
het Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, opgemaakt te Wenen op 20 december 1988.
Het Enkelvoudig Verdrag van 30 maart 1961 inzake verdovende middelen betreft de drugs van natuurlijke oorsprong (opium, cannabis en cocaïne). Het bevat een uitgebreide regeling inzake de handel van deze substanties voor medische en wetenschappelijke doeleinden. Artikel 4, c), bepaalt dat de verdragsstaten productie, verwerking, export, import, distributie, gebruik en bezit van deze drugs enkel dulden voor wetenschappelijke en medische doeleinden.
Het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen betreft drugs die niet vermeld staan in het verdrag van 30 maart 1961. THC, het actieve bestanddeel van cannabis, valt hieronder doch niet de bladeren, de vruchtbare toppen en hasjiesj. THC mag volgens dit verdrag niet verwerkt of geraffineerd worden.
Het Verdrag van 20 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen wil in de eerste plaats de maatregelen tegen de illegale handel in drugs versterken. Maar bovendien moeten de verdragstaten, aldus artikel 3.2, het bezit, de aankoop en het telen van drugs met het oog op persoonlijk gebruik als een misdrijf beschouwen en dit opnemen in de strafwet. Artikel 3.4, d), bepaalt wel dat men alternatieve maatregelen voor de strafsanctie mag instellen.
3.3.3. Prohibitie
Hierbij wordt de handeling (gebruik, bezit, telen, handel, ... van cannabis en cannabisproducten) als een misdrijf beschouwd waaraan strafrechtelijke sancties, inclusief gevangenisstraffen, worden verbonden.
Als men deze optie toetst aan de vooropgestelde doelstellingen inzake cannabisbeleid, stelt men vast dat :
deze optie een zeer grote inzet van overheidsmiddelen vereist, zonder noemenswaardige resultaten. De uitgaven van de Verenigde Staten voor de bekrachtiging van hun cannabisbeleid werden in 1986 begroot op 800 miljoen dollar (32), doch 33 % van de bevolking ouder dan 12 jaar rapporteerde dat ze reeds marihuana had gebruikt(33);
de gezondheid van de gebruiker in gevaar komt, daar dit beleid tot gevolg heeft dat cannabis met een hoger THC-gehalte op de markt wordt gebracht (34);
er geen onderscheid wordt gemaakt tussen cannabisgebruik en ander illegaal drugsgebruik;
de illegale handel welig tiert, waarbij deze handelaars bovendien meestal ook harddrugs verkopen;
de preventie zeer moeilijk de gebruikers van cannabis kan benaderen, gezien deze gebruikers zich in de illegaliteit bevinden en zware straffen riskeren. Bovendien gaan de meeste beschikbare middelen naar repressie;
het beleid niet geloofwaardig is; prohibitie ondermijnt de symbolische waarde van de wet (35). In de Verenigde Staten houdt één arrestatie op drie verband met eenvoudig bezit voor persoonlijk gebruik van cannabis, waardoor de arrestatie elk ontradend effect verliest; en
de samenleving hier niet mee gediend is, daar vele individuen hierdoor hun werk verliezen en nog meer in de marginaliteit belanden.
Bijgevolg is deze beleidsoptie ondanks haar perfecte compatibiliteit met de VN-drugsverdragen onaanvaardbaar.
3.3.4. Depenalisering
Deze beleidsoptie bestaat uit het behoud van het strafrechtelijke verbod van de handeling (gebruik, bezit voor persoonlijk gebruik en telen van cannabis en cannabisproducten), doch de straffen worden geschrapt. Het blijft met andere woorden een misdrijf, doch het kan nooit meer worden gestraft. Aldus kunnen nog steeds niet-strafrechtelijke sancties verbonden worden aan deze misdrijven (administratieve boetes, verplichte behandeling, gemeenschapsdienst, enz.).
Twee vormen van depenalisering worden onderscheiden :
depenalisering de facto, waarbij de strafwet wel in een strafrechtelijke sanctie voorziet voor het misdrijf, maar waarbij in de praktijk nooit een straf wordt opgelegd omdat het parket deze strafbare gedraging niet vervolgt, bijvoorbeeld omdat er een richtlijn of circulaire in die zin is uitgevaardigd;
depenalisering de iure, waarbij de strafrechtelijke sanctie uit de strafwet wordt geschrapt.
Als men depenalisering in beide vormen toetst aan de vooropgestelde doelstellingen inzake cannabisbeleid stelt men vast dat :
bij depenalisering de iure het gebruik of het bezit van cannabis een misdrijf blijft, doch de occasionele gebruiker niet meer geconfronteerd wordt met de stigmatisering en de hieruit voortvloeiende negatieve sociale gevolgen;
bij depenalisering de facto onzekerheid heerst bij de gebruiker. Bovendien is het niet uitgesloten dat het parket soms toch overgaat tot effectieve vervolging, door de verschillende interpretatie die wordt gegeven aan de richtlijnen, die geen strikt bindend karakter hebben;
het niet uitgesloten is dat men bij depenalisering de iure andere sancties oplegt, zoals gemeenschapsdienst of verplichte therapieën;
depenalisering van cannabis voor de justitie aanzienlijke besparingen zou opleveren (36). De vrijgekomen middelen zouden dan kunnen worden aangewend voor een betere preventie;
het gebruik van cannabis aldus gedemystificeerd wordt, waardoor het gebruik zou afnemen, zoals in het reeds aangehaalde rapport van de Drug Policy Forum Trust van 1997 staat;
depenalisering de iure enkel indien ze wordt uitgebreid tot de mogelijkheid om cannabis te kweken voor persoonlijk gebruik, een directe impact heeft op de illegale handel van cannabis en dus ook op de georganiseerde misdaad. De illegale handel in cannabis blijft echter in beperkte mate bestaan; ook wordt aldus cannabis losgekoppeld van de handel in andere illegale drugs;
de depenalisering van cannabisgebruik kan samengaan met een beperking van het cannabismisbruik; en
depenalisering een negatieve invloed kan hebben op de houding van de jongeren ten opzichte van de wet; men vervolgt immers het cannabisgebruik niet, doch het blijft een misdrijf.
Is deze optie in overeenstemming met de VN-drugsverdragen ?
Voor het gebruik op zich is er geen probleem. Bezit voor persoonlijk gebruik daarentegen is volgens de VN-drugverdragen in principe niet mogelijk. Niettemin laten deze verdragen de mogelijkheid om eigen accenten te leggen in het vervolgingsbeleid. Ze bevatten geen verplichting om een strafrechtelijke straf op te leggen, enkel een ontmoediging. Landen die in een strafsanctie voorzien voor het telen en het bezit van cannabis voor persoonlijk gebruik kunnen het opportuniteitsbeginsel, indien dit deel uitmaakt van hun rechtssysteem, ook toepassen om dergelijke handelingen niet te vervolgen. Die houding komt dan neer op een de facto depenalisatie. Een de iure depenalisatie zou de strafbepaling tot een louter formeel verbod maken (37).
Bovendien blijkt dat deze beleidsoptie de vooropgestelde doelstellingen verwezenlijkt.
3.3.5. Decriminalisering
Decriminalisering houdt in dat de handeling (gebruik, bezit voor persoonlijk gebruik en telen van cannabis en cannabisproducten) niet langer als een misdrijf wordt beschouwd.
Als men decriminalisering toetst aan de vooropgestelde doelstellingen inzake cannabisbeleid, stelt men vast dat de resultaten grotendeels overeenstemmen met de gevolgen van een verregaande depenalisering de iure of de facto.
Het probleem schuilt echter in de VN-drugsverdragen. Volgens professor Krysztof Krajewski zijn in het kader van de verdragen van 1961 en 1971 zowel depenalisatie als decriminalisering toelaatbaar, doch laat het verdrag van 1988 enkel de depenalisering toe : « Unfortunately, implementation of more rational drug policy, including not only eventual legalisation, but also decriminalisation, would require probably amending the 1988 Convention, first of all repelling its Article 3, paragraph 2. » (38)
3.3.6. Legalisering
Voorstanders van legalisering van cannabis kleven de volgende theorie aan : omdat er altijd cannabis beschikbaar zal zijn, kan de overheid zich beter concentreren op het verkleinen van sommige risico's van zware gebruikspatronen dan op het uitbannen van elk gebruik. Indien men deze theorie consequent doortrekt, wordt het gebruik van cannabis niet alleen uit het strafrecht gehaald, maar past men ook het volledige systeem aan, in die zin dat de overheid een belangrijke rol krijgt toebedeeld. Zoals bij alcohol worden productie en gebruik door de overheid gecontroleerd en gereglementeerd. Er komt als het ware een systeem van door de overheid gecontroleerde productie en verkoop, waarbij de overheid via de nodige reglementering ook het recht op distributie van cannabis gaat waarborgen. Er komen kwaliteitsnormen voor de productie, alsook controle van de plaatsen waar en de omstandigheden waarin de productie plaatsvindt. De « gereguleerde » beschikbaarheid vervangt de criminele beschikbaarheid volledig. De overheid kan ook accijnzen heffen, waarvan de opbrengst dan aangewend wordt voor preventie.
Een legalisering van cannabis zou heel wat gevolgen hebben :
de prijs van cannabis stort in, zodat deze drug van geen enkel nut meer is voor criminele circuits;
een georganiseerde markt doet het misbruik van genotsmiddelen sterk afnemen en maakt veiligere gebruikswijzen mogelijk (gebruik van plantaardige vormen in plaats van de geraffineerde vormen, gebruik van minder « invasieve » gebruikswijzen : cannabis-aërosols in plaats van roken);
legalisering vergemakkelijkt de normering van het gebruik en maakt ook evidente maatregelen als het aanbrengen van kwalitatieve filters mogelijk;
probleemgevallen kunnen sneller worden opgevangen : de sociale onaangepastheid zou minder groot zijn omdat de gebruiker niet langer moet vluchten voor de overheid, noch zich in zijn ellendige bestaan zou hoeven voort te slepen;
Dit alles zou een gunstige invloed hebben op de oordeelsvorming van de publieke opinie, die over drugsverslaafden veeleer zou gaan denken zoals ze momenteel over alcoholici denkt; een legalisering zou dus de integratie van de drugsgebruikers in de maatschappij kunnen bevorderen en hen minder marginaliseren ten opzichte van het gezins- en het beroepsmilieu. De handel van cannabis zou ook volledig gescheiden worden van de handel in andere illegale drugs.
In het kader van de hoger geformuleerde doelstellingen geeft legalisering de beste resultaten.
Legalisering is echter op geen enkele wijze in overeenstemming te brengen met de VN-drugsverdragen (39).
Alhoewel legalisering de vooropgestelde doelstellingen van een coherent cannabisbeleid het beste realiseert, is deze optie momenteel onverenigbaar met de VN-drugsverdragen. Het invoeren van deze beleidsoptie zou leiden tot een onmiddellijke veroordeling van België op internationaal niveau, waarvan de gevolgen op alle vlakken desastreus zouden zijn.
Het is onze bedoeling de vooropgestelde doelstellingen zo goed mogelijk te realiseren, en tot het uiterste gebruik te maken van de beleidsmarge die de VN-drugsverdragen ons geven. Hiervoor kiezen wij voor een depenalisering de iure van het persoonlijk bezit, gebruik en telen van cannabis. Deze depenalisering de iure zou het telen, het gebruik en het bezit voor persoonlijk gebruik tot een louter moreel verbod maken.
Door deze depenalisering de iure worden drugsgebruikers niet langer gestigmatiseerd en worden de negatieve gevolgen op sociaal vlak beperkt. Wantoestanden zoals het recente vonnis van de strafrechter van Tongeren worden aldus uit de wereld geholpen. Tevens wordt een verregaande scheiding bewerkt tussen het gebruik van cannabis en de illegale handel in drugs, daar kweek van cannabis voor eigen gebruik mogelijk wordt gemaakt. Het Nederlandse probleem van de « achterdeur » is hier bijgevolg niet aan de orde.
Wij willen echter verder gaan en de regering verzoeken de bepalingen in de VN-drugsverdragen die de legalisering van cannabis in de weg staan, aan te passen om aldus in een volgend stadium te kunnen overgaan tot de legalisering van cannabis. Daarom dienen wij samen met dit wetsvoorstel een resolutie in, waarin verschillende opties worden opgesomd om het internationaal kader te wijzigen.
Artikel 2
Er wordt een artikel 1quater in de drugswet ingevoegd. Dat artikel machtigt de regering om de teelt en de binnenlandse handel van cannabis voor medisch gebruik te regelen. De teelt voor de bevoorrading van de apotheken vereist een vergunning van de overheid en wordt gecontroleerd door de overheid. De producten worden op medisch voorschrift afgegeven door de apotheker. Patiënten of derden kunnen cannabis legaal vervoeren en patiënten kunnen het legaal in bezit hebben voor zover ze kunnen aantonen dat deze producten bestemd zijn voor een medische behandeling.
Artikel 3
Er wordt een artikel 1quinquies in de drugswet ingevoegd waarbij het bezit, telen, vervoeren, invoeren, vervaardigen om niet, het aanschaffen om niet of onder bezwarende titel, en het ter beschikking stellen om niet worden gedepenaliseerd. Decriminaliseren werd overwogen maar kan, gelet op VN-drugsverdragen (zie supra), op dit ogenblik niet.
De depenalisering de iure wordt juridisch vertaald in een verschoningsgrond. De handeling blijft verboden, maar haar strafwaardigheid wordt opgeheven. Analoge bepalingen zijn terug te vinden in de artikelen 136, 192, 300, 304 en 509 van het Strafwetboek.
Het eerste punt van § 1 van dit artikel strekt tot instelling van een depenalisering de iure van het bezit, de invoer en het vervoer van cannabis en cannabisproducten (in het wetsvoorstel aangeduid met de benamingen gehanteerd in de lijst in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 31 december 1930 : cannabis, extracta, resinae en tinturiae) met een maximum van 15 gram, een ruime hoeveelheid voor persoonlijk gebruik die anderzijds niet volstaat om een handel op te zetten. Het gaat om handelingen om niet (voor persoonlijk gebruik) omdat handelscircuits inzake bezit, vervoer en invoer moeten worden tegengegaan.
In het vierde punt van § 1 wordt een oplossing geboden voor het probleem van de bevoorrading. Binnen het kader van de VN-drugsverdragen wordt gekozen voor eigen teelt met maximaal vijf planten met een maximum van 2 kubieke meter binnen een besloten woning. Vijf planten leveren een oogst op van 125 gram op jaarbasis, wat voldoende is voor eigen gebruik met enkele vrienden, doch onvoldoende om het surplus te verhandelen (40). Ook hier wordt geopteerd voor een handeling om niet aangezien het telen met het oog op verhandelen volgens de VN-drugsverdragen moet worden tegengegaan. Enig ander alternatief (kleine handel) wordt omwille van net genoemde reden (voorlopig) uitgesloten.
Vandaar dient het ter beschikking stellen om niet te gebeuren (punt 3º). Daarbij wordt de leeftijdsgrens voor de gebruiker op 16 jaar vastgesteld, aangezien een parallellisme wordt nagestreefd met het schenken van alcohol aan minderjarigen. Bovendien is verkopen steeds uit den boze omdat handelscircuits moeten worden tegengegaan (zie supra). Iemand die kleine hoeveelheden voor persoonlijk gebruik aanschaft onder bezwarende titel (« koopt ») willen we echter niet bestraft zien (punt 2º).
In het vijfde en het zesde punten van § 1 wordt de strafwaardigheid van enkele andere in artikel 3 van de drugswet verboden handelingen opgeheven. Dat geldt onder meer voor het « aanzetten tot gebruik », omdat dit begrip ruim geïnterpreteerd wordt; het louter voorstellen van het gebruik van cannabis onder vier ogen wordt reeds als een zelfstandig misdrijf beschouwd (41). Het dwingen tot gebruik van cannabis en de publiciteit voor cannabis vallen buiten dit bestek en worden desgevallend verboden en/of gestraft.
Het gebruik in het openbaar wordt niet toegelaten (zie § 1, 5º en 6º); daarvoor blijft de in de diverse artikelen van de drugswet bepaalde strafmaat behouden.
In § 2 wordt de terbeschikkingstelling om niet van cannabis toch strafbaar gesteld, indien de gebruiker een minderjarige onder de volle leeftijd van 16 jaar is. De strafmaat is echter veel lichter dan tot op heden het geval is. Het betreft een veeleer symbolische straf. De bedoeling is echter duidelijk te maken dat we een onderscheid in beleid willen tussen min-16-en plus-16-jarigen.
In § 3 wordt de regering de opdracht gegeven het geheel van de reglementeringen aan het principe van de depenalisering de iure aan te passen.
Vincent VAN QUICKENBORNE. Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica wordt een artikel 1quater ingevoegd, luidende :
« Artikel 1quater. De regering wordt gemachtigd een specifieke regeling uit te werken voor de teelt, de verkoop, het vervoer en het bezit van cannabis, extracta, resinae, tinturiae voor medisch gebruik, gebaseerd op de volgende principes :
1º voor de teelt met het oog op de bevoorrading van de apotheken is een voorafgaande vergunning vereist;
2º de producten worden door een apotheker aan de gebruiker afgegeven op voorlegging van een medisch voorschrift. »
Art. 3
In dezelfde wet wordt een artikel 1quinquies ingevoegd, luidende :
« Artikel 1quinquies. § 1. Van de straffen bepaald in deze wet blijven vrij :
1º zij die voor persoonlijk gebruik maximaal 15 gram cannabis, extracta, resinae, tincturea bezitten, invoeren of vervoeren;
2º zij die voor persoonlijk gebruik om niet of onder bezwarende titel maximaal 15 gram cannabis, extracta, resinae, tincturea aanschaffen;
3º zij die maximaal 15 gram cannabis, extracta, resinae, tincturea om niet ter beschikking stellen van een meerderjarige of een minderjarige boven de volle leeftijd van zestien jaar;
4º zij die in een besloten woning om niet maximaal vijf planten met een maximum van 2 kubieke meter verbouwen of vervaardigen, waaruit cannabis, extracta, resinae, tincturea worden getrokken;
5º zij die in een niet openbare ruimte individueel of in groep cannabis, extracta, resinae, tincturea gebruiken;
6º zij die, onder bezwarende titel of om niet, het gebruik in een niet openbare ruimte van cannabis, extracta, resinae, tincturea voor meerderjarigen of minderjarigen boven de volle leeftijd van 16 jaar gemakkelijker maken door het verschaffen daartoe van een lokaal of door enig ander middel, of tot dit gebruik aanzetten.
§ 2. In afwijking van artikel 2bis wordt het ter beschikking stellen om niet aan een minderjarige onder de volle leeftijd van 16 jaar van cannabis, extracta, resinae, tincturea gestraft met een geldboete van een tot vijftig frank.
§ 3. De Koning brengt de krachtens deze wet uitgevaardigde besluiten in overeenstemming met de bepalingen van de §§ 1 en 2. »
Vincent VAN QUICKENBORNE. Patrik VANKRUNKELSVEN. |
(1) Th. Geswinde, « Rauschdrogen : Marktformen und Wirkungsweisen », 3rd edition, Springer Verlag, Berlin, 1996.
(2) « New Scientist », vol 157, issue 2122, 21 februari 1998, blz. 3/23.
(3) H. Van Scharen, De Cannabis Connectie, Houtekiet, Antwerpen/Baarn, 2000, blz. 26.
(4) Hallucinogens Sub-Committee of the United Kingdom Advisory Committee on Drug Dependence, « The Wootton Committee Report », 1968-1970.
(5) Shafer Commission, « Report of the National Commission on Marihuana and Drug Abuse », 1972, blz. 150-152.
(6) Swiss Federal Commission For Drug Issues (EKDF), « Cannabis Report », 1999, blz. 11.
(7) S. Todts, directeur Free Clinic, Studiedag « Medisch en recreatief gebruik van cannabis », Vlaams Parlement, 15 september 2000 (hierna verkort : « Studiedag cannabisgebruik »).
(8) VAD, Synthese-rapport, 1999-2000. Zie www.vad.be/aktueel/persteksten.htm.
(9) De heer Vandemeulebroucke, « Cannabis : un jeune européen sur deux », « Le Soir » van 12 oktober 2000.
(10) Zie voor een zeer gedetailleerde analyse van gegevens met betrekking tot de « stepping stone »-theorie : P. Cohen; A. Sas, « Cannabis use, a stepping stone to other drugs ? The case of Amsterdam » in : L. Böllinger, « Cannabis Science/Cannabis Wissenschaft. From prohibition to human right/Von der Prohibition zum Recht auf Genuß, Frankfurt am Main, 1997 », blz. 49-82.
(11) Professor Peter D.A. Cohen, Studiedag cannabisgebruik.
(12) De heer Vandemeulebroucke, « Cannabis : un jeune européen sur deux », « Le Soir » van 12 oktober 2000.
(13) Studiedag cannabisgebruik.
(14) Generale Staf van de Rijkswacht, « Drugs, een informatie voor ouders en opvoeders », 1996, blz. 7.
(15) L. Grinspoon, J. Bakalar, « Marihuana. De verboden medicijn », Het Spectrum, Utrecht, 1996, blz. 21-26.
(16) Glaucoom is een oogaandoening waarbij de druk binnen in het oog verhoogd is. Marihuana vermindert de oogdruk. Zie hierover L. Grinspoon, J. Bakalar, op. cit., blz. 64-65.
(17) Professor L. Grinspoon, « Medisch gebruik van marihuana in historisch perspectief », Studiedag cannabisgebruik.
(18) Voor een uitgebreide bespreking van indicaties zie L. Grinspoon, J. Bakalar, op. cit., blz. 240.
(19) Zie hierover de getuigenis van C. Hodges en B. De Bruycker, Studiedag cannabisgebruik. C. Hodges getuigde tevens voor het House of Lords dat een rapport samenstelde over cannabis (House of Lords, « Cannabis : the scientific and medical Evidence », Science and Technology Committee Publications, Session 1997-1998).
(20) Zie www.maripharm.nl.
(21) Professor T. Cerny, « Ervaring met marihuana in de oncologie », Studiedag cannabisgebruik, blz. 2
(22) Zie hierover de getuigenis van C. Hodges en B. De Bruycker (zie supra).
(23) Professor D. Kendall, « Farmacologische aspecten van het gebruik van cannabis », Studiedag cannabisgebruik.
(24) Zie www.maripharm.nl .
(25) Artikel 9.4. van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen.
(26) Professor B. De Ruyver, « Het juridisch kader in Europees en VN perspectief », Studiedag cannabisgebruik.
(27) Kamer van volksvertegenwoordigers, COM 074, 15 december 1999.
(28) T. Raeymakers, « Over de grenzen », Knack, 14 juni 2000, blz. 84.
(29) Ch. De Winter, directeur programma Drugs van het Centraal Bureau der opsporingen, Studiedag cannabisgebruik.
(30) Drugnota, Het Nederlandse drugbeleid; continuïteit en verandering, Tweede Kamer, 1995-1996, 24 077, nrs. 1-3, blz. 56.
(31) Drug Policy Forum Trust, « Alternative systems of cannabis control in New Zealand », Wellington, 1997, blz. 10.
(32) M., Kleiman, « Against Excess », in « Drug Policy for Results : Alcohol, Cocaine, Heroin, Marijuana, Tobacco, Basic Books », New York, 1992, blz. 267.
(33) US Bureau of Justice Statistics, « A National Report. Drugs, Crime and the Justice System », Washington, 1992.
(34) G. Wardlaw, « Overview of national drug control strategies » in « Comparative Analysis of Illicit Drug Strategy, Monograph Series » no. 18, National Campaign Against Drug Abuse, Canberra, 1992.
(35) M. Kleiman, op. cit., blz. 268.
(36) « Canadian Centre on Substance Abuse National Working Group on Addictions policy, Cannabis Control in Canada : Options regarding possession », Ottawa, mei 1998, zie www.ccsa.ca/canfinal2.htm.
(37) Professor B. De Ruyver, « Het juridisch kader in Europees en VN perspectief », Studiedag cannabisgebruik.
(38) K. Krajewski, « How Flexible are UN Drug Conventions? », « Proceedings, Regulating Cannabis : Options for Control in the twenty-first Century : An International Symposium », 1998.
(39) The Drug Policy Forum Trust, « Final Report, New Zealand should regulate and tax cannabis commerce », 30 maart 1998, blz. 7.
(40) Drug Policy Forum Trust, « Alternative systems of cannabis control in New Zealand », Wellington, 1997, blz. 16.
(41) A. De Nauw, « Drugs », « Algemene praktische rechtsverzameling », Kluwer, Antwerpen, 1998.