1-967/5

1-967/5

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

30 JUNI 1998


Wetsontwerp betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken


AMENDEMENTEN (1)


Nr. 9 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 8

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het derde lid van het voorgestelde artikel 1385decies (nieuw) van het Gerechtelijk Wetboek, de tweede zin doen vervallen;

B) Het laatste lid van het voorgestelde artikel 1385decies (nieuw) van het Gerechtelijk Wetboek, doen vervallen;

C) Het tweede lid van het voorgestelde artikel 1385undecies (nieuw) van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen als volgt :

« Voor de toepassing hiervan en onverminderd bijzondere bepalingen, wordt een administratief beroep geacht te zijn ingewilligd indien aan de eiser geen kennis is gegeven van de uitspraak over zijn beroep binnen twaalf maanden nadat het beroep is ingesteld. »

Verantwoording

Het is essentieel voor de rechtszekerheid dat duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de administratieve procedure wordt afgehandeld. Volgens de voorgestelde wijzigingen zal dat betekenen dat een belastingplichtige over wiens dossier, twaalf maanden na het indienen van zijn bezwaar en behoudens bijzondere bepalingen, geen beslissing is getroffen, zijn beroep ingewilligd ziet.

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 10 VAN DE HEER DELCROIX

Art. 4

In dit artikel, het voorgestelde artikel 569, eerste lid, 32º, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen als volgt :

« 32º van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet of de opportuniteit van een fiscale administratieve sanctie. »

Verantwoording

Zie algemene verantwoording bij amendement nr. 38 (Stuk Senaat, nr. 1-966/5).

Nr. 11 VAN DE HEER DELCROIX

Art. 8

Aan de bij dit artikel voorgestelde artikelen 1385decies en 1385undecies , worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) In artikel 1385decies het derde en het vierde lid doen vervallen;

B) Het voorgestelde artikel 1385undecies doen vervallen.

Verantwoording

Uit de getuigenissen van deskundigen en practici kan besloten worden dat het belangrijkste en in beroepsmilieus meest bekritiseerde euvel in de ontwerpen de lange weg naar de rechter is. Na vestiging van een uitvoerbare titel, de aanslag, beschikt de Administratie volgens de huidige ontwerpen nog over minstens twee jaar om te bekijken of deze belastingen wel correct ingekohierd zijn. Ondertussen dient de belastingplichtige wel alle nadelige gevolgen van de misschien onterechte aanslag te ondergaan (bijvoorbeeld loop der nalatigheidsinteresten; uitdrukking op balans, met vaak opzegging van kredieten en faillissement tot gevolg), zonder enige vorm van verweer voor een objectieve en onpartijdige rechter. Zulks is onbegrijpelijk en ongekend in andere rechtsstelsels. Zulks is bovendien niet te rijmen met de vereisten van behoorlijke rechtsbedeling, waartoe België zich verbonden heeft in internationale verdragen.

Het doel een buffer te vormen ­ om een toevloed van eenvoudige geschillen naar de rechtbanken te vermijden ­ kan meer efficiënt opgelost worden door een beter uitgewerkte en kortere procedure vóór vestiging van de aanslag, waarbij de taxatie-ambtenaar zelf, in samenspraak met zijn hiërarchische overste, de mogelijkheid krijgt om een weloverwogen aanslag te vestigen. Eens de Administratie haar standpunt bepaald heeft door vestiging van een uitvoerbare titel, dient de belastingplichtige zich daartegen te kunnen verzetten voor een onafhankelijke en objectieve rechter. Zulks was trouwens in een eerder ontwerp min of meer voorzien.

De procedure zou er dan als volgt kunnen uitzien : de Administratie zendt een wijzigingsbericht waarin zij de voorgenomen wijzigingen motiveert. Na een gemotiveerd antwoord van de belastingplichtige herbekijkt de taxatie-ambtenaar zijn standpunt. Ofwel zal hij van zijn oorspronkelijke intenties afzien, ofwel komen taxatie-ambtenaar en belastingplichtige tot een vergelijk, ofwel blijven taxatie-ambtenaar en belastingplichtige met een blijvend geschil zitten. In de eerste twee gevallen is de oplossing duidelijk. De blijvende geschillen moeten ­ zoals nu reeds in theorie bestaat via de functie van de Inspecteurs A ­ aan de hiërarchische overste voorgelegd worden. Dit gebeurt op initiatief van de taxatie-ambtenaar bij de directeur en de inspecties geschillen. De belastingplichtige wordt op de hoogte gebracht. De belastingplichtige kan zijn zaak verder schriftelijk en/of mondeling onderbouwen en kan inzage krijgen van het dossier. Ook een aantal andere kenmerken van de huidige bezwaarprocedure worden verwerkt in deze procedure van hiërarchische controle. De directeur of zijn gedelegeerde neemt een gemotiveerde beslissing die als toelating tot inkohiering geldt. Om te vermijden dat de aanslagtermijnen zouden verstrijken, wordt voorzien in een verlenging van de aanslagtermijnen met zes maanden. Hierdoor zal er ook een incentive zijn voor de directeur om zijn beslissingen met de nodige spoed te nemen en zal hij ook kunnen beoordelen welke dossiers de meest dringende aandacht vereisen.

Toch wordt de termijn kort gehouden teneinde de procedure niet onnodig te verzwaren. De eigenlijke opdracht van de directeur zal niet bestaan in het beslissen over de moeilijke, principiële betwistingen ­ zoals dit thans voor een groot deel wel het geval is ­, doch wel in het uitzuiveren van de eenvoudige, cijfermatige betwistingen. Voor deze laatste categorie moet inderdaad vermeden worden dat de rechtbanken nodeloos geadieerd zouden worden. Voor de eerste categorie is een administratieve herbeoordeling niet opportuun. Hierover moet onmiddellijk een rechterlijke instantie haar oordeel kunnen vellen. De administratie zal in de loop van deze procedure haar standpunt kunnen verdedigen, aanvullen en uitwerken.

Na de beslissing zal een inkohiering plaatsvinden. Alleen in gevallen waarin de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren kan tot vestiging van de aanslag overgegaan worden zonder een beslissing van de directeur.

Vanaf de vestiging van de aanslag heeft de belastingplichtige onmiddellijk toegang tot de rechter.

Na vestiging van de aanslag komt de directeur nog slechts in twee gevallen tussen : ofwel voor de beoordeling van een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de onroerende voorheffing (cf. artikel 257 WIB 1992) ofwel voor de beoordeling van een verzoek tot ontheffing van ambtswege.

Deze procedure heeft als bijkomend belangrijk voordeel dat het weloverwogen karakter van de gevestigde aanslag meer vertrouwen zal inboezemen bij de belastingplichtigen die minder geneigd zullen zijn hun toevlucht te nemen tot de rechtbanken. Een ander niet te verwaarlozen aspect aan zulke procedure is dat een belangrijk deel van het regiment ambtenaren die thans « vastzitten » op bezwaardiensten nu kunnen gedetacheerd worden naar de taxatiediensten. Hierdoor kan met dezelfde middelen een betere vestiging en inning van de belastingen gerealiseerd worden. De controles zullen grondiger zijn en de taxaties rechtvaardiger.

De wijzigingen aangebracht aan artikel 33 van het ontwerp nr. 1341 strekken er enerzijds toe het verbod op compensatie, dat wegvalt door het wegvallen van de bezwaarprocedure, te consolideren en anderzijds de verplichting tot neerlegging van het administratief dossier ter griffie, die wellicht niet-intentioneel wordt afgeschaft in de huidige ontwerpen, te behouden. Zulke ernstige beperking van de rechten van verdediging kan niet verrechtvaardigd worden.

De aard van de relatie overheid-rechtsonderhorige en de fundamentele beginselen opgelegd aan iedere overheid dienen er toe te leiden dat deze verplichting wel behouden blijft.

Het verval van het geplande artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek, dat net zoals het derde en het vierde lid van het geplande artikel 1385decies van het Gerechtelijk Wetboek zinloos wordt door de afschaffing van de bezwaarprocedure, heeft als bijkomend gevolg dat de regeling inzake de « nieuwe grieven » ­ of liever de beperking voor de belastingplichtige om zijn grieven aan een onpartijdig rechter voor te leggen ­ vervalt. Het gerechtelijk wetboek voorziet inderdaad reeds in een afdoende beperking van de uitbreiding van vorderingen.

Eens een titel gevestigd is moet de belastingplichtige toegang hebben tot een rechtbank waarbij zijn rechten van verdediging gewaarborgd zijn en waarbij hij niet beperkt is in zijn argumentatie. Slechts zulke procedure zal het vertrouwen van de belastingplichtigen kunnen genieten. Slechts zulke procedure voldoet aan de moderne vereisten van eerlijke procesvoering en zorgt voor een evenwicht tussen de belangen van de gemeenschap en de rechten van het individu.

Het doel van een procedure moet er in bestaan het materieel recht in al zijn aspecten en ten volle uitwerking te laten vinden. Het doel van de fiscaliteit bestaat erin belastingen te heffen naar draagkracht en op basis van de werkelijke toestand van de belastingplichtingen. Het beperken van de belastingplichtige in het laten gelden van zijn rechten, en met name het recht niet meer belasting te betalen dan verschuldigd, is onaanvaardbaar in een rechtsstaat. De Staat heeft er geen baat bij om haar onderdanen te verschalken door hen te beperken in het aanbrengen van argumenten die de onjuistheid van de aanslag kunnen aantonen. De rechtstreekse meeropbrengsten zullen nooit kunnen opwegen tegen de onrechtvaardigheid en tegen het onbegrip, het wantrouwen en de onvrede van de rechtsonderhorigen. Niet de werkelijkheid zal het bedrag aan de te betalen belastingen bepalen, doch wel de waakzaamheid van de belastingplichtige (en dus in zekere zin de kwaliteit en dus de prijs van zijn raadgevers).

De regeling der nieuwe grieven breekt de gelijkheid van de procespartijen (cf. reeds de Raad van State in haar advies blz. 46), daar de argumenten ter staving van de bestreden aanslag wel van ambtswege onderzocht kunnen worden en de argumenten contra niet. Het openbare orde-karakter van de fiscale wetgeving komt dan wel in een heel vreemd daglicht te staan : de fiscale wet is wel van openbare orde wanneer zij tegen de belastingplichtige ingeroepen wordt, maar is dit niet meer wanneer de belastingplichtige zich wenst te verweren. De Raad van State merkt terecht op dat de rechter ernstig beperkt wordt in zijn taak en « dat een soms belangrijk, soms zelf beslissend gedeelte van een fiscaal geschil aan de rechterlijke macht onttrokken wordt » (blz. 41), en nog : « Nu de rechtbank niet ambsthalve de middelen mag voordragen die de eiser niet heeft of had kunnen aanvoeren, wordt haar ten slotte verhinderd onwettige aanslagen te vernietigen, ook al staat vast dat ze wederrechtelijk zijn, strijdig met wetten van openbare orde » (blz 42).

Op dit vlak betekent de nieuwe procedure een ernstige achteruitgang ten opzichte van de huidige situatie. Thans kunnen alle grieven zonder beperking aan de rechter in eerste aanleg (de gewestelijke directeur) voorgelegd worden, die bovendien van ambtswege de grieven of middelen kan onderzoeken waar de belastingplichtige niet aan gedacht heeft. De nieuwe procedure zou de toegang tot de rechter zelf beperken. « ... zou het overigens niet weinig paradoxaal zijn dat een hervorming die ervoor moet zorgen dat alleen de gewone rechtbanken kennis nemen van alle gerechtelijke geschillen inzake directe en indirecte belastingen, tot gevolg zou hebben dat de belastingplichtige zijn fiscale geschil op geen enkel ogenblik van het proces, noch in eerste aanleg, nog in hoger beroep, in zijn geheel nog aanhangig kan maken bij een echte rechter die op het geschil alle wetsbepalingen van openbare orde die met de aanslag te maken hebben, kan toepassen » (Raad van State, blz. 46-47). De Raad van State verwijst tevens naar haar advies van 28 september 1967 over een toenmalig ontwerp van wet inzake fiscale geschillenprocedure en waarbij zij gesteld had dat « er voor gewaakt dient te worden dat het de partijen al de waarborgen biedt inzake de verdediging van hun rechten ». « ... partijen (moeten) namelijk het geschil in zijn geheel aan zijn rechtsmacht kunnen onderwerpen zonder in hun vordering beperkt te zijn door de administratieve fase die is voorafgegaan ».

Nr. 12 VAN DE HEER DELCROIX

(Subsidiair amendement in eerste orde op amendement nr. 11)

Art. 8

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 8. ­ In boek IV van het vierde deel van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk XXIV houdende de artikelen 1385decies tot 1385undecies toegevoegd, luidend als volgt :

« Hoofdstuk XXIV. ­ Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.

Artikel 1385decies. ­ De vordering bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32º, wordt ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak.

Bij elk exemplaar van het verzoekschrift moet een afschrift van de bestreden beslissing worden gevoegd of, bij ontstentenis, een afschrift van het bezwaarschrift.

Titel Vbis van boek II van het vierde deel is van toepassing met uitzondering, wanneer het verzoekschrift werd ingediend tegen de administratie, van de artikelen 1034ter, 3º, en 1034quater.

Artikel 1385undecies. ­ § 1. Wanneer een administratieve verhaalprocedure wordt georganiseerd door of krachtens de wet, kan de eis slechts geldig bij de rechtbank van eerste aanleg worden ingediend voor zover de eerstgenoemde procedure was ingesteld en voleindigd.

§ 2. In afwijking van § 1 mag de eis die aan de rechter werd onderworpen worden gewijzigd of uitgebreid tot elke latere nieuwe aanslag die gebaseerd is op dezelfde betwiste elementen als die welke het voorwerp zijn geweest van de oorspronkelijke eis.

Deze wijziging of uitbreiding van de eis gebeurt via nieuwe conclusies die bij de griffies worden ingediend en aan de andere partijen worden meegedeeld, zoals bepaald in de artikelen 742 tot 746. »

Verantwoording

Artikel 1385decies

Het amendement tracht de administratie en de belastingplichtige op één lijn te plaatsen, aangezien elk van beide partijen de eis kan indienen bij de rechtbank van eerste aanleg :

­ de belastingplichtige om de beslissing van de administratie te betwisten;

­ de administratie wanneer zich zij niet binnen de voorgeschreven termijn over het verzoekschrift van de belastingplichtige heeft uitgesproken.

Er valt niet in te zien hoe voor beide partijen een verschillende procedurele regeling moet worden uitgewerkt.

Artikel 1385undecies

Volgens het huidige ontwerp is de rechtsvordering slechts ontvankelijk wanneer de belastingplichtige vooraf een bezwaarschrift heeft ingediend en wanneer de administratieve procedure tot aan het einde wordt gevolgd.

Het Wetboek van de inkomstenbelastingen voorziet wel in dit administratief beroep, maar inzake BTW wordt geen enkele voorafgaande administratieve procedure georganiseerd.

Derhalve moet het verplicht voorafgaand beroep op de administratieve procedure duidelijkheidshalve worden beperkt tot de belastingen waarvoor zij voorgeschreven is. Dat is de bedoeling van § 1 van het nieuwe artikel 1385undecies .

Het is ook nuttig de nieuwe aanslagen te regelen die, na een rechtsvordering, gebaseerd zijn op dezelfde betwiste elementen als die welke het voorwerp waren van de ingediende eis.

Worden bedoeld, alle geschillen over dezelfde betwiste elementen, maar voor latere aanslagjaren. Het lijkt normaal de oorspronkelijke eis die bij de hoven en rechtbanken werd ingediend te kunnen wijzigen of uitbreiden tot alle gelijkaardige eisen die gebaseerd zijn op dezelfde betwiste elementen die het voorwerp van nieuwe aanslagen zijn, zonder eerst de administratieve bezwaarprocedure te moeten volgen.

Dat is de bedoeling van § 2 van het voorgestelde nieuwe artikel 1385undecies , dat voor deze aanslagen afwijkt van § 1.

In de huidige ontwerpen was voorgesteld om als ingewilligd te beschouwen, een bezwaarschrift waarover geen beslissing is genomen binnen de termijn van 18 maanden; het tweede lid van artikel 1385undecies , dat een omgekeerde fictie invoerde, is niet meer gerechtvaardigd (cf. amendement nr. 3) en wordt dus niet opgenomen in het huidige amendement.

Het derde lid van het in het ontwerp voorgestelde artikel 1385undecies beperkt het recht van de belastingplichtige om middelen aan te voeren die niet waren ingediend tijdens de administratieve bezwaarprocedure; zo'n beperking is, ondanks de afzwakking ervan in de commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, onaanvaardbaar en dit lid wordt daarom in het huidig amendement weggelaten.

Zodra de volledige procedure in fiscale zaken is onderworpen aan de rechtbanken van de rechterlijke orde spreekt het vanzelf dat het de regels van het Gerechtelijk Wetboek zijn die gelden voor de manier waarop de debatten worden gevoerd (afdelingen 2 en 3 van titel II van hoofdstuk II van het Gerechtelijk Wetboek).

Leo DELCROIX.

Nr. 13 VAN DE HEREN DELCROIX EN WEYTS

(Subsidiair amendement in tweede orde op amendement nr. 11)

Art. 8

Aan de bij dit artikel voorgestelde artikelen 1385decies en 1385undecies , worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) In het laatste lid van artikel 1385decies van het Gerechtelijk Wetboek, het woord « vernietigd » vervangen door het woord « ontheven » ;

B) In het voorgestelde artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek, het derde lid doen vervallen.

Verantwoording

A) De vernietiging van een belasting wegens schending van een andere regel dan de verjaring, staat de administratie toe te herbelasten. Dat is echter in dit geval niet de bedoeling en het is derhalve verkieslijk de term « ontheven » te gebruiken, waardoor iedere dubbelzinnigheid vermeden wordt.

B) Het derde lid van het nieuwe artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek beperkt het recht van de belastingplichtige om middelen aan te voeren die niet werden ingediend tijdens de administratieve bezwaarprocedure, tenzij het om een overtreding van de wet gaat.

Hoewel deze bepaling werd afgezwakt in de bevoegde Kamercommissie, betekent zij een onaanvaardbare ongelijkheid wanneer de administratie geen enkele beperking opgelegd krijgt en haar betwiste aanslag zelfs mag vervangen door een subsidiaire aanslag of zelfs een nieuwe aanslag achteraf.

Leo DELCROIX.
Johan WEYTS.

(1) Ter vervanging van het eerder rondgedeelde stuk 1-967/5.