2-25

2-25

Sénat de Belgique

Annales parlementaires

JEUDI 27 JANVIER 2000 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Vincent Van Quickenborne à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi sur «l'occupation de main-d'_uvre le dimanche dans les centres touristiques» (n° 2-57)

M. le président. - M. Rudy Demotte, ministre de l'Économie et de la Recherches scientifique, répondra au nom de Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mijn vraag om uitleg is kort. Toch is het noodzakelijk enige duidelijkheid te scheppen inzake de tewerkstelling op zondag in toeristische centra.

De arbeidswet van 16 maart 1971 en de koninklijke besluiten van 7 november 1966 en van 23 mei 1972 leggen het reglementair kader van de tewerkstelling op zondag in onder meer toeristische centra vast. Momenteel zijn een zestigtal steden en gemeenten als toeristisch centrum erkend. De kustgemeenten worden hierin niet meegerekend. Meestal is de vraag tot erkenning van de gemeenten enkel gemotiveerd door economische belangen en niet zozeer door de toeristische attractiviteit van een regio of een gemeente. Het meest gekende voorbeeld dateert uit de vorige legislatuur: de erkenning van Sint-Gillis-Waas die overigens door de Raad van State werd vernietigd. Het lijkt dan ook opportuun deze wet aan te passen. Uit verschillende studies blijkt immers dat de vrijetijdsbesteding in de afgelopen decennia geëvolueerd is van langere vakanties naar kortere uitstappen. Dit heeft zeker gevolgen voor de toeristische centra en meer bepaald op het vlak van de openingsuren in de winter. Het leek me dan ook interessant de minister te vragen hoe zij in de toekomst deze wet zal toepassen, interpreteren en eventueel aanpassen.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Eerst heb ik een algemene vraag. Welke criteria worden gehanteerd bij het erkennen van een toeristisch centrum? Hoe zal de regering deze criteria in de toekomst toepassen? Het is belangrijk erop te wijzen dat belangrijke toeristische plaatsen, zoals Antwerpen, Mechelen, Lier, Leuven, Kortrijk en Oudenaarde, die in de gerenommeerde Michelingids drie, twee of één ster krijgen, niet als toeristisch centrum zijn erkend. Is dat omdat deze gemeentebesturen geen aanvraag hebben ingediend of omdat men hun aanvraag niet heeft ingewilligd?

Andere gemeenten hebben daarentegen weinig tot geen toeristisch belang. Ik verwijs in het bijzonder naar Aarlen, Deinze en Menen met de wijk "De Barakken" dicht bij de Franse grens. Hier kan men moeilijk spreken van toerisme, enkel van concurrentie. Hoe kan deze erkenning worden gemotiveerd? Is de minister van plan dit te herzien?

Hoeveel inwoners wonen er in het geheel van de erkende toeristische centra? Ik vraag dit met de bedoeling deze uitzondering te bekijken in het geheel. Uiteindelijk is tewerkstelling op zondag toch nog altijd een uitzondering en geen algemene regel.

Het zijn de individuele gemeentebesturen die instaan voor de bemiddeling tot erkenning als toeristisch centrum. Toch zijn bepaalde toeristische sites zoals het Hageland gemeenteoverschrijdend. Kunnen verschillende gemeenten een gezamenlijke aanvraag indienen? Kan de minister mij een overzicht geven van dergelijke eventueel erkende sites?

Hoe verklaart de minister dat drie vierde van de erkende toeristische centra in Wallonië gelegen zijn?

Waarom heeft de minister, bij ministerieel besluit van 14 september 1999, de stad Fosses-la-Ville bij dringende noodzakelijkheid en zonder advies van de Raad van State, als toeristisch centrum erkend?

Hoe verklaart de minister dat bepaalde grootwarenhuizen, die niet in een toeristisch centrum liggen, op zondag open zijn? Ik verwijs onder meer naar supermarkten in Zottegem. Deze gemeente is geen toeristisch centrum. Toch zijn de supermarkten daar op zondagmorgen open en ze trekken behoorlijk wat volk. Overweegt de minister om hier op te treden?

Mijn laatste vraag sluit aan bij een opmerking van de heer Vandenberghe tijdens de vorige legislatuur en de belofte van toenmalig minister Smet om het debat te openen over het zondagswinkelen en de openingsuren van winkels op zondag. De toenemende handel langs internet en e-commerce zullen ons er uiteindelijk toe dwingen deze discussie aan te gaan. Ik verwijs in dit verband naar de plannen van Amazon.com, een Amerikaanse internetboekhandel die binnenkort in Amsterdam een distributiecentrum zal openen met de bedoeling de boeken binnen twee dagen aan de cliënt te leveren, tegen een prijs die tot 20% lager ligt dan in de gewone boekhandel. Dat zou wel eens het einde van de boekhandel kunnen betekenen.

De heer Rudy Demotte, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek. - Minister Onkelinx vraagt mij het volgende antwoord voor te lezen.

De eventuele erkenning als toeristisch centrum in het kader van de arbeidswet van 16 maart 1971 en de koninklijke besluiten van 7 november 1966 en 23 mei 1972 geschiedt uitsluitend op aanvraag van de stads- of gemeentebesturen zelf. Bepaalde steden of gemeenten hebben een dergelijke aanvraag echter nooit ingediend.

Naast de criteria die in de genoemde koninklijke besluiten uitdrukkelijk worden bepaald, onderzoekt de administratie bij het beoordelen van de aanvraag nog enkele andere elementen zoals het belang van de activiteit van de handelszaken op zon- en feestdagen voor de economie en voor het toerisme. Er wordt ook rekening gehouden met de impact op handelszaken die op zondag normaal geen personeel mogen tewerkstellen en met het seizoensgebonden karakter en de piekmomenten van het toerisme. De toelating voor zondagarbeid in toeristische centra geldt enkel voor bepaalde perioden zoals de schoolvakanties of voor een bepaald aantal zondagen per jaar.

De voorgangers van minister Onkelinx hebben de resultaten van het onderzoek dat bij elke aanvraag door de administratie wordt gevoerd in sommige gevallen echter niet altijd gevolgd.

Het aantal inwoners van de toeristische centra is moeilijk te becijferen. De erkenning slaat immers niet altijd op een stad of een gemeente, maar soms op een deel of op bepaalde delen ervan, zoals in Brugge of Bouillon, waar de erkenning enkel geldt voor het oude stadsgedeelte.

De genoemde koninklijke besluiten hebben betrekking op de plaatsen die als toeristische centra worden erkend. Op grond daarvan zou men kunnen stellen dat een toeristisch centrum niet steeds tot het grondgebied van één stad of één gemeente beperkt moet blijven. In voorkomend geval moeten de verschillende stads- of gemeentebesturen elk een eigen, en dus geen gezamenlijke aanvraag indienen. De aanvragen zullen verder apart worden behandeld en aan een afzonderlijk onderzoek van de hoger vermelde criteria worden onderworpen.

De eventuele erkenning als toeristisch centrum geschiedt dus uitsluitend op aanvraag van de gemeenten of steden zelf. Bepaalde steden of gemeenten hebben blijkbaar nooit een dergelijke aanvraag ingediend.

België heeft twee grote toeristische streken: de kust en de Ardennen. De plaatsen die minder dan vijf kilometer van de kust gelegen zijn, vallen in het kader van de koninklijke besluiten van 7 november 1966 en 23 mei 1972 onder de noemer "badplaatsen" en kunnen als dusdanig gebruik maken van de mogelijkheden van deze besluiten inzake arbeid op zon- en feestdagen. Ze worden vrijgesteld van de aanvraag als toeristisch centrum.

Een groot aantal toeristische centra in Wallonië zijn in de Ardennen gelegen. Vaak gaat het om kleine tot zeer kleine gemeenten zoals Couvin en Durbuy, of slechts om delen van een gemeente, bijvoorbeeld in Bouillon. Er zijn ook aanzienlijk aantal toeristische centra in het Duitstalig landsgedeelte gelegen.

In verband met de warenhuizen in Zottegem moet worden verwezen naar het koninklijk besluit van 3 december 1987, gewijzigd bij koninklijk besluit van 18 mei 1989, betreffende het tewerkstellen van werknemers op zondag in de distributiesector en niet naar het begrip toeristisch centrum.

De bedenking over het zondagswerk mag niet worden losgemaakt van het totaal concept over werktijdverdeling. De huidige wetgeving komt tegemoet aan de noden van de economie.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). -Ik heb van de minister geen antwoord gekregen op mijn vraag waarom de stad Fosses-la-Ville bij koninklijk besluit van 14 september 1999 bij dringende noodzakelijkheid als toeristisch centrum werd erkend en waarom daarbij niet het advies van de Raad van State werd ingewonnen. Ik stelde die vraag omdat die erkenning doet denken aan de erkenning destijds van Sint-Gillis Waas. Die werd door de Raad van State vernietigd omdat de dringende noodzakelijkheid niet door de minister was geëxpliciteerd.

Blijkbaar hanteert de administratie naast de wettelijke criteria ook economische criteria. Zo is er het voorbeeld van Aarlen en ook van de Meense wijk "De Barakken" waar op zondag de Fransen komen winkelen. De administratie geeft een te ruime interpretatie van het begrip toerisme, waarmee ze haar boekje te buiten gaat.

- L'incident est clos.