SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
4 novembre 2009 4 november 2009
________________
Question écrite n° 4-4941 Schriftelijke vraag nr. 4-4941

de Louis Ide (Indépendant)

van Louis Ide (Onafhankelijke)

au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale

aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie
________________
Syndrome de Down - Fixation du pourcentage d’invalidité - Ventilation régionale Syndroom van Down - Bepalen van het invalididteitspercentage - Regionale verdeling 
________________
handicapé
maladie congénitale
statistique officielle
répartition géographique
assurance d'invalidité
gehandicapte
aangeboren ziekte
officiële statistiek
geografische spreiding
invaliditeitsverzekering
________ ________
4/11/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 4/12/2009)
25/11/2009Dossier gesloten
4/11/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 4/12/2009)
25/11/2009Dossier gesloten
________ ________
Lien avec une autre question : question écrite 4-4159
Réintroduite comme : question écrite 4-6249
Lien avec une autre question : question écrite 4-4159
Réintroduite comme : question écrite 4-6249
________ ________
Question n° 4-4941 du 4 novembre 2009 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-4941 d.d. 4 november 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

J’ai appris que de nombreuses irrégularités sont commises lors de l’octroi du pourcentage d’invalidité de 66 % à des enfants atteints du syndrome de Down. Dans un même ressort administratif, il arrive que le pourcentage de 66 % soit octroyé à un enfant atteint du syndrome de Down et non à un autre également atteint. Cette situation est sans aucun doute contraire à toute forme d’égalité juridique.

À cet égard, j’aimerais obtenir des précisions sur les points suivants :

1. Il ne peut y avoir de doute sur la nature du syndrome de Down, c’est une affection objectivement diagnosticable du fait de la présence d’une trisomie 21. Le mode d’intervention des médecins contrôles lors du diagnostic de l'affection et de l’octroi du pourcentage d’invalidité a-t-il été fixé ? Une circulaire du 5 juin 2008 apporte-t-elle une réponse incontestable à ce sujet ?

2. À combien d’enfants atteints du syndrome de Down le pourcentage d’invalidité de 66 % a-t-il été octroyé par zone de contrôle, en Flandre, en Wallonie et à Bruxelles, par rapport au nombre total d’enfants atteints de cette maladie, et ce pour les années 2004, 2005, 2006, 2007, 2008 et le premier semestre 2009 ?

3. Comment la ministre interprète-t-elle ces chiffres ?

4. Quel est le nombre d'invalides enregistrés de 2004 à 2009 par arrondissement, par province et par région ? La ministre peut-elle me fournir une ventilation par classe d'âge : 0-18 ans, 18-65 ans et +65 ans ?

5. Quelle est la proportion des différents pourcentages d'invalidité reconnus à chacune de ces classes d'âge et pour l'ensemble de celles-ci de 2004 à 2009 ? La ministre peut-elle me communiquer des chiffres ventilés par arrondissement, par province et par région ?

6. La ministre peut-elle me communiquer, pour chacune des régions et pour les années 2004 à 2009, les pourcentages d'invalidité octroyés non seulement pour le syndrome de Down (trisomie 21) mais aussi pour la cécité, la surdité, l'amputation d'une jambe, l'amputation des deux jambes, l'interruption médullaire, la tétraplégie, le besoin permanent d'oxygène, etc., en les ventilant autant que possible par pathologie ?

 

Er is me ter ore gekomen dat er heel wat onregelmatigheden optreden bij het toekennen van het invaliditeitspercentage van 66 % aan kinderen met het syndroom van Down. In eenzelfde ambtsgebied wordt voor het ene Downkind het percentage van 66 % toegekend en voor het andere kind niet. Dit is ongetwijfeld een situatie die niet strookt met om het even welke vorm van rechtsgelijkheid.

In dit verband verzoek ik mevrouw de minister om verduidelijking over de volgende punten:

1. Over de aard van het syndroom van Down kan er geen twijfel bestaan, het is een objectief vaststelbare aandoening, nl. de aanwezigheid van een trisomie 21. Ligt het eigenlijk vast hoe de controle-artsen moeten optreden bij het vaststellen van de aandoening en de toekenning van het invaliditeitspercentage? Geeft een bepaalde circulaire van 5 juni 2008 daarover onbetwisbaar uitsluitsel?

2. Aan hoeveel kinderen met het syndroom van Down werd per controlegebied én in Vlaanderen én in Wallonië én in Brussel het invaliditeitspercentage van 66 % toegekend in verhouding tot het totaal aantal kinderen met die aandoening en dit voor de jaren 2004, 2005, 2006, 2007, 2008 en eerste helft 2009.

3. Hoe interpreteert mevrouw de minister deze cijfers?

4. Hoeveel invaliden zijn er per arrondissement, provincie en gewest van 2004-2009. En dit uitgesplitst in 0-18 jaar, 18-65 jaar en + 65 jaar.

5. Hoe verhouden de toegekende percentages invaliditeit zich voor elk van deze categorieën en het totaal, van 2004-2009 en dit ook per arrondissement, provincie en gewest.

6. Kan de minister me de verdelingen bezorgen per gewest en voor de jaren 2004-2009 niet alleen voor Down (trisomie 21), maar ook voor blindheid, doofheid, één geamputeerd been, twee geamputeerde benen, dwarslesies, tetraplegie, mensen met continue zuurstofnood, … Graag zoveel mogelijk de opsplitsing per pathologie.