Deelstaten vullen autonomie inzake gezinsbijslagen in

16/1/2019

Deelstaten werden bevoegd voor gezinsbijslagen

De Zesde Staatshervorming heeft de gemeenschappen bevoegd gemaakt voor de gezinsbijslagen, echter niet alvorens het recht op gezinsbijslagen uitdrukkelijk werd ingeschreven in de Grondwet. In het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad werd de bevoegdheid inzake gezinsbijslagen overgedragen aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie met toepassing van artikel 135 van de Grondwet. Bovendien oefent het Waals Gewest met toepassing van artikel 138 van de Grondwet in het Franse taalgebied de bevoegdheden uit van de Franse Gemeenschap, op grond van artikel 3, 8°, van het bijzonder decreet van de Franse Gemeenschap van 3 april 2014 betreffende de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap waarvan de uitoefening naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie wordt overgedragen en van artikel 3, 8°, van het decreet van het Waals Gewest van 11 april 2014 betreffende de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap waarvan de uitoefening aan het Waalse Gewest en aan de Franse Gemeenschapscommissie overgedragen wordt.

Overgangsperiode

Voor de overdracht van de bevoegdheid inzake gezinsbijslagen werd een overgangsperiode afgesproken, waarin de bevoegde deelstaten een beroep kunnen blijven doen op de bestaande betaalinstellingen om, tegen vergoeding, het administratieve beheer en de betaling van de gezinsbijslagen te waarborgen, voor zover zij dat tenminste wensen. Deze overgangsperiode loopt uiterlijk af op 31 december 2019. Zolang deze betaalinstellingen belast blijven met hun taken, kunnen de deelstaten enkel wijzigingen aanbrengen aan de essentiële elementen van dit administratief beheer en van deze uitbetaling, of aan de regels ten gronde die een significante impact hebben op het administratief beheer of de uitbetaling, via het sluiten van een samenwerkingsakkoord. Om deze reden sloten de gemeenschappen, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en het Waals Gewest intussen verschillende samenwerkingsakkoorden :

Hoe dan ook staan de bevoegde deelstaten vanaf 1 januari 2020 zelf, of via instellingen die zij oprichten of erkennen, volledig in voor het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslagen.

Bij de Zesde Staatshervorming werd tenslotte afgesproken dat, wanneer deelstaat reeds vóór deze datum zou beslissen om het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslagen zelf te organiseren, hij deze beslissing ten minste negen maanden vóór de overname moet notificeren aan de federale overheid.

Bevoegdheidsoverdracht

Om de bevoegdheidsoverdracht op een ordentelijke wijze te laten verlopen, schrijft de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen voor dat de deelstaten samenwerkingsakkoorden sluiten over de uitwisseling van gegevens of van de centralisering ervan. De verschillende samenwerkingsakkoorden die hieromtrent tot stand kwamen, betreffen onder meer de overdracht van de reserves van de kinderbijslagfondsen die krachtens de algemene kinderbijslagwet waren erkend, de lasten van het verleden, de oprichting van een interregionaal orgaan voor de gezinsbijslagen e.d.m. :

De parlementen van alle betrokken deelstaten keurden deze samenwerkingsakkoorden goed.

Decreten van de deelstaten

Intussen hebben de verschillende deelstaten gebruik gemaakt van hun autonomie om elk een eigen reglementering inzake de gezinsbijslagen uit te werken. Het Waals Gewest nam op 8 februari 2018 een decreet betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen aan, intussen reeds gewijzigd door het decreet van 20 december 2018. Sommige bepalingen van dit decreet hebben uitwerking vanaf 1 januari 2019 maar het nieuwe stelsel zal pas volledig in werking treden vanaf 1 januari 2020. De Duitstalige Gemeenschap nam op 23 april 2018 een decreet betreffende de gezinsbijslagen aan, dat op 1 januari 2019 in werking treedt. De Vlaamse Gemeenschap volgde met het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid dat, wat de gezinsbijslagen betreft, eveneens in werking treedt op 1 januari 2019. De gemeenschappelijke gemeenschapscommissie heeft, voor wat de gezinsbijslagen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad betreft, nog geen eigen regeling.

Deze decreten regelen niet enkel de gezinsbijslagen, maar ook het kraamgeld en de adoptiepremie. Zij leggen het basisbedrag en de toeslagen vast en definiëren de kinderen die recht geven op de tegemoetkomingen en de personen aan wie ze worden betaald. De decreten richten ook de openbare besturen in die instaan voor de toekenning van de gezinsbijslagen en regelen hun organisatie. Daarnaast bevatten de decreten bepalingen over de erkenning van private kinderbijslagfondsen en de financiering ervan. Ook de regels inzake procedure, toezicht en controle, met inbegrip van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties, komen aan bod.

Deze decreten maakten elk ook het voorwerp uit van een advies van de Raad van State. In deze adviezen gaat de Raad van State uitgebreid in op de draagwijdte van de bevoegdheid van de deelstaten. Zo wordt in het advies bij het ontwerp van decreet tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid van de Vlaamse regering uitgebreid ingegaan op de grondslag van de bevoegdheid van de Vlaamse gemeenschap. Omdat het Vlaamse decreet niet enkel betrekking heeft op de gezinsbijslagen, maar ook op de kinderopvangtoeslagen, de selectieve participatietoeslag en de kleutertoeslag onderzocht de Raad van State de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap voor elk van deze tegemoetkomingen. Zo vindt de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap om een selectieve participatietoeslag toe te kennen bijvoorbeeld zijn grondslag in de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake onderwijs. Zowel in dit advies, als in het advies bij het ontwerp van decreet betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen van het Waals Gewest en in het advies bij het ontwerp van decreet betreffende de gezinsbijslagen van de Duitstalige regering, wordt ook uitgebreid ingegaan op de stand still verplichting die voortvloeit uit artikel 23 van de Grondwet, zij het dat het uiteindelijke toezicht hierop aan het Grondwettelijk Hof toekomt.