Institutioneel nieuws

25/05/2018

Begin en einde van de leerplicht: federale bevoegdheid nauw verbonden met die van de gemeenschappen

Verschillende wetsvoorstellen die in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanhangig zijn, willen de aanvangsleeftijd van de leerplicht vervroegen tot het schooljaar waarin de jongere 5 jaar, of zelfs 3 jaar wordt. Op deze wijze verlengen zij ook de duur van de leerplicht tot 13, zelfs 15 jaar. Hiertoe willen ze de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht wijzigen.

In het advies van de Raad van State over deze wetsvoorstellen bevestigt hij dat de federale overheid als enige bevoegd is om deze voorstellen aan te nemen. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 127, § 1, 2°, en 130, § 1, 3°, van de Grondwet, die bepalen dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor het regelen van het onderwijs, maar met uitsluiting van, onder meer, de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht.

De Raad vestigt er tegelijk ook de aandacht op dat de bevoegdheid van de federale wetgever zeer nauw verbonden is met die van de gemeenschappen. De verplichting van het effectieve schoolbezoek of de bepaling van de inhoud van de leerplicht - die overigens niet noodzakelijk een schoolplicht inhoudt - is immers een zaak van de gemeenschappen. Zij bepalen welke onderwijs- en vormingsactiviteiten beantwoorden aan de leerplicht. De belangrijkste invulling van de leerplicht gebeurt door de scholen die door de gemeenschappen worden ingericht, gesubsidieerd of gefinancierd.

Daarom moeten de federale overheid en de gemeenschappen, bij de uitoefening van hun bevoegdheden, zowel het evenredigheidsbeginsel als de federale loyauteit in acht nemen. Dit betekent dat, wanneer de ene overheid haar bevoegdheid uitoefent, zij de uitoefening van de bevoegdheden van de andere overheid niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt.

De Raad van State oordeelt evenwel dat zulks hier niet het geval is en dat de vervroeging van de leerplicht door de federale overheid geen onredelijke weerslag heeft op de bevoegdheidsuitoefening door de gemeenschappen. Nu al is de toegang tot het kleuteronderwijs immers vrijwel kosteloos in de 3 gemeenschappen en het grootste deel van de betrokken leeftijdsgroep, zelfs in de leeftijdsgroep van 3 tot 4 jaar, heeft op dit ogenblik al gratis toegang tot het kleuteronderwijs. Wel suggereert de Raad van State om de gemeenschappen te raadplegen over de voorgestelde vervroeging van de leerplicht.

De Raad van State onderzocht ook of de wetsvoorstellen verenigbaar zijn met de vrijheid van onderwijs en het recht op onderwijs, die niet enkel door artikel 24 van de Grondwet, maar ook door verschillende internationale verdragen worden gewaarborgd zoals, onder meer, het Kinderrechtenverdrag en het internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Uit deze verdragen kan volgens de Raad niet worden afgeleid vanaf welk ogenblik een leerplicht moet gelden. De wetgever beschikt dan ook over een grote beoordelingsvrijheid bij de uitbreiding van de duur van de periode waarin het kind onderworpen is aan de leerplicht. De leerplicht opleggen aan 5-jarige kinderen is daarbij geen onevenredige maatregel, zeker gelet op het feit dat de grote meerderheid van de kinderen van die leeftijd al school blijken te lopen.