Présidence
de M. Danny Pieters
(La
séance est ouverte à 10 h.)
|
Voorzitter:
de heer Danny Pieters
(De
vergadering wordt geopend om 10 uur.)
|
Décès
d’anciens sénateurs
|
Overlijden
van oud-senatoren
|
M. le
président. – Le Sénat a appris avec un vif regret le
décès de MM. Robert Dussart et Jan Eeman, sénateurs élus
directs.
Votre
président a adressé les condoléances de l’Assemblée aux
familles de nos regrettés anciens collègues.
|
De
voorzitter. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis
gekregen van het overlijden van de heren Robert Dussart
en Jan Eeman, rechtstreeks verkozen senatoren.
Uw
voorzitter heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de
families van onze betreurde gewezen medeleden betuigd.
|
Ordre
des travaux
|
Regeling
van de werkzaamheden
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Je voudrais proposer une modification de
l’ordre du jour, plus précisément l’ajout d’un point dont
la discussion a été terminée hier, en commission des Relations
extérieures et de la Défense, et qui concerne la dette de la
Tunisie.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Ik stel voor een bijkomend punt te
agenderen, met name het voorstel van resolutie betreffende de
schandelijke schuld van Tunesië, dat gisteren werd besproken in
de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de
Landsverdediging.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – J’appuie la demande de notre collègue
Mahoux. Le rapport peut être fait oralement.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik steun de vraag van collega Mahoux. Het
verslag kan mondeling worden gegeven.
|
M. le
président. – Le Sénat est-il d’accord que ce point soit
ajouté à l’ordre du jour ?
|
De
voorzitter. – Is de Senaat het eens met de toevoeging van
dit punt aan de agenda?
|
(Assentiment)
|
(Instemming)
|
Projet
de loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de
fournitures et de services (Doc. 5-1152) (Procédure
d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde
opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006
(Stuk 5-1152) (Evocatieprocedure)
|
Projet
de loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006
relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux,
de fournitures et de services (Doc. 5-1153)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van artikel 80 van de wet overheidsopdrachten
en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van
15 juni 2006 (Stuk 5-1153)
|
Projet
de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de
travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la
défense et de la sécurité (Doc. 5-1154) (Procédure
d’évocation)
|
Wetsontwerp
inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied
(Stuk 5-1154) (Evocatieprocedure)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre la discussion de
ces projets de loi. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te
bespreken. (Instemming)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. Louis
Siquet (PS), rapporteur. – Les projets de loi soumis à
notre examen s’inscrivent dans le cadre de la réforme globale
de la législation relative aux marchés publics et de la
transposition de directives européennes en la matière, qui doit
avoir lieu avant le 21 août 2011.
Ce rapport
concerne essentiellement le projet de loi modifiant la loi du
15 juin 2006 relative aux marchés publics et à
certains marchés de travaux, de fournitures et de services, qui
relève de la procédure bicamérale facultative. Ce projet a été
adopté, le 7 juillet 2011, par l’assemblée plénière
de la Chambre des représentants. Ce même jour, la Chambre a
adopté un projet de loi modifiant l’article 80 de la loi
du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à
certains marchés de travaux, de fournitures et de services, qui
relève de la procédure bicamérale obligatoire, ainsi qu’un
projet de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés
de travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la
défense et de la sécurité, qui relève de la procédure
bicamérale facultative.
Les trois
projets de loi ont été transmis au Sénat le même jour et les
deux projets de loi relevant de la procédure bicamérale
facultative ont été évoqués le 8 juillet 2011.
La
commission des Finances et des Affaires économiques a examiné
les projets de loi les 12 et 13 juillet 2011. Le
secrétaire d’État Devlies a détaillé le contenu des trois
projets de loi à l’examen.
Le premier
projet vise essentiellement à apporter un certain nombre de
modifications à la loi du 15 juin 2006 relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de
fournitures et de services, à savoir la loi qui servira de base
à la nouvelle législation en matière de marchés publics dans
les secteurs classiques et les secteurs spéciaux, et ce, dans le
cadre de la transposition des directives européennes 2004/17/CE
et 2004/18/CE.
Le deuxième
projet poursuit, quant à lui, l’objectif d’éviter un vide
juridique en permettant au Roi de rendre applicables les règles
de protection juridictionnelle, prévues dans le livre IIbis
de la loi du 24 décembre 1993.
Le projet de
loi assure pour l’essentiel la transposition de la directive
2009/81/CE du Parlement européen et du Conseil du
13 juillet 2009 relative à la coordination des
procédures de passation de certains marchés de travaux, de
fournitures et de services par des pouvoirs adjudicateurs ou
entités adjudicatrices dans les domaines de la défense et de la
sécurité, et modifiant les directives 2004/17/CE et 2004/18/CE.
La
discussion générale a exclusivement porté sur la terminologie
utilisée. Pour davantage de détails, je me permets de vous
renvoyer au rapport écrit.
J’en viens
à la discussion des amendements.
M. Morael
et Mme Thibaut ont déposé un amendement en vue de
supprimer des éléments concernant l’expérience au titre de
critère d’attribution pour les services de l’annexe II, B,
de la loi du 15 juin 2006, à savoir les services de
santé.
Cet
amendement a été retiré à la suite de la discussion.
Les trois
projets ont été adoptés le 13 juillet en commission à
l’unanimité des douze membres présents.
Confiance a
été faite au rapporteur pour la rédaction du présent rapport.
Je tiens à
remercier les services pour leur travail.
|
De heer Louis
Siquet (PS), rapporteur. – De voorliggende ontwerpen maken
deel uit van de algemene hervorming van de wetgeving openbare
aanbestedingen en de omzetting van de Europese richtlijnen ter
zake, die voor 21 augustus moet gebeuren.
Het
verslag heeft hoofdzakelijk betrekking op het optioneel
bicamerale wetsontwerp tot wijziging van de wet inzake
overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten van 15 juni 2006. Het ontwerp
werd op 7 juli 2011 goedgekeurd door de plenaire
vergadering van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Dezelfde
dag heeft de Kamer het verplicht bicameraal te behandelen
wetsontwerp tot wijziging van artikel 80 van de wet inzake
overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten van 15 juni 2006 goedgekeurd
evenals een optioneel bicameraal te behandelen wetsontwerp inzake
overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied.
De
drie wetsontwerpen werden dezelfde dag overgezonden naar de
Senaat. De twee optioneel bicamerale wetsontwerpen werden op
8 juli 2011 geëvoceerd.
De
commissie voor de Financiën en voor de Economische
Aangelegenheden heeft de wetsontwerpen op 12 en 13 juli 2011
besproken. Staatssecretaris Devlies heeft de drie wetsontwerpen
toegelicht.
Het
eerste wetsontwerp heeft tot doel een aantal wijzigingen aan te
brengen aan de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten
voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006.
Het is die wet die de basis zal vormen voor de nieuwe wetgeving
overheidsopdrachten voor de klassieke en de speciale sectoren, en
dit in het kader van de omzetting van de Europese richtlijnen
2004/17/EG en 2004/18/EG.
Het
tweede ontwerp wil een juridisch vacuüm voorkomen door de Koning
te machtigen de juridische beschermingsregels opgenomen in het
boek IIbis van de wet van 24 december 1993
toepasselijk te maken.
Het
wetsontwerp regelt de omzetting van richtlijn 2009/81/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2009
betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen
door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot
wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG.
De
algemene bespreking had uitsluitend betrekking op de gebruikte
terminologie. Voor meer details verwijs ik naar het schriftelijke
verslag.
Ik
kom tot de bespreking van de amendementen.
De heer Morael
en mevrouw Thibaut hebben een amendement ingediend dat ertoe
strekt de elementen met betrekking tot ervaring als
gunningscriterium voor de diensten van de bijlage II, B, van de
wet van 15 juni 2006, meer bepaald de
gezondheidsdiensten, te schrappen.
Dat
amendement werd na bespreking ingetrokken.
De
drie ontwerpen werden op 13 juli eenparig aangenomen door de
12 aanwezige leden.
Vertrouwen
werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit
verslag.
Ik
dank de diensten voor hun werk.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles du projet de loi modifiant la loi du 15 juin 2006
relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux,
de fournitures et de services (Doc. 5-1152) (Procédure
d’évocation)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet
overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1152)
(Evocatieprocedure)
|
(À
l’exception de corrections de texte, le texte adopté par la
commission des Finances et des Affaires économiques est
identique au texte du projet transmis par la Chambre des
représentants. Voir le document Chambre 53-1590/6.)
|
(Behoudens
tekstcorrecties is de tekst aangenomen door de commissie voor de
Financiën en voor de Economische Aangelegenheden dezelfde als de
tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1590/6.)
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Discussion
des articles du projet de loi modifiant l’article 80 de la
loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à
certains marchés de travaux, de fournitures et de services
(Doc. 5-1153)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 80
van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor
werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006
(Stuk 5-1153)
|
(Le texte
adopté par la commission des Finances et des Affaires
économiques est identique au texte du projet transmis par la
Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1591/1.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de
Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door
de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie
stuk Kamer 53-1591/1.)
|
– Les
articles 1er
à 3 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Discussion
des articles du projet de loi relatif aux marchés publics et à
certains marchés de travaux, de fournitures et de services dans
les domaines de la défense et de la sécurité (Doc. 5-1154)
(Procédure d’évocation)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp inzake overheidsopdrachten en
bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op
defensie- en veiligheidsgebied (Stuk 5-1154)
(Evocatieprocedure)
|
(Le texte
adopté par la commission des Finances et des Affaires
économiques est identique au texte du projet transmis par la
Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1592/5.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de
Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door
de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie
stuk Kamer 53-1592/5.)
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi visant à transposer diverses directives relatives au
contrôle du secteur financier et portant dispositions diverses
(Doc. 5-1159) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op
de financiële sector en houdende diverse bepalingen
(Stuk 5-1159) (Evocatieprocedure)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. Bart
Tommelein (Open Vld), rapporteur. – Je me réfère à mon
rapport écrit.
|
De heer Bart
Tommelein (Open Vld), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn
schriftelijke verslag.
|
M. Ahmed
Laaouej (PS). – Pour décrire l’ampleur du problème
auquel nous sommes confrontés depuis l’éclatement de la crise
financière de 2008, les éléments frappants ne manquent pas.
Parmi
ceux-ci, je rappellerai que notre pays est parvenu à ramener, au
prix d’efforts considérables, son niveau d’endettement
public de 134% du PIB en 1993 à 84% en 2007.
Il serait
bon de s’en souvenir car ce désendettement nous donnait
d’importantes perspectives, en particulier pour faire face au
coût du vieillissement, grâce à une réduction progressive de
la charge d’intérêt.
Avec la
crise financière des subprimes et ses conséquences
mondiales, il aura fallu quelques mois pour qu’une décennie
d’efforts soit réduite à néant et que notre taux
d’endettement grimpe à nouveau à près de 100%.
Malgré de
premiers efforts de régulation, témoignant chez certains
acteurs politiques européens d’une prise de conscience trop
tardive, nous ne sommes pas au bout de nos peines.
C’est
aujourd’hui la zone euro tout entière qui est menacée en
raison de la crise des dettes souveraines de nombreux pays
membres : la Grèce, le Portugal, l’Espagne, l’Irlande
et l’Italie.
Ne nous
trompons pas : on peut bien sûr s’attarder, avec raison,
sur le problème des statistiques fournies par la Grèce et sur
la gestion de ce pays.
Cependant,
que je sache, ce ne sont pas les Grecs, à qui l’on doit
pourtant beaucoup d’inventions, qui ont imaginé les hedge
funds, les subprimes, la spéculation sur produits
dérivés et autres armes de spéculation massive !
Le projet de
loi qu’il nous est donné aujourd’hui d’adopter traduit
l’une des réactions européennes à la crise financière et se
donne pour objectif d’introduire quelques éléments de
régulation.
Des
règlements européens l’ont précédé mettant en place une
autorité européenne de contrôle des marchés financiers, une
amorce de régulation des agences de notation et des fonds
spéculatifs.
À mon sens,
le règlement européen créant une autorité européenne de
surveillance mise trop sur la coordination des autorités
nationales.
Il est bien
sûr un peu tôt pour tirer un jugement définitif, mais c’est
une crainte que l’on ne peut passer sous silence : nous
sommes encore éloignés d’un véritable superviseur européen
des marchés financiers.
Nous
attendons aussi – le travail est en cours – une directive
traduisant de nouvelles normes, dites de Bâle III, sur la
gestion des opérateurs financiers et des banques en particulier.
Je veux ici
attirer l’attention sur le fait que la question des ratios de
fonds propres ne doit pas nous faire oublier la question des
ratios de liquidité. Une banque disposant d’importants fonds
propres mais dépourvue de liquidités est tout aussi fragile !
De même,
nous devrons être attentifs à la question de la spéculation
pour compte propre dans laquelle se sont enfoncées de trop
nombreuses banques, à toute la question des engagements hors
bilan et aux pratiques de type titrisation dont on a pu observer
les effets néfastes.
C’est
certes un vaste chantier mais le temps presse et nous sommes
nombreux à considérer que même si des avancées ont eu lieu au
niveau européen, il reste encore beaucoup à faire et qu’après
bientôt trois ans, il est déjà bien tard !
Ce que nous
votons aujourd’hui ne doit donc pas nous faire perdre de vue
qu’il nous faut aller plus loin et que nous aurons ici même à
poursuivre nos débats et nos travaux en ce sens.
De ce point
de vue, je voudrais rappeler nos propositions : l’impérieuse
nécessité de concrétiser la primauté des États sur les
marchés financiers ; un dispositif réglementaire européen
visant à isoler le métier de banque de dépôt de celui des
activités d’affaires ; l’interdiction pour les agences
de notation de « noter » un État bénéficiant d’une
aide financière européenne ; la nécessité de mettre fin
au cartel des trois agences de notation privées par la création
d’une agence européenne de notation publique et indépendante.
J’observe qu’après le président de la Commission,
M. Barroso, c’est au tour de la chancelière allemande de
faire sienne cette idée, trois ans après que le parti
socialiste européen l’a proposée. C’est à coup sûr une
évolution dont il faut se réjouir.
Autres
propositions : une taxe sur les transactions financières
visant à freiner la spéculation, que nous avons votée ici
même ; la poursuite et le renforcement de la lutte contre
les paradis fiscaux ; la création d’un cadre européen de
réglementation des stock options et autres avantages
exorbitants présents dans le monde de la finance ; une
attention permanente portée aux hedge funds, les fonds
spéculatifs, pour lesquels il faudra à coup sûr évaluer
rapidement la suffisance ou l’insuffisance des premières
mesures prises, d’autant que plus de 60% de ces hedge funds
sont localisés dans des paradis fiscaux ; une meilleure
régulation des produits financiers mis sur le marché par un
screening organisé au niveau européen. Il ne suffit pas
de réguler les opérateurs sur les marchés, il faut aussi
réguler les produits financiers eux-mêmes et écarter en amont
tout produit toxique.
De plus,
face à la crise des dettes souveraines et au défi de la relance
économique en Europe, nous soutenons la position du parti
socialiste européen qui demande une agence de stabilisation qui
changerait le profil de la dette des États membres de la zone
euro tout en veillant non seulement à des mesures
d’assainissement budgétaire, mais aussi à promouvoir des
politiques fortes de cohésion sociale et d’emploi. Dans cette
perspective, le recours à des Eurobonds devrait être
envisagé.
Je citerai
aussi un mécanisme réellement efficace de la zone euro, avec
des garanties conjointes, visant à aider les pays qui sont
attaqués par les spéculateurs et, enfin, et c’est sans doute
le point le plus fondamental, une stratégie d’investissements
européens afin de promouvoir une croissance équitable et la
création d’emplois.
Il reste
donc beaucoup faire mais je voudrais lancer un appel : face
aux menaces qui pèsent sur nos pays, sur nos économies, sur nos
populations, que nous soyons de gauche ou de droite, ne nous
laissons pas faire !
|
De heer Ahmed
Laaouej (PS). – Het ontbreekt ons niet aan elementen om de
omvang te illustreren van de problemen die na de uitbarsting van
de financiële crisis van 2008 zijn ontstaan.
Zo
heeft ons land de voorbije jaren aanzienlijke inspanningen gedaan
om de staatsschuld te verlagen, van 134% van het bbp in 1993 tot
84% in 2007.
Die
verlaging van de staatsschuld moest ons goede vooruitzichten
bieden om de kosten van de vergrijzing op te vangen, door een
progressieve inkrimping van de intrestlasten.
Maar
door de financiële subprimecrisis en de wereldwijde
gevolgen ervan werden die jarenlange inspanningen in enkele
maanden tijd teniet gedaan en steeg onze schuldratio weer naar
100%.
Ondanks
de eerste pogingen tot regulering, die tevens laten zien dat
sommige Europese politici te laat de ernst van de situatie hebben
ingeschat, is het herstel nog veraf.
De
gehele eurozone wordt momenteel bedreigd door de
staatsschuldencrisis in verschillende lidstaten: Griekenland,
Portugal, Spanje Ierland en Italië.
We
kunnen ons terecht vragen stellen bij de statistieken die
Griekenland voorlegde en bij het beleid dat er werd gevoerd.
Maar
laten we wel wezen: de oorsprong van veel uitvindingen mag dan al
in Griekenland liggen, toch zijn het niet de Grieken die hedge
funds en subprimes hebben uitgevonden of de speculatie
op afgeleide producten en andere instrumenten voor massale
speculatie hebben bedacht!
Het
voorliggende wetsontwerp zet één van de Europese reacties op de
financiële crisis om en heeft tot doel enige regulering in te
voeren.
Hieraan
zijn Europese verordeningen voorafgegaan om een Europese
autoriteit voor de controle van de financiële markten tot stand
te brengen, een aanzet te geven voor de regulering van
ratingbureaus en van hedgefondsen.
De
Europese verordening tot oprichting van een Europese instelling
voor financieel toezicht is naar mijn mening te veel gericht op
de coördinatie van de nationale autoriteiten.
Het
is natuurlijk nog vroeg om een definitief oordeel uit te spreken,
maar toch hebben we nog lang geen echte Europese financiële
toezichthouder.
We
wachten ook op de richtlijn, die nu wordt voorbereid, tot
invoering van de zogenaamde Bazel III-normen met betrekking
tot het beheer van financiële operatoren en van banken in het
bijzonder.
De
ratio’s die betrekking hebben op de eigen middelen mogen de
aandacht niet afleiden van de liquiditeitsratio’s. Een bank die
over veel eigen middelen beschikt maar onvoldoende liquiditeiten
heeft, is al even kwetsbaar!
We
zullen ook moeten letten op de speculatie voor eigen rekening
waaraan te veel banken zich gewaagd hebben, op hun verbintenissen
buiten de balans en op praktijken als effectisering waarvan de
nefaste effecten intussen duidelijk zijn geworden.
Er
is dus nog veel werk en de tijd dringt. Ook al wordt er nu op
Europees niveau enige vooruitgang geboekt, toch zijn velen onder
ons van mening dat er nog veel te doen valt en dat het hiervoor,
na drie jaar, de hoogste tijd is.
De
tekst die we vandaag goedkeuren mag ons dus niet uit het oog
laten verliezen dat er meer moet gebeuren en dat we ons hier
verder zullen moeten voor inzetten.
Ik
wil in dat verband onze voorstellen overlopen: de dwingende
noodzaak om de voorrang van staten te erkennen op de financiële
markten; een Europese wetgeving die een onderscheid tot stand
brengt tussen depositobanken en zakenbanken; het verbod voor
ratingbureaus om een staat te ‘beoordelen’ die Europese
financiële steun geniet; de noodzaak om een einde te maken aan
het kartel van de drie private kredietbeoordelaars door de
oprichting van een onafhankelijk Europees ratinginstituut.
Volgens Europees Commissievoorzitter Barroso zou de Duitse
bondskanselier zich nu achter dit idee kunnen scharen, dat drie
jaar geleden door de Europese socialisten werd gelanceerd. Dat is
zonder meer een gunstige evolutie.
Andere
voorstellen zijn: de taks op de financiële transacties om
speculatie te ontmoedigen, die we hier hebben goedgekeurd, de
voortzetting en de verscherping van de strijd tegen fiscale
paradijzen; het scheppen van een Europees reglementair kader voor
aandelengerelateerde beloningen en andere buitensporige voordelen
voor werknemers in de financiële wereld; voortdurende aandacht
voor hedgefondsen en een snelle evaluatie van de eerste
maatregelen daaromtrent, temeer daar 60% van die hedgefondsen in
belastingparadijzen gevestigd zijn; een betere regulering van de
op de markt gebrachte financiële producten door middel van een
Europese screening. Het volstaat niet om de operatoren te
reguleren, ook de producten zelf moeten onder de loep worden
genomen en de toxische producten moeten vooraf worden geweerd.
In
het licht van de staatsschuldencrisis en met het oog op een
Europese economische relance steunen we de vraag van de Europese
socialisten naar een stabiliteitsagentschap en een herschikking
van de staatschuld van de landen van de eurozone, waardoor niet
enkel maatregelen van budgettaire sanering worden doorgevoerd,
maar ook sterke impulsen worden gegeven inzake sociale cohesie en
tewerkstelling. Daarom moet ook de invoering van euro-obligaties
worden overwogen.
Voorts
wil ik nog vermelden: een efficiënt mechanisme binnen de
eurozone met bijkomende garanties om de landen bij te staan die
door speculanten worden aangevallen en ten slotte, als meest
fundamenteel element, een Europese investeringsstrategie voor
duurzame groei en jobcreatie.
Kortom,
er is nog veel werk, maar ik wil alvast een oproep doen zowel aan
de linker- als aan de rechterzijde: laten we ons niet gewonnen
geven tegenover de gevaren die onze landen, onze economieën en
onze bevolkingen bedreigen!
|
M. François
Bellot (MR). – Dans son rapport, la commission mixte qui a
été mise sur pied dans nos assemblées pour étudier la
problématique de la crise financière et qui s’est réunie à
cet effet entre le 5 décembre 2008 et le 27 avril 2009
concluait qu’en Belgique, le droit financier s’articule sur
trois niveaux : le niveau belge, le niveau européen et le
niveau international. Au moins 70% de la régulation belge
proviennent des strates européennes et internationales. En
d’autres termes, le droit financier belge échappe au
législateur national et le système juridique belge est par
conséquent divisé en piliers.
La Belgique
a exercé une influence importante au niveau européen. Dans les
recommandations, la Commission indiquait qu’au niveau national,
le législateur pouvait adopter diverses attitudes vis-à-vis du
droit européen, par exemple en calquant autant que possible la
législation interne sur la législation européenne ou en
développant au maximum la législation européenne.
L’Union
européenne a adopté de nombreuses mesures, particulièrement
sous la présidence belge de l’Union et à votre initiative,
monsieur le vice-premier ministre, pour éviter une nouvelle
crise de cette ampleur.
Plusieurs
avancées significatives ont pu être engrangées en termes de
régulation du secteur financier : la supervision financière
avec la mise en place de trois autorités européennes et du
comité du risque systématique, la régulation des hedge
funds et une tentative de contrôle des agences de notation.
Le projet de
loi a pour objet :
– de
transposer en droit belge la directive 2009/111/CE en ce qui
concerne les banques affiliées à des institutions centrales,
certains éléments des fonds propres, les grands risques, les
dispositions en matière de surveillance et de gestion des
crises ;
– à
assurer la transposition partielle en droit belge de la directive
2010/76/UE en ce qui concerne les exigences de fonds propres et
la surveillance prudentielle des politiques de rémunération.
La
transposition de ces directives est dès lors essentielle. La
crise que nous traversons aujourd’hui exige une mise en
application rapide de ces politiques.
Le
législateur belge doit tout mettre en œuvre pour transposer le
plus conformément possible la législation européenne dans les
délais prévus.
C’est
pourquoi mon groupe approuve le projet et demande à notre
assemblée de faire de même.
|
De heer François
Bellot (MR). – De bijzondere opvolgingscommissie belast met
het onderzoek naar de financiële en bankencrisis waarin leden
van onze beide asemblees tussen 5 december 2008 en
27 april 2009 bijeenkwamen, besloot in haar verslag dat
het financieel recht in België op drie niveaus is georganiseerd:
het Belgische, het Europese en het internationale niveau.
Minstens 70% van de Belgische regulering is afkomstig van het
Europese en het internationale niveau. Met andere woorden, op het
Belgisch financieel recht heeft de nationale wetgever weinig
greep en het Belgische juridisch systeem is opgedeeld in
verschillende pijlers.
België
heeft een belangrijke invloed gehad op het Europese niveau. In de
aanbevelingen gaf de Commissie aan dat de nationale wetgever
verschillende houdingen kan aannemen tegenover het Europees
recht, bijvoorbeeld door de interne wetgeving zoveel mogelijk af
te stemmen op de Europese wetgeving of door de Europese regels
maximaal toe te passen.
De
Europese Unie heeft veel maatregelen genomen, in het bijzonder
onder het Belgisch voorzitterschap en op initiatief van onze
minister van Financiën, om een nieuwe crisis van die omvang te
voorkomen.
Er
werden verschillende grote stappen vooruit gezet inzake
regulering van de financiële sector: de introductie van drie
nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten en van de Europese
Raad voor Systeemrisico’s (ERSR), de regulering van de
hedgefondsen en een poging om de ratingbureaus te controleren.
Het
wetsontwerp heeft tot doel:
– richtlijn
2009/111/EG in Belgisch recht om te zetten wat betreft banken die
zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde
eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en
het crisisbeheer;
– de
gedeeltelijke omzetting in Belgisch recht te verzekeren van
richtlijn 2010/76/EU wat betreft de eigenmiddelenvereisten alsook
het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid.
De
omzetting van die richtlijnen is van fundamenteel belang. De
crisis die we vandaag doormaken, maakt het onverwijld doorvoeren
van dit beleid noodzakelijk.
De
wetgever moet alles in het werk stellen om de Europese wetgeving
zo getrouw mogelijk om te zetten binnen de afgesproken termijnen.
Daarom
steunt onze fractie dit ontwerp en vragen we onze assemblee dit
ook te doen.
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Les faits montrent que trois ans après
la crise financière, les règles de la finance n’ont pas été
modifiées en profondeur, au-delà de certaines décisions
périphériques de l’amélioration du système de surveillance
de la finance, que nous avons soutenue, et de la promesse des
banques de changer leur fusil d’épaule pour le futur.
Toutefois,
après la crise, chacun s’accordait sur la nécessité d’une
réforme en profondeur. Des groupes de travail ont été mis sur
pied avec les plus grands spécialistes. Dans les différents
États, les parlements ont joué leur rôle et émis des
recommandations. Ici même, une commission sur le suivi de la
crise bancaire et financière a été mise en place et a émis
des considérations aussi courageuses que visionnaires. C’est
un document aussi épais que précieux. C’est parfait, mais il
nous faut maintenant passer des paroles aux actes.
Le texte qui
nous est soumis aujourd’hui vise à mettre en application des
directives européennes, notamment pour ce qui concerne les
conflits de compétences entre autorités nationales de
supervision quand un établissement bancaire ou financier est
actif sur plusieurs pays ou pour ce qui concerne les comités de
rémunération.
Il est
minimaliste tant sur ses intentions que dans son dispositif,
comme l’a d’ailleurs relevé le Conseil d’État.
C’est la
raison pour laquelle mon groupe a essayé de susciter le débat
en commission des Finances et a déposé plusieurs amendements
pour accélérer les choses et aller plus loin que les directives
européennes. Il s’agissait de mettre en œuvre certaines de
ces recommandations adoptées à la quasi-unanimité par ce
parlement en avril 2009, mais encore inactives aujourd’hui.
Cela me fait
penser, comme le montre la situation internationale en matière
de finances, que les bonnes intentions ont déjà été oubliées.
Quels sont
ces amendements ? Ils sont de quatre ordres. Le premier
visait à renforcer les fonds propres des banques en diminuant
cet effet de levier, cet excès de financement par l’endettement.
Celui-ci fut la cause des problèmes de Fortis, qui ont conduit
cette grande banque dans les difficultés que ce parlement
connaît bien, et a nécessité des aides et des investissements
d’État spectaculaires.
La deuxième
série d’amendements particulièrement importants visait à
séparer les métiers bancaires et à faire une distinction entre
les banques de dépôt traditionnelles et celles qui spéculent
et prennent des risques.
Le troisième
type d’amendements portait sur la nécessité de pratiques de
rémunération différentes, surtout en ce qui concerne les
avantages octroyés aux dirigeants.
Le quatrième
type d’amendements visait simplement à associer davantage les
épargnants aux choix stratégiques posés par les établissements
bancaires.
Ces
amendements ont été défendus en commission des Finances mais
n’ont malheureusement pas été soutenus. Le ministre répondit
de manière assez minimaliste, disant que ces amendements
figuraient dans la nouvelle directive européenne CRD IV qui
transpose les normes de Bâle III et qu’il était donc
préférable d’attendre l’adoption de cette directive au
niveau européen, d’autant plus que nous sommes en affaires
courantes. Pour nous, cette attitude est vraiment trop timide.
Le processus
institutionnel européen est parfois lent et ambitieux. Plusieurs
États membres n’ont pas attendu les directives CRD pour
réformer eux-mêmes le secteur financier. Nous estimons donc que
la Belgique aurait pu, même en affaires courantes, aller plus
loin.
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Uit de feiten blijkt dat de financiële
regels drie jaar na de financiële crisis niet diepgaand zijn
gewijzigd, op enkele aanpassingen voor de verbetering van het
systeem van financieel toezicht na, die we hebben toegejuicht, en
de belofte van de banken om het in de toekomst over een andere
boeg te gooien.
Na
de crisis was iedereen er het evenwel over eens dat er een
grondige hervorming nodig was. Er werden werkgroepen van
specialisten opgestart. In alle lidstaten hebben de parlementen
hun stem laten horen en aanbevelingen geformuleerd. Hier bij ons
werd een opvolgingscommissie belast met het onderzoek naar de
financiële en bankencrisis, die moedige en visionaire
overwegingen heeft geformuleerd. Het is een lijvig en belangrijk
document geworden. Na de woorden is het nu tijd voor daden.
De
voorliggende tekst heeft tot doel Europese richtlijnen om te
zetten, met name wat betreft de bevoegdheidsconflicten tussen de
nationale toezichthouders wanneer een bank of financiële
instelling in verschillende landen actief is, en wat het
beloningsbeleid betreft.
Zowel
het doel als de tekst is minimalistisch, zoals de Raad van State
trouwens heeft opgemerkt.
Daarom
heeft onze fractie een poging gedaan om een debat op gang te
brengen in de commissie voor de Financiën en hebben we
verschillende amendementen ingediend om meer en sneller te kunnen
optreden dan de Europese richtlijnen voorschrijven. Het ging erom
sommige aanbevelingen toe te passen die bijna unaniem door het
parlement zijn aangenomen in 2009, maar nog niet in werking
getreden zijn.
Ik
denk dat men de goede intenties van toen al voor een stuk
vergeten is, wat ook blijkt uit de huidige internationale
financiële situatie.
De
amendementen vielen in vier groepen uiteen. De eerste strekte
ertoe de eigen middelen van de banken te verhogen om zo het
hefboomeffect te verkleinen door het teveel aan
schuldfinanciering. Dat was de oorzaak van de problemen bij
Fortis, die deze grootbank in moeilijkheden brachten en een
aanzienlijke reddingsoperatie door de staat noodzakelijk hebben
gemaakt.
De
tweede reeks belangrijke amendementen strekte ertoe een
onderscheid tot stand te brengen tussen de traditionele
depositobanken en de banken die grotere risico’s nemen door te
speculeren.
Het
derde soort amendementen ging over de noodzaak om nieuwe
beloningspraktijken in te voeren, vooral wat de voordelen voor de
topmanagers betreft.
Het
vierde soort amendementen strekte ertoe de spaarders meer te
betrekken bij de strategische keuzes die de banken maken.
We
hebben deze amendementen in de commissie voor de Financiën
verdedigd, maar kregen helaas weinig steun. Het antwoord van de
minister was vrij kort, namelijk dat deze wijzigingen in de
nieuwe Europese CRD IV-richtlijn staat die de
Bazel III-normen overneemt, en dat het dus beter is te
wachten op de goedkeuring van die richtlijn op het Europees
niveau, temeer daar de regering enkel lopende zaken behartigt.
Deze houding vinden we te terughoudend.
Het
Europese institutioneel proces verloopt soms traag en is
ambitieus. Verschillende lidstaten hebben niet gewacht op de
CRD-richtlijnen om hun financiële sector te hervormen. We vinden
dus dat België, zelfs in deze periode van lopende zaken, verder
had kunnen gaan.
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. – Je voudrais remercier les
orateurs qui ont souligné la nécessité d’avancer dans la
transposition de plusieurs directives européennes. Je comprends
ceux qui souhaitent que l’on progresse plus rapidement dans ce
domaine. Plusieurs projets de directives se trouvent actuellement
entre le Conseil européen et le parlement. Lorsqu’elles auront
été adoptées au niveau européen, ces directives seront
transposées en droit belge. On peut toujours imaginer de prendre
les devants mais certains dispositifs doivent être coordonnés à
l’échelon européen.
Un sommet
important se tiendra demain à Bruxelles. J’espère qu’il
apportera une solution à la crise grecque et qu’il permettra
ainsi de supprimer le risque de contagion à d’autres pays de
la zone euro. On peut également espérer que ce sommet donnera
une impulsion dans les domaines qui nous occupent.
Il convient
de progresser davantage dans l’intégration européenne, non
seulement pour le contrôle des marchés mais également pour
l’intégration budgétaire. Il s’agit en effet de renforcer
la capacité préventive d’action au niveau européen ainsi que
la création de dispositifs européens à l’initiative de ce
que le président de la Banque centrale européenne appelait
voici quelques semaines « un ministre des Finances
européen ». Cette fonction s’inspirerait du modèle
existant pour les Relations extérieures et donc des fonctions
assumées aujourd’hui par Mme Ashton à la tête d’un
Conseil chargé des Relations extérieures.
Cela
pourrait également se faire sur le plan économique et financier
à la condition d’augmenter les moyens budgétaires de l’Union
européenne et de doter cette nouvelle méthode de travail d’un
instrument nouveau : les euro-obligations. Nous plaidons
depuis de très nombreuses années pour leur création. J’espère
que nous parviendrons à convaincre qu’il s’agit, outre
l’intégration budgétaire, de la seule voie permettant
d’éviter les crises telles que nous les connaissons
aujourd’hui.
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen. – Ik dank de sprekers die erop
gewezen hebben dat we werk moeten maken van de omzetting van
verschillende Europese richtlijnen. Ik begrijp de mensen die
sneller vooruit zouden willen gaan. Verschillende
ontwerprichtlijnen staan momenteel op stapel tussen de Europese
Raad en het parlement. Wanneer ze op Europees niveau zullen zijn
aangenomen, zullen ze in het Belgisch recht worden omgezet. We
zouden hierop kunnen vooruitlopen, maar sommige systemen moeten
Europees gecoördineerd worden.
Morgen
grijpt er een belangrijke top plaats in Brussel. Ik hoop dat er
een oplossing gevonden wordt voor de Griekse crisis en dat aldus
het risico op besmetting van andere landen van de eurozone wordt
uitgesloten. We hopen ook dat op deze top de nodige impulsen
worden gegeven in een aantal belangrijke domeinen.
We
moeten verdergaan met de Europese integratie, niet alleen wat het
toezicht op de markten betreft, maar ook in de richting van een
meer eenvormig begrotingsbeleid. Het gaat erom zowel meer
preventief te kunnen optreden op Europees niveau, als om het
uitwerken van Europese systemen door ‘een Europees minister van
Financiën’ zoals de voorzitter van de Europese Centrale Bank
hem enkele weken geleden noemde. Deze functie zou geïnspireerd
zijn op het bestaande model voor Buitenlandse zaken en dus op de
opdracht die vandaag wordt uitgevoerd door mevrouw Ashton
als hoofd van de Raad buitenlandse zaken.
Dit
kan ook op financieel en economisch gebied zo worden geregeld
indien de budgettaire middelen van de EU worden opgetrokken en
indien aan deze nieuwe werkmethode ook een nieuw instrument wordt
toegevoegd: de euro-obligatie. We bepleiten al jarenlang de
invoering van dit nieuwe instrument. Ik hoop dat we op
overtuigende wijze zullen kunnen aanvoeren dat dit naast een
grotere budgettaire integratie de enige weg is om crisissen te
voorkomen zoals die welke we nu meemaken.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Le texte
adopté par la commission des Finances et des Affaires
économiques est identique au texte du projet transmis par la
Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1619/5.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de
Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door
de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie
stuk Kamer 53-1619/5.)
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi réformant la procédure de liquidation-partage judiciaire
(Doc. 5-405) (Art. 81, al. 3, et art. 79, alinéa
premier, de la Constitution)
|
Wetsontwerp
houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke
vereffening-verdeling; (Stuk 5-405) (Art. 81, derde
lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La parole est à M. Bousetta pour un
rapport oral.
|
De
voorzitter. – Het woord is aan de heer Bousetta
voor een mondeling verslag.
|
M. Hassan
Bousetta (PS), corapporteur. – La liquidation-partage est
un sujet fort technique et difficile d’accès. Il a pourtant
des implications extrêmement importantes dans la vie
quotidienne. Elle consiste en effet en la séparation en
plusieurs parties de biens en communauté ou en indivision. Les
cas les plus fréquents surviennent dans des cas de séparation,
de divorce ou de succession. C’est dire la fréquence à
laquelle cette procédure est utilisée. Elle est toutefois
lourde et n’est soumise à aucun délai. Il n’est dès lors
pas exceptionnel que des liquidations-partages n’aboutissent
pas avant plusieurs années, ce qui s’avère extrêmement
coûteux et éprouvant pour les personnes concernées.
C’est sans
aucun doute ce constat qui a présidé à l’excellent travail
législatif effectué au Sénat puis à la Chambre. Pour rappel,
la proposition qui vous est soumise a d’abord été déposée
dans cette assemblée le 28 octobre 2010 par
Mmes Defraigne, Taelman, Faes et Khattabi et par
MM. Swennen, Mahoux, Torfs et Delpérée. Longuement
retravaillée à la suite de l’avis du Conseil d’État, la
proposition a été adoptée à l’unanimité en séance
plénière le 26 mai dernier. La Chambre a alors procédé à
l’examen du texte et l’a légèrement amendé sur quatre
types de points.
La Chambre a
d’abord procédé à certaines rectifications linguistiques. La
procédure a encore été simplifiée en ce qui concerne la
transmission des copies des procès-verbaux d’ouverture des
opérations. Il est en effet désormais possible d’y procéder
par le biais d’un courrier recommandé avec accusé de
réception, ce qui a pour effet de simplifier la démarche et
surtout de la rendre moins onéreuse.
Deuxième
point sur lequel la Chambre est intervenue ; la notion
d’intéressé. Pour éviter toute confusion, le nouveau texte
de l’article 1223 du Code judiciaire modifié vise
expressément les parties et les intéressés, ces derniers
pouvant dorénavant être des créanciers.
Enfin, la
question des dispositions transitoires a été réglée :
alors que les affaires pendantes mais non prises en délibéré
seront soumises à la nouvelle loi, les affaires déjà prises en
délibéré ou ayant fait l’objet d’un jugement seront
soumises à l’ancienne procédure.
Les
améliorations apportées par la Chambre n’ayant soulevé aucun
nouvel amendement, le texte a été adopté à l’unanimité par
la commission ce mardi 19 juillet.
Le projet
sur lequel vous êtes invités à vous prononcer garantit une
procédure plus encadrée en termes de délais et assure une
meilleure protection des droits respectifs des parties.
|
De heer Hassan
Bousetta (PS), corapporteur. – De vereffening-verdeling is
een technisch en moeilijk toegankelijk onderwerp. Nochtans heeft
ze zeer belangrijke gevolgen op het dagelijkse leven. Ze heeft
betrekking op de verdeling van goederen in gemeenschap of in
onverdeeldheid. De procedure wordt vaak gebruikt: bij een
scheiding, een echtscheiding of een erfenis. Ze is echter
omslachtig en aan geen enkele termijn onderworpen. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat vereffeningen-verdelingen soms jaren
aanslepen en een zeer dure beproeving voor de betrokken personen
zijn.
Die
vaststelling was ongetwijfeld het uitgangspunt van het
voortreffelijke wetgevende werk in de Senaat en daarna in de
Kamer. Het voorliggende ontwerp werd oorspronkelijk op
28 oktober 2010 als een wetsvoorstel in deze assemblee
ingediend door de dames Defraigne, Taelman, Faes en
Khattabi en de heren Swennen, Mahoux, Torfs en
Delpérée. Het werd grondig herschreven na een advies van de
Raad van State. Uiteindelijk werd het wetsvoorstel op 26 mei
jongstleden in plenaire vergadering eenparig goedgekeurd. De
Kamer heeft de tekst daarop behandeld en heeft een viertal kleine
aanpassingen aangebracht.
Ten
eerste zijn er enkele taalcorrecties. De procedure voor de
overhandiging van de afschriften van de processen-verbaal van de
opening van de werkzaamheden werd vereenvoudigd. Die
overhandiging kan nu gebeuren door middel van een aangetekende
zending tegen ontvangstbewijs. Hierdoor wordt de procedure
vereenvoudigd en wordt ze vooral minder duur.
De
Kamer heeft ook het begrip ‘belanghebbende’ aangepast. Om
alle verwarring te vermijden verwijst de nieuwe tekst van
artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek uitdrukkelijk naar
de partijen en andere belanghebbenden, waarmee dus ook de
schuldeisers kunnen worden bedoeld.
Ten
slotte werden ook overgangsbepalingen opgenomen. De hangende
zaken die nog niet in beraad zijn genomen, zullen onder de nieuwe
regeling vallen; op de zaken die reeds in beraad zijn genomen of
waarover al een vonnis is geveld, blijft de oude procedure van
toepassing.
Op
de door de Kamer verbeterde tekst werden geen amendementen
ingediend. De commissie heeft de tekst op dinsdag 19 juli
eenparig aangenomen.
Het
voorliggende ontwerp waarborgt een procedure met duidelijker
termijnen en een betere bescherming van de rechten van de
respectieve partijen.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Le texte
adopté par la commission de la Justice est identique au texte du
projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le
document Chambre 53-1513/6.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de
tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1513/6.)
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant des mesures en vue de l’instauration d’une
cotisation de solidarité pour l’occupation d’étudiants non
assujettis au régime de la sécurité sociale des travailleurs
salariés (Doc. 5-1166) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
houdende maatregelen met het oog op de invoering van een
solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet
onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid
(Stuk 5-1166) (Evocatieprocedure)
|
Proposition
de loi modifiant un certain nombre de dispositions relatives au
travail d’étudiant (de Mme Nele Lijnen et M. Guido
De Padt ; Doc. 5-87)
|
Wetsvoorstel
houdende wijziging van een aantal bepalingen betreffende
studentenarbeid (van mevrouw Nele Lijnen en de heer Guido
De Padt; Stuk 5-87)
|
Proposition
de loi modifiant la réglementation en matière de travail
d’étudiant (de M. Dirk Claes et consorts ;
Doc. 5-348)
|
Wetsvoorstel
tot wijziging van de regelgeving inzake de studentenarbeid (van
de heer Dirk Claes c.s.; Stuk 5-348)
|
Proposition
de loi modifiant la réglementation relative au travail des
étudiants (de M. François Bellot et consorts ;
Doc. 5-492)
|
Wetsvoorstel
tot wijziging van de regelgeving betreffende de studentenarbeid
(van de heer François Bellot c.s.; Stuk 5-492)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La parole est à Mme Winckel pour un
rapport oral.
|
De
voorzitter. – Het woord is aan mevrouw Winckel voor
een mondeling verslag.
|
Mme Fabienne
Winckel (PS), rapporteuse. – Ce projet de loi a été
examiné par la commission des Affaires sociales les mercredi
13 et mardi 19 juillet. Étant donné que la commission
s’était déjà penchée sur cette problématique, plusieurs
propositions de loi étaient jointes à l’ordre du jour de la
commission. Il s’agit des proposition suivantes :
modifiant un certain nombre de dispositions relatives au travail
d’étudiant, de Mme Lijnen et de M. De Padt ;
modifiant la réglementation en matière de travail d’étudiant,
de M. Claes et consorts ; modifiant la réglementation
relative au travail des étudiants, de M. Bellot et
consorts.
La
vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité
des chances a exposé la portée du projet. Elle a rappelé que
l’accord de gouvernement prévoit une nette simplification de
la réglementation en la matière, car le système actuel est
complexe et contesté.
Actuellement,
les étudiants peuvent être occupés 23 jours durant les mois de
juillet, août et septembre et 23 jours durant les autres mois de
l’année.
La
cotisation de solidarité à charge de l’employeur s’élève
à 5,01% et celle à charge de l’étudiant à 2,5% pour les 23
jours au maximum prestés pendant le troisième trimestre. La
cotisation de solidarité à charge de l’employeur s’élève
à 8,01% et celle à charge de l’étudiant à 4,5% pour les 23
jours au maximum prestés pendant les trois autres trimestres.
Tout
dépassement des 23 jours, que ce soit pendant les vacances d’été
ou le reste de l’année, a pour effet l’assujettissement
ordinaire auprès de l’employeur qui l’a provoqué.
La réforme
du système prend en compte deux principes. Primo, l’étudiant
est avant tout un étudiant et non un travailleur sous statut
particulier. Secundo, le travail des étudiants ne doit pas
concurrencer de façon déloyale celui des travailleurs peu
qualifiés ou des demandeurs d’emploi.
Ainsi, la
solution proposée est plus amplement construite sur les
principes de l’application Dimona existante et fait usage des
possibilités offertes par le re-engineering récent de
celle-ci. La Dimona permet d’établir avec certitude et d’une
manière uniforme la relation de travail.
Le projet de
loi permettra à l’ONSS de rendre opérationnelle la réforme
d’un point de vue technique et administratif et d’informer
correctement l’ensemble des acteurs – employeurs,
secrétariats sociaux et étudiants.
Outre ce
projet de loi, un arrêté royal est également nécessaire pour
parachever la réforme du travail étudiant. Il sera adopté
après la promulgation du présent projet de loi.
Après
l’adoption de la loi et de l’arrêté, le système sera le
suivant.
Un étudiant
pourra travailler 50 jours par an en bénéficiant d’une
réduction de cotisations.
Un taux
global de cotisation de solidarité est fixé à 8,13 pour cent.
La
limitation à six mois du travail sous contrat d’étudiant est
reportée à douze mois.
Le solde du
contingent de jours disponibles pour l’étudiant et l’employeur
sera consultable grâce à un compteur géré par une application
informatique développée par l’ONSS.
Les charges
administratives qui résultent de la réforme proposée sont
limitées au strict minimum.
Enfin, la
réforme du travail étudiant entrera en vigueur au
1er janvier 2012 et fera l’objet d’une
première évaluation par le Conseil national du travail en
collaboration avec l’ONSS, le SPF de l’Emploi et le SPF de la
Sécurité sociale avant le 31 août 2013.
Nous avons
également reçu en réunion de la commission des affaires
sociales M. Koen Snyders, administrateur général de
l’ONSS. Il nous a exposé la manière dont son institution va
mettre en œuvre les principes de la réforme du travail des
étudiants. La solution proposée est fondée sur les principes
de l’application Dimona actuelle. Il a été demandé à l’ONSS
de développer un instrument qui permette la consultation du
contingent tant par l’employeur que par le travailleur, en
l’occurrence l’étudiant.
Il importait
de fournir à l’employeur l’information qui lui permette de
vérifier si le contrat qu’il propose à l’étudiant ne
dépasse pas le contingent autorisé, c’est-à-dire ne sorte
pas de la limite des 50 jours annuels.
D’autres
dispositions techniques ont encore été apportées dans l’exposé
de l’administrateur général de l’ONSS comme le recours à
la déclaration Dimona, les sanctions relatives au dépassement
du contingent ou encore les mesures propres à assurer la
cohérence du quota dans certaines situations particulières.
Pour toutes ces modalités techniques, je me permettrai de m’en
remettre au rapport écrit, qui est très détaillé.
Quant au
calendrier, il est prévu de faire durant ce mois de juillet une
communication sur la nouvelle déclaration du travail des
étudiants aux employeurs et aux prestataires de services.
Je vais
revenir sur certaines interventions faites dans la discussion
générale en commission des Affaires sociales.
Un membre a
rappelé que la commission des Affaires sociales s’était déjà
penchée précédemment sur ce dossier, dans l’examen de
plusieurs propositions de loi. Il s’est réjoui que la
ministre, son cabinet et les services publics concernés aient
élaboré une nouvelle réglementation applicable dès le
1er janvier 2012. Il a par ailleurs souhaité
que ce dossier puisse encore évoluer en vue d’améliorer
encore le statut du travail des étudiants.
Un
commissaire a noté que le régime proposé repose sur trois
principes : le maintien de l’équilibre budgétaire, le
respect du travail étudiant sans faire concurrence à d’autres
catégories de travailleurs, enfin le souci de ne pas porter
préjudice aux travailleurs peu qualifiés et en situation
précaire, ni aux candidats travailleurs.
Un autre
membre a souhaité que l’agenda proposé par l’ONSS soit
réaliste et s’est réjoui du volet sur « l’information
aux parties » contenu dans le texte soumis à examen.
Une
commissaire a posé quelques questions, notamment sur la
neutralité budgétaire ou encore sur la période ciblée pour le
travail étudiant.
Une
sénatrice a précisé que la vigilance restait de mise lorsqu’il
s’agira d’appliquer les principes énoncés dans le projet,
notamment en ce qui concerne l’effet d’éviction dont
pourraient être victimes les travailleurs peu qualifiés.
Un membre a
salué le fait qu’une série d’ambiguïtés ont été levées
dans la réglementation proposée et que les nouvelles règles
prévoient une flexibilité suffisante tant pour les étudiants
que pour les employeurs.
Les
amendements déposés portaient essentiellement sur : le
dépassement du nombre maximum d’heures de travail au cours de
l’année civile ; la suppression du plafond de revenus
pour ce qui concerne la prise en charge fiscale des étudiants
jobistes ; la prestation du travail étudiant en périodes
de courte durée ; la diminution, hors des périodes de
vacances scolaires, du nombre de jours durant lesquels les
étudiants peuvent travailler en étant soustraits de
l’application de la loi relative aux contrats de travail, et
l’augmentation de ce nombre de jours durant les vacances
solaires ; l’uniformisation du taux de cotisation de
solidarité à 10,5 pour cent ; le stage d’attente en
matière de réglementation du chômage.
Ce projet de
loi a été adopté en commission des Affaires sociales par onze
voix et une abstention.
|
Mevrouw Fabienne
Winckel (PS), rapporteur. – Dit wetsontwerp werd in de
commissie voor de Sociale Aangelegenheden besproken op woensdag
13 en dinsdag 19 juli. Aangezien de commissie zich al over
deze problematiek gebogen had, werden verschillende
wetsvoorstellen samengevoegd op de agenda van de commissie. Het
gaat meer bepaald om het wetsvoorstel houdende wijziging van een
aantal bepalingen betreffende studentenarbeid van mevrouw Nele
Lijnen en de heer Guido De Padt, het wetsvoorstel tot
wijziging van de regelgeving inzake de studentenarbeid, van
de heer Dirk Claes en het wetsvoorstel tot wijziging
van de regelgeving betreffende de studentenarbeid van
de heer François Bellot, c.s.
De
vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen,
belast met het Migratie- en asielbeleid heeft de draagwijdte van
het ontwerp toegelicht. Ze wees erop dat in de
regeringsverklaring voorzien werd in een vereenvoudiging van de
reglementering omdat de huidige regeling ingewikkeld en
betwistbaar is.
Nu
mogen studenten 23 dagen werken in de maanden juli, augustus en
september en 23 dagen in de overige maanden van het jaar.
De
solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever bedraagt 5,01%
en die ten laste van de student 2,5% voor de maximaal 23 dagen
gepresteerd in het derde trimester. De solidariteitsbijdrage ten
laste van de werkgever bedraagt 8,01% en die ten laste van de
student 4,5% voor de maximaal 23 dagen gepresteerd tijdens de
drie overige trimesters.
Bij
elke overschrijding van de 23 dagen tijdens de zomervakantie of
in de rest van het jaar moet de betrokken werkgever de gewone
bijdragen betalen.
De
hervorming van de regeling houdt rekening met twee principes. In
de eerste plaats is er het feit dat de student voor alles een
student is en dus geen werknemer met een bijzonder statuut.
In
de tweede plaats mag studentenarbeid geen oneerlijke concurrentie
vormen voor minder gekwalificeerde arbeiders of werkzoekenden.
De
voorgestelde oplossing steunt dan ook zeer sterk op de principes
van de bestaande Dimonatoepassing en maakt gebruik van de
mogelijkheden van de recente re-engineering die deze toepassing
biedt. Met Dimona kan de arbeidsrelatie met zekerheid en op
uniforme wijze worden vastgesteld.
Het
wetsontwerp zal het de RSZ mogelijk maken de hervorming
operationeel te maken op technisch en administratief gebied en
alle actoren, werkgevers, sociale secretariaten en studenten,
correct in te lichten.
Naast
dit wetsontwerp is ook een koninklijk besluit vereist om de
hervorming van de studentenarbeid af te ronden. Het zal worden
aangenomen na de afkondiging van deze wet.
Na
de goedkeuring van de wet en het koninklijk besluit zal de
volgende regeling in werking treden.
Een
student zal 50 dagen per jaar mogen werken met een verlaagde
bijdrage.
De
totale solidariteitsbijdrage wordt begrensd op 8,13 procent.
De
beperking tot zes maanden werk met een studentencontract wordt
verlengd tot twaalf maanden.
Het
saldo van het contingent beschikbare dagen voor de student en de
werkgever kan worden geraadpleegd op basis van een teller die
door de RSZ wordt beheerd.
De
administratieve lasten die uit de voorgestelde hervormingen
voortkomen, blijven beperkt tot een strikt minimum.
De
hervorming van de studentenarbeid treedt in werking op
1 januari 2012 en zal door de Nationale Arbeidsraad, in
samenwerking met de RSZ, de FOD Werkgelegenheid en de FOD Sociale
Zekerheid vóór 31 augustus 2013 een eerste maal
worden geëvalueerd.
We
hebben ook de heer Koen Snyders,
administrateur-generaal van de RSZ gehoord in de commissie voor
de Sociale Aangelegenheden. Hij heeft ons gezegd hoe zijn
instelling de beginselen van de hervorming van de studentenarbeid
zal toepassen. De voorgestelde oplossing steunt op de beginselen
van de huidige Dimona-toepassing. De RSZ werd gevraagd een
instrument te ontwikkelen waarmee het contingent kan worden
geraadpleegd, zowel door de wekgever als door de werknemer, in
dit geval de student.
De
werkgever moet de nodige informatie krijgen om te kunnen nagaan
of de arbeidsovereenkomst die hij de student voorstelt het
toegestane contingent van 50 dagen per jaar niet overschrijdt.
In
de uiteenzetting van de administrateur-generaal van de RSZ werden
nog andere technische bepalingen aangehaald, zoals het beroep op
de Dimonaverklaring, de sancties voor de overschrijding van het
contingent en de maatregelen om de coherentie van de quota te
garanderen in bijzondere omstandigheden. Voor alle technische
bepalingen verwijs ik naar het zeer gedetailleerde schriftelijke
verslag.
Deze
maand nog zullen de werkgevers en de dienstverleners informatie
krijgen over de nieuwe aangifte van studentenarbeid.
Een
lid merkte op dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden
dit dossier vroeger al heeft behandeld bij de bespreking van
verschillende wetsvoorstellen. Het verheugde hem dat de minister,
haar kabinet en de betrokken overheidsdiensten een nieuwe
reglementering hebben uitgewerkt die op 1 januari 2012
in werking treedt. Hij wenste overigens dat het dossier nog zou
kunnen evolueren, om het statuut van de studentenarbeid nog te
verbeteren.
Een
lid merkte op dat de voorgestelde regeling gebaseerd is op drie
beginselen: de vrijwaring van het budgettair evenwicht, het
respect voor studentenarbeid zonder concurrentie voor andere
categorieën van werknemers, en de zorg om de laaggekwalificeerde
arbeiders die zich in een precaire situatie bevinden of
kandidaat-werknemers niet te benadelen.
Een
ander lid wenste dat de door de RSZ voorgestelde agenda
realistisch zou zijn en was verheugd over de informatie aan de
partijen in de tekst van het ontwerp.
Een
lid heeft enkele vragen gesteld over de budgettaire neutraliteit
en de beoogde periode voor de studentenarbeid.
Een
senator heeft gezegd dat waakzaamheid geboden is bij de
toepassing van de beginselen van het ontwerp, vooral met
betrekking tot de mogelijke uitstoting van laaggekwalificeerde
werknemers.
Een
lid was verheugd over het feit dat een aantal onduidelijkheden
uit de voorgestelde reglementering werden gehaald en dat de
nieuwe regels voldoende soepel zijn voor de studenten en de
werkgevers.
De
ingediende amendementen hadden vooral betrekking op: de
overschrijding van het maximumaantal werkuren tijdens het
kalenderjaar, de afschaffing van het inkomstenplafond voor de
fiscale tenlasteneming van jobstudenten, het verrichten van
studentenarbeid tijdens een korte periode, de vermindering van
het aantal dagen waarop studenten, buiten de schoolvakanties,
mogen werken buiten de toepassing van de wet op de
arbeidsovereenkomsten en de verhoging van dat aantal dagen
tijdens de schoolvakanties, het eenvormig maken van het
percentage van de solidariteitsbijdrage op 10,5% en de wachttijd
in de werkloosheidsreglementering.
Het
wetsontwerp werd in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden
aangenomen met elf stemmen en één onthouding.
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Le groupe N-VA soutient le projet de loi,
même si nous regrettons qu’on ait pas osé aller plus loin. À
nos yeux, on rate une occasion de promouvoir la législation sur
le travail étudiant en un véritable statut.
Soyons
clairs : un jobiste est un étudiant qui travaille et pas un
travailleur qui étudie. Étudier demeure son activité
principale. Inscrit pour au moins 27 crédits dans une
université, il veut gagner un peu plus d’argent de poche,
contribuer à ses frais de scolarité et parfois simplement faire
plus ample connaissance avec le monde du travail.
Une
étude de Randstad a prouvé que les étudiants jobistes ne
concurrencent pas les jeunes demandeurs d’emploi. On ne peut
donc parler d’effet d’éviction.
Comme
nous voulons considérer la législation dans une perspective
plus large et combler les lacunes de l’actuel projet de loi,
nous redéposons nos amendements.
D’abord,
nous souhaitons supprimer le système de jours. C’est grâce à
sa flexibilité qu’un étudiant peut être engagé pour une
courte période. Les étudiants ne travaillent pas volontiers en
termes de jours. Le comptage horaire offre bien plus de
possibilités. Il est donc indiqué de fixer le plafond d’un
jobiste à 400 heures par an.
La
loi sur le travail devrait prévoir une exception, dispensant les
étudiants de travailler par blocs de quatre heures. Le gérant
d’un restaurant universitaire ou d’un café comme le
boulanger du coin seraient contents qu’un étudiant donne un
coup de main durant une heure, par exemple dans l’heure de midi
ou pendant une heure de fourche. Les universités de Leuven et
Brussel ont déjà conclu des conventions collectives qui
autorisent des contrats d’une heure.
L’Open
Vld proposait aussi ce plafond de 400 heures, mais n’a pas
appuyé nos amendements.
Pour
permettre aux étudiants jobistes de rester fiscalement à charge
de leurs parents, nous proposons aussi de supprimer la limite de
revenus. Les jeunes travaillant exclusivement sous statut
d’étudiant resteraient fiscalement à charge de leurs parents.
Nous voulons ainsi montrer notre compréhension à l’égard des
étudiants qui font un petit boulot pour financer leurs études.
Le
projet de loi améliore la réglementation actuelle, mais ne
tient pas suffisamment compte de la flexibilité souhaitée par
les étudiants jobistes et par leurs employeurs.
Nous
continuerons donc à suivre et à évaluer l’application de
cette loi et déposerons si nécessaire d’autres propositions
de loi.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – De N-VA-fractie steunt het ingediende
wetsontwerp, ook al betreuren we ten zeerste dat men niet verder
is durven te gaan. We vinden het een gemiste kans om de wetgeving
op studentenarbeid om te vormen tot een echt statuut.
Laten we
duidelijk zijn: het gaat hier over jobstudenten en niet over
werkstudenten. De kernactiviteit van een jobstudent is nog altijd
studeren. Hij is voor minstens 27 studiepunten bij een
universiteit ingeschreven. Hij wil wat bijverdienen om wat extra
zakgeld te hebben, om bij te dragen aan de studiekosten en soms
wil hij gewoon wat werkervaring opdoen.
Onderzoek
door Randstad heeft duidelijk aangetoond dat jobstudenten jonge
werkzoekenden niet in de weg staan. Er is dus geen sprake van een
verdringingseffect.
Omdat wij de
wetgeving ruimer willen bekijken en om de tekorten die wij in het
huidige wetsontwerp nog terugvinden weg te werken, dienen wij
onze amendementen opnieuw in.
Eerst en
vooral willen we het systeem van dagen doen verdwijnen. Precies
door zijn flexibiliteit kan een student voor kortere periodes
worden ingezet. Studenten werken echt niet graag in dagen. Het
tellen in uren biedt veel meer mogelijkheden. Het is dan ook
raadzaam de maximaal toegelaten arbeid voor studenten vast te
leggen op 400 uren per jaar.
Ook zou de
arbeidswet een uitzondering moeten opnemen, waardoor studenten
niet in verplichte blokken van 4 uur hoeven te werken. De
uitbater van een studentenrestaurant, een lokaal café of de
bakker op de hoek, zou tevreden zijn als een student zou kunnen
inspringen voor een uurtje, bijvoorbeeld tijdens de middagpauze
of tussen twee lestijden. De universiteiten van Leuven en Brussel
hebben hiervoor al collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten
teneinde zelfs contracten van een uur toe te laten.
Open Vld
stelde in zijn eigen wetsvoorstel ook die 400 uren voor, maar
toch steunden zij onze amendementen niet.
Om
jobstudenten bij hun ouders langer fiscaal ten laste te laten
zijn, stellen we ook voor om de inkomensgrens op te heffen.
Jongeren die uitsluitend met een arbeidsovereenkomst voor
studenten werken, zouden op die manier fiscaal ten laste van de
ouders kunnen blijven. Hiermee wensen wij ons begrip voor
studenten die vooral bijklussen om hun studies mee te betalen, te
onderstrepen.
Het
wetsontwerp is een verbetering van de huidige reglementering,
maar ze houdt te weinig rekening met de flexibiliteit van de
studenten en ook met de vraag naar meer soepelheid van de
werkgevers van jobstudenten en de studenten zelf.
Wij zullen
de toepassing van deze wet dan ook blijven volgen en evalueren
en, zo nodig, nieuwe wetsvoorstellen bij dit parlement indienen.
|
Mme Fatiha
Saïdi (PS). – Je voudrais simplement souligner que mon
groupe marquera son accord sur la réforme du dispositif relatif
au travail des étudiants. Les nouvelles dispositions visent à
assouplir et à simplifier les procédures actuelles.
Par
ailleurs, deux principes importants sous-tendent ces
modifications. Premièrement, l’étudiant est avant tout un
étudiant et non un travailleur avec un statut particulier.
Deuxièmement, le travail des étudiants ne doit pas concurrencer
de façon déloyale celui des travailleurs peu qualifiés et des
demandeurs d’emploi.
Tout le
monde en convient, le système actuel est compliqué, il manque
de souplesse et de transparence. En vertu de ce nouveau
dispositif, à partir de janvier 2012, le régime sera de 50
jours de travail durant l’année, et il n’y aura qu’un seul
régime de cotisation.
La
modernisation du système de contrôle des jours effectivement
prestés facilitera les choses pour les étudiants, les
employeurs et les services d’inspection.
Nous
accueillons aussi très favorablement l’évaluation qui sera
faite dans le courant de l’année 2013 et qui permettra de
procéder éventuellement à des adaptations.
|
Mevrouw Fatiha
Saïdi (PS). – Onze fractie zal instemmen met de hervorming
van de wetgeving betreffende de studentenarbeid. De nieuwe
bepalingen zijn erop gericht de huidige procedures te versoepelen
en te vereenvoudigen.
Twee
belangrijke beginselen liggen overigens aan de basis van de
wijzigingen. In de eerste plaats is de student voor alles een
student en geen werknemer met een bijzonder statuut. In de tweede
plaats mag studentenarbeid geen oneerlijke concurrentie vormen
voor de tewerkstelling van laaggekwalificeerde werknemers en
werkzoekenden.
Iedereen
is het erover eens dat de huidige regeling ingewikkeld is, niet
voldoende soepel en transparant. Met de nieuwe regeling mag,
vanaf januari 2012, 50 werkdagen per jaar worden gewerkt en
zal nog slechts één bijdrageregeling gelden.
De
modernisering van het controlesysteem van de effectief
gepresteerde dagen zal de zaken vereenvoudigen voor de studenten,
de werkgevers en de inspectiediensten.
Het
verheugt ons ook ten zeerste dat in de loop van 2013 een
evaluatie zal worden gemaakt, zodat eventueel aanpassingen kunnen
worden aangebracht.
|
M. Dirk
Claes (CD&V). – J’ai déposé une proposition de loi
sur le travail des étudiants le 15 juillet 2008. Je me
réjouis donc que, trois ans plus tard, une nouvelle législation
voie enfin le jour.
Mme Lijnen
de l’Open Vld avait elle aussi déposé une proposition en
2008. Elle allait dans le même sens que la nôtre et nos deux
groupes se sont donc accordés sur une proposition commune en
2009. Malheureusement, les ministres Onkelinx et Milquet n’ont
pas accueilli très favorablement notre proposition. Elles
craignaient que le nouveau régime de travail des étudiants
fasse obstacle à l’embauche des moins qualifiés. Mme Lijnen
et moi-même avons rencontré les ministres à leur cabinet et
les avons peu à peu convaincues des aspects positifs de notre
proposition.
Nous
avons redéposé notre proposition en 2010. Elle a été
transmise à la commission des Affaires sociales.
Les
deux ministres m’ont demandé, en ma qualité de président de
cette commission, de différer l’examen de la proposition parce
que celle-ci était analysée par le Conseil national du travail.
Le gouvernement souhaitait d’abord un accord entre le patronat
et les syndicats. Nous avons accepté mais la ministre a déposé
un projet de loi sans consulter notre commission. Ce projet est
proche de la proposition que nous avons déposée voici trois
ans. Le Parlement doit parfois patienter longtemps pour obtenir
des réalisations.
Contrairement
à Mme Sleurs, nous pensons qu’il s’agit d’un bon
projet. Il apporte aux étudiants jobistes et aux employeurs la
flexibilité tellement nécessaire qui faisait défaut dans la
proposition. L’attitude a bien changé depuis 2008 mais le
changement ne va peut-être pas encore assez loin, comme le dit
Mme Sleurs. Le projet apportera des améliorations à partir
de 2012.
Les
principales améliorations sont les suivantes : un étudiant
peut travailler cinquante jours par an, il peut conclure un
contrat d’un an au lieu de six mois, le taux des cotisations
ONSS est de 8,13% sur l’ensemble de l’année. Notre
proposition suggérait un taux de 8,20%. Un contrôle est
possible, ce qui est extrêmement important. Les étudiants et
les employeurs ne reçoivent pas carte blanche. L’ONSS a, à
cet égard, réalisé du bon travail. Les étudiants comme les
employeurs pourront à tout moment savoir combien de jours sur le
total autorisé ont déjà été utilisés. Si un employeur fait
travailler un étudiant plus de cinquante jours par an, il est
donc normal de considérer qu’il aurait pu facilement le
contrôler et de procéder à une régularisation rétroactive
depuis le premier jour de travail. Cette règle ne s’applique
que si l’étudiant a travaillé pour un seul et même
employeur. Il est certes possible à l’employeur d’occuper
l’étudiant pendant cinquante jours comme étudiant puis de
conclure avec lui un contrat ordinaire pour les prestations à
partir du 51e jour. Je l’ai expressément
demandé en commission. L’employeur peut aussi décider
d’engager un autre étudiant. Si l’étudiant qui a dépassé
le nombre maximal de jours autorisés, a travaillé auprès de
plusieurs employeurs, les cotisations sociales normales ne sont
dues qu’à partir du 51e jour par l’employeur
qui occupe l’étudiant à ce moment-là.
Le
présent texte peut encore être amélioré grâce à
l’introduction d’un système de demi-jours. Il incombe
surtout à l’administration et à l’ONSS de rendre ce système
possible. Nombreux sont en effet les étudiants qui travaillent
quelques heures dans les restaurants universitaires.
Ces
étudiants devraient avoir la possibilité d’être inscrits
pour des demi-jours.
Le
système sera évalué pour le 31 août 2013. Je
propose que nous examinions à cette date la possibilité
d’introduire des demi-jours.
Pour
terminer, je tiens à remercier les deux ministres, leur cabinet
et leur administration pour cette amélioration juridique du
travail des étudiants, sans oublier notre collègue Bellot qui,
au nom du MR, a déposé une proposition allant dans le même
sens.
|
De heer Dirk
Claes (CD&V). – Op 15 juli 2008 heb ik namens
de CD&V-fractie een wetsvoorstel op studentenarbeid
ingediend. Het doet me vandaag dan ook plezier dat er drie jaar
later eindelijk een nieuwe wetgeving tot stand komt.
In 2008 had
ook collega Lijnen van de Open Vld-fractie een voorstel
ingediend. Dat ging in dezelfde richting als het onze, zodat we
in 2009 tot een gezamenlijk voorstel van onze beide fracties
konden komen. Helaas stonden de ministers Onkelinx en Milquet
niet erg positief tegenover ons voorstel. Zij vreesden dat de
nieuwe regeling voor jobstudenten de tewerkstelling van
laaggeschoolden in de weg zou staan. We hebben daar lang over
gediscussieerd en mevrouw Lijnen en ikzelf werden zelfs op
de kabinetten van de beide ministers uitgenodigd. De ministers
konden hun stelling niet echt hard maken en kregen geleidelijk
meer oog voor de positieve kanten van ons voorstel. Ook in latere
discussies en in antwoorden op parlementaire vragen, bleek dat
beide ministers ons voorstel tenslotte genegen waren.
We hebben
ons voorstel in 2010 opnieuw ingediend, waarna het naar de
commissie voor de Sociale Aangelegenheden werd verzonden.
Als
voorzitter van die commissie kreeg ik van beide ministers de
vraag om te wachten om het voorstel in de commissie te behandelen
omdat het voorlag in de Nationale Arbeidsraad. De besprekingen
tussen werkgevers en vakbonden waren aan de gang. De regering
wenste eerst een akkoord tussen hen te bereiken. We hebben ons
achter dat voorstel geschaard en verkozen te wachten. Recent werd
er toch een wetsontwerp ingediend, zonder dat de commissie voor
de Sociale Aangelegenheden daarbij betrokken werd. Het
wetsontwerp werd ingediend door de minister. Het stemde overeen
met ons wetsvoorstel van drie jaar geleden. In het parlement is
het soms lang wachten om iets gerealiseerd te zien.
In
tegenstelling tot mevrouw Sleurs, vinden wij het een goed
wetsontwerp. Het bevat de zo nodige flexibiliteit tegenover
jobstudenten en werkgevers, die ontbrak in het voorstel.
Vergeleken bij de houding in 2008 tegenover onze voorstellen
staan we vandaag al ver, maar misschien nog niet ver genoeg,
zoals mevrouw Sleurs zegt. Het wetsontwerp zal verbetering
meebrengen vanaf 2012.
De
verbeteringen liggen er vooral in dat een student vijftig dagen
per jaar mag werken, dat hij een contract krijgt van één jaar
in plaats van zes maanden, dat het RSZ-tarief over het hele jaar
nu 8,13% wordt. Wij hadden in ons voorstel 8,20% voorgesteld. Met
een verschil van 0,07% benadert voorliggende tekst dus de onze.
Zeer belangrijk is dat controle mogelijk is. Jobstudenten en
werkgevers krijgen geen carte blanche. De RSZ, en meer bepaald
de heer Koen Snyders, heeft daartoe zeer mooi werk
geleverd. Zowel de studenten als de werkgevers zullen op elk
moment van het jaar kunnen vernemen hoeveel dagen van hun
contingent ze hebben opgebruikt. Indien de overschrijding van het
aantal tewerkgestelde dagen bij eenzelfde werkgever gebeurt,
wordt ervan uitgegaan dat die werkgever het aantal gewerkte dagen
gemakkelijk kon controleren. Het is dan ook normaal dat indien
een werkgever een jobstudent meer dan vijftig dagen als
jobstudent laat werken, er een retroactieve regularisatie zal
zijn vanaf de eerste gewerkte dag. Die regeling geldt enkel
indien er bij één werkgever wordt gewerkt. Een werkgever kan
wel iemand vijftig dagen als jobstudent tewerkstellen en hem
vanaf de éénenvijftigste dag een gewoon contract geven, waarop
de normale sociale bijdragen gelden. Dat heb ik uitdrukkelijk
gevraagd in de commissie. De werkgever kan er ook voor kiezen een
nieuwe jobstudent aan te werven. Indien de overschrijding van het
contingent over meerdere werkgevers plaatsvindt, dan is de
normale sociale bijdrage enkel volledig te betalen vanaf de
éénenvijftigste dag door de werkgever die de student op dat
ogenblik tewerkstelt.
Wat er nog
kan worden verbeterd aan de voorliggende tekst is de invoering
van een systeem van halve dagen. Vooral de administratie en de
RSZ moeten dat mogelijk maken. Veel jobstudenten werken immers
enkele uren in studentenrestaurants in universiteitssteden.
Die
studenten zouden ook halve dagen moeten kunnen worden
ingeschreven.
Tegen
31 augustus 2013 wordt het nieuwe systeem geëvalueerd.
Ik stel voor dat we op dat ogenblik bekijken of ook we de halve
dagen niet kunnen invoeren.
Ten slotte
wil ik beide ministers, de respectieve kabinetten en hun
administratie danken voor deze juridische verbetering van de
studentenarbeid zonder collega Bellot te vergeten, die namens de
MR een voorstel heeft ingediend dat in dezelfde richting ging.
|
M. Jacques
Brotchi (MR). – Le projet de loi qui nous est soumis
aujourd’hui réforme le travail des étudiants, ce dont nous
réjouissons. Mon groupe plaidait en ce sens depuis longtemps
déjà comme le prouve la proposition de loi que nous avons
déposée en 2009. Cette dernière était guidée par les mêmes
principes que ceux qui ont conduit au projet de loi. Notre texte
proposait la suppression des deux périodes avec des taux de
cotisations différents, pour instaurer un seul régime soumis
toute l’année au même taux de cotisation.
Nous notons
quelques petites différences entre notre texte et le projet qui
nous est soumis. Notre proposition de loi permettait, dans le
cadre de certains régimes de travail clairement déterminés, de
rentrer des déclarations immédiates d’emploi par heure. En
cas de dépassement du nombre de jours autorisés, le régime
classique de cotisations sociales s’appliquait aux seuls jours
supplémentaires.
Cela dit,
nous nous réjouissons de la mise en place d’une application
permettant tant à l’étudiant qu’à l’employeur de
consulter le nombre de jours encore disponibles dans le
contingent.
Le Sénat a
longuement travaillé sur la réforme du travail des étudiants
lors de la précédente législature. Lors de l’examen des
propositions de loi des différents groupes, certaines
adaptations techniques devaient encore être mises en place à
l’époque. C’est chose faite aujourd’hui. Nous nous en
réjouissons.
Mon groupe
soutiendra donc le présent projet.
|
De heer Jacques
Brotchi (MR). – Dit wetsontwerp hervormt de
studentenarbeid, wat ons verheugt. Onze fractie heeft daar al
lang voor gepleit, zoals blijkt uit het wetsvoorstel dat we in
2009 hebben ingediend. Daarin werden dezelfde beginselen
gehuldigd als in het wetsvoorstel dat nu besproken wordt. Onze
tekst stelde de afschaffing voor van twee periodes met twee
verschillende bijdragevoeten, en stelde één regeling voor met
eenzelfde bijdrage voor het gehele jaar.
We
merken enkele kleine verschillen op met onze tekst. Ons
wetsvoorstel maakte het mogelijk, in bepaalde welomlijnde
arbeidsregelingen, onmiddellijke aangiften van tewerkstelling per
uur in te dienen. Wanneer het aantal toegelaten dagen
overschreden werd, was de klassieke regeling van sociale
bijdragen alleen van toepassing op die extra dagen.
We
zijn hoe dan ook verheugd over de invoering van een regeling
waarbij de student en de werkgever kunnen nagaan hoeveel dagen
nog beschikbaar zijn in het contingent.
Tijdens
de vorige legislatuur heeft de Senaat lang gewerkt aan de
hervorming van de studentenarbeid. Bij de bespreking van de
wetsvoorstellen van de verschillende fracties moesten toen nog
bepaalde technische aanpassingen worden doorgevoerd. Dat is nu
een feit en daar zijn we blij om.
Onze
fractie zal dit ontwerp dan ook steunen.
|
M. Guido
De Padt (Open Vld). – Nous voici maintenant en pleine
saison du travail étudiant. Ce sont les dernières vacances où
il est soumis à cette monstruosité bicéphale que sont les deux
fois vingt-trois jours de travail avec un taux distinct de
cotisations ONSS. La situation sera nettement meilleure dès le
1er janvier 2012. Nous devons nous dépêcher
et il est bon que nous adoptions aujourd’hui le projet de loi,
permettant à l’ONSS de tout finaliser à temps sur le plan
technique.
Cette
réussite est due à plusieurs pères et aussi à une jeune mère,
à savoir Nele Lijnen. Affirmer que ce projet de loi a abouti
notamment grâce à l’impulsion de l’Open Vld n’est pas
faire injure à la vérité.
On
a beaucoup discuté à la Chambre et au Sénat et les opposants
ont usé d’arguments dénués de pertinence. Les exemples les
plus connus sont le prétendu effet d’éviction et le spectre
de l’étudiant contraint de trimer toute l’année pour payer
ses études trop coûteuses.
Toute
personne de bon sens sait qu’il n’en est rien. Le jobiste
type ne travaille qu’un nombre limité de jours et ne consacre
pas toujours directement son salaire à ses études. D’ailleurs,
l’effet d’éviction n’a été établi par aucune étude.
Par contre, une étude a montré que les étudiants qui ne
travaillent pas ont moins d’opportunités sur le marché du
travail.
Il
est évident que le travail étudiant diffère d’un véritable
emploi ; pour les jeunes, il s’agit d’une première
expérience professionnelle et d’un premier contact avec la
responsabilité financière.
Quoique
satisfaits de ce projet de loi, nous aurions quand même souhaité
deux modifications.
Primo,
nous restons favorables à un plafond annuel de 400 heures,
non seulement parce que l’horeca et la distribution doivent
pouvoir faire face aux heures de pointe, mais aussi parce que
certains étudiants peuvent mieux combiner de courtes prestations
de travail avec leurs études. Nous comprenons toutefois que le
dossier n’est pas encore mûr politiquement et que même les
secteurs qui demandent un système horaire peuvent accepter la
règle des 50 jours. Ce qui n’est pas acquis aujourd’hui
pourrait l’être un jour. Nous sommes heureux de savoir qu’on
développe un compteur électronique qui permettra de mettre en
œuvre le système horaire. Nous espérons qu’il pourra être
généralisé, rendant caduc le document ad hoc pour le travail
saisonnier et permettant de compter les prestations en heures
plutôt qu’en jours durant les petits congés, ce qui
facilitera la combinaison du travail et des études.
Secundo,
l’introduction du quota de cinquante jours reste pour nous un
point litigieux. Notre collègue Claes l’a également souligné.
Nous acceptons difficilement l’exception pour les étudiants
travaillant plus de cinquante jours chez un même employeur,
parce qu’elle peut conduire à une discrimination.
La
politique reste bien sûr l’art du possible. Je conclus donc
que la nouvelle réglementation représente un grand pas en avant
et nous voterons donc le projet.
|
De heer Guido
De Padt (Open Vld). – Momenteel is het volop hoogseizoen
voor studentenarbeid. Dit is de laatste vakantie dat
studentenarbeid gekoppeld is aan de tweekoppige draak van
tweemaal drieëntwintig arbeidsdagen tegen een verschillend
tarief voor RSZ-bijdragen. Vanaf 1 januari 2012 zal er
echter veel ten goede veranderen. We moeten haast maken met de
nieuwe regeling en het is goed dat we het wetsontwerp vandaag
goedkeuren zodat de RSZ technisch alles tijdig rond krijgt.
Succes kent
vele vaders en in voorkomend geval zelfs een kersverse moeder,
met name Nele Lijnen. We doen de waarheid geen geweld aan door te
stellen dat het wetsontwerp ook onder impuls van de Open Vld tot
stand is gekomen.
Zowel in de
Kamer als in de Senaat is hierover uitgebreid gedebatteerd en
tegenstanders riepen soms argumenten in die geen hout snijden. De
bekendste voorbeelden ervan zijn het zogenaamde
verdringingseffect en het doembeeld van de student die het hele
jaar door moet zwoegen om zijn te dure studies te kunnen betalen.
Ieder
weldenkend mens weet dat de praktijk anders is. Een gemiddeld
student werkt slechts een beperkt aantal dagen en spendeert zijn
loon niet altijd rechtstreeks aan studiefinanciering. De
verdringing werd overigens in geen enkele studie aangetoond. Een
studie toonde echter wel aan dat jongeren die geen
studentenarbeid verrichten, minder kansen hebben op de
arbeidsmarkt.
Intussen is
ook duidelijk dat studentenarbeid iets anders is dan een echte
job; jongeren kunnen een eerste werkervaring opdoen en een eerste
les in financiële verantwoordelijkheid krijgen.
Hoewel we
blij zijn met het wetsontwerp, hadden we twee zaken toch liever
anders gezien.
Ten eerste
blijven we voorstander van een regeling van vierhonderd uren op
jaarbasis. Niet alleen omdat de horeca en de distributiesector te
kampen hebben met piekmomenten die ze zeer flexibel moeten kunnen
invullen, maar ook omdat een aantal studenten korte
werkopdrachten in de loop van het jaar beter met de studies
kunnen combineren. We begrijpen echter dat het dossier politiek
nog niet rijp is en dat zelfs de sectoren die vragende partij
waren voor een uurregeling, zich in de vijftigdagenregel kunnen
terugvinden. Wat nog niet is, kan echter nog komen. Tot ons
genoegen is er een elektronische teller in ontwikkeling die de
theoretische urenregeling in de praktijk mogelijk maakt. Op
langere termijn kan die teller hopelijk algemeen worden
toegepast, zodat het gelegenheidsdocument voor seizoenarbeid
overbodig wordt en studentenarbeid tijdens de diverse
themaverloven in uren in plaats van in dagen kan worden
aangerekend, waardoor de combinatie arbeid-studie realistischer
wordt.
Ten tweede
blijft de consequente invoering van het rugzakje van vijftig
dagen voor ons een strijdpunt. Ook collega Claes heeft erop
gewezen. We blijven moeite hebben met de uitzondering voor
studenten die meer dan vijftig dagen presteren bij een en
dezelfde werkgever, omdat dit tot discriminatie kan leiden.
Politiek
blijft uiteraard de kunst van het haalbare. Daarom besluit ik dat
de nieuwe regelgeving een fikse stap voorwaarts is en zullen we
het ontwerp goedkeuren.
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Monsieur le président, chers collègues,
je me réjouis que ce projet de loi relatif à la réforme du
travail des étudiants soit à l’ordre du jour. Il offre une
simplification, une flexibilité, tant pour l’employeur que
pour l’étudiant, et modernise le contrôle.
Toutefois,
nous sommes perplexes quant à la concurrence entre étudiants et
travailleurs peu qualifiés qu’induirait le projet de loi. Les
statistiques disponibles indiquent que le travail des étudiants
n’est plus marginal. Le phénomène interagit avec l’évolution
du monde du travail en général. Or, actuellement, les taux de
cotisations sociales avantageux pour les étudiants les rendent
plus compétitifs que les travailleurs ordinaires. Ils accentuent
la pression sur les travailleurs ordinaires, que ce soit en
termes de conditions salariales ou de recherche d’emploi, et
constituent une moindre recette pour la sécurité sociale.
Dans ce
contexte, l’assouplissement des règles, particulièrement en
ce qui concerne le travail hors vacances, renforcera une forme de
concurrence déloyale qui frappe surtout les métiers peu
qualifiés, les étudiants effectuant quatre fois sur cinq un
emploi qui n’est pas en rapport avec leurs études et pour
lequel ils acceptent de se déqualifier, selon une étude de
Randstad.
Cet
assouplissement renforcera donc les difficultés auxquelles font
face les travailleurs peu qualifiés pour trouver un emploi,
singulièrement en période d’après crise. Ces effets pervers
se feront également ressentir à l’égard des travailleurs
qui, en l’absence de la concurrence des étudiants, pourraient
facilement se voir proposer un temps plein au lieu d’un temps
partiel ou d’effectuer des remplacements.
L’extension
du travail des étudiants hors vacances n’est d’ailleurs pas
un moyen acceptable de lutter pour une meilleure accessibilité
aux études. Pour cela, il y a des systèmes d’aide assurés
par les Communautés et un contrôle strict du coût des études.
Le fait d’être obligés de travailler pendant la semaine ou le
week-end pour pouvoir payer leurs études augmente les
probabilités d’échec des catégories d’étudiants qui sont
déjà statistiquement les plus susceptibles d’échouer.
Par contre,
il faut reconnaître l’utilité d’un travail étudiant
pendant les vacances aux fins d’acquérir une expérience
professionnelle, de trouver des moyens supplémentaires et de
soutenir l’économie saisonnière.
Le risque de
concurrence est réduit en période de vacances. Dans cette
optique, nous avons déposé plusieurs amendements.
Le premier
propose de diminuer à quinze jours hors périodes de vacances
scolaires le nombre de jours durant lesquels les étudiants
peuvent travailler en étant soustraits à l’application de la
loi sur les contrats de travail. En effet, c’est à ce
moment-là que la concurrence entre les étudiants et les
travailleurs ordinaires est la plus forte.
Le deuxième
suggère de porter à trente-cinq le nombre de jours durant
lesquels les étudiants peuvent travailler en étant soustraits à
l’application de la loi sur les contrats de travail durant les
périodes de vacances.
Le troisième
porte sur la possibilité d’uniformiser le taux de cotisation
de solidarité à 10,5% de manière à simplifier le système
existant par le biais de l’introduction d’une cotisation
unique tout en assurant des recettes suffisantes pour la sécurité
sociale, notamment au regard de l’enjeu du vieillissement.
Ces
amendements n’ayant pas été adoptés, nous nous abstiendrons
lors du vote et nous prendrons connaissance avec intérêt de
l’évaluation qui aura lieu en 2013.
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Het verheugt me dat dit wetsvoorstel
over de hervorming van de studentenarbeid op de agenda staat. Het
houdt een vereenvoudiging en een versoepeling in, zowel voor de
werkgever als voor de student, en het moderniseert de controle.
Toch
staan we versteld van de concurrentie die dit wetsontwerp met
zich kan brengen tussen studenten en laaggekwalificeerde
arbeiders. Uit de beschikbare statistieken blijkt dat
studentenarbeid niet langer een marginaal verschijnsel is, maar
een effect heeft op de arbeidsmarkt. De lagere sociale bijdragen
voor studenten zorgen ervoor dat ze gemakkelijker kunnen
concurreren met gewone werknemers. Ze leggen meer druk op de
gewone werknemers, zowel wat de loonvoorwaarden als het zoeken
naar werk betreft, en leiden tot minder inkomsten voor de sociale
zekerheid.
In
die context zal de versoepeling van de regels, vooral voor het
werk buiten de vakantieperiodes, de oneerlijke concurrentie met
de laaggekwalificeerde werknemers doen toenemen. Volgens een
studie van Randstad nemen studenten immers vier keer op vijf een
job aan die niet overeenstemt met hun studie en waarvoor ze dus
bereid zijn onder hun niveau te werken.
Door
die versoepeling zullen de laaggekwalificeerde werknemers dus nog
moeilijker een job vinden, vooral na een crisisperiode. Die
ongewenste effecten zullen ook optreden voor werknemers die,
indien ze niet de concurrentie van studenten zouden ondervinden,
gemakkelijk een voltijdse baan zouden kunnen krijgen in plaats
van een deeltijdse baan of een tijdelijke baan om iemand te
vervangen.
Een
uitbreiding van de tewerkstelling van studenten buiten de
vakantieperiodes kan overigens niet in aanmerking komen als een
middel in de strijd voor een betere toegang tot hogere studies.
Daarvoor bestaan steunregelingen van de Gemeenschappen en een
strikte controle op de studiekosten. Dat ze verplicht zijn in de
week of in het weekend te werken om hun studie te kunnen betalen,
verhoogt het risico om te mislukken voor studenten die
statistisch gezien al een groter risico hebben om te mislukken.
Tijdens
de vakantieperiodes is studentenarbeid evenwel nuttig om
beroepservaring op te doen, extra geld te verdienen en de
seizoenseconomie te steunen.
Tijdens
de vakantie is het risico op concurrentie ook beperkt. Wij hebben
verschillende amendementen ingediend in die zin.
Het
eerste stelt voor het aantal dagen waarop studenten buiten de
schoolvakantie mogen werken buiten de toepassing van de wet op de
arbeidsovereenkomsten, te beperken tot vijftien. Tijdens die
periode is de concurrentie tussen studenten en gewone werknemers
immers het grootst.
Het
tweede stelt voor het aantal dagen waarop studenten buiten de
toepassing van de wet op de arbeidsovereenkomsten mogen werken
tijdens de vakantieperiodes, te beperken tot vijfendertig.
Het
derde heeft betrekking op de mogelijkheid het percentage van de
solidariteitsbijdrage eenvormig te brengen op 10,5% teneinde de
bestaande regeling te vereenvoudigen door een eenvormige bijdrage
in te voeren en voldoende inkomsten te garanderen voor de sociale
zekerheid, vooral met het oog op de vergrijzing.
Daar
deze amendementen niet werden aangenomen, zullen wij ons bij de
stemming onthouden en kijken we met veel belangstelling uit naar
de evaluatie van de regeling in 2013.
|
M. André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Monsieur le président,
madame la ministre, chers collègues, je tiens tout d’abord à
remercier Mme Winckel pour son excellent rapport oral.
Le groupe
cdH se réjouit des avancées et des mesures développées dans
le projet de loi. Il était clair pour tout le monde qu’il
fallait procéder à des réformes pour simplifier le travail des
étudiants et assouplir ses modalités par rapport au régime en
vigueur.
Il était
essentiel de simplifier le travail des étudiants pour leur
permettre de travailler 50 jours par an, quelle que soit
l’époque de l’année. L’étudiant pourra désormais
travailler de manière souple, aussi bien pendant les périodes
de vacances que pendant le reste de l’année. En outre, son
contrat pourra être étalé sur une période de douze mois au
lieu de six comme c’est aujourd’hui le cas.
À titre
d’exemple, cet élargissement permettra aux étudiants d’être
engagés un jour tous les week-ends pendant toute l’année.
C’est important car, pour la plupart des jeunes, avoir un job
d’étudiant, en dehors de l’aspect financier, est aussi une
occasion de se frotter au monde du travail et à ses exigences et
ainsi d’acquérir une première expérience. Bien entendu, nous
savons que de nombreux jobs ne nécessitent pas de grandes
qualifications. Il n’empêche, nous sommes conscients que cette
expérience fait partie de l’apprentissage et participe de
l’intégration de jeunes dans la société.
Par
ailleurs, ce projet de loi respecte un certain équilibre. En ce
sens, deux principes fondamentaux ont été maintenus. Le
premier est celui qui veut qu’un étudiant reste avant tout un
étudiant, qu’il ait encore le temps d’étudier et ne
devienne pas un travailleur à temps plein sous un statut
particulier. Le second est que le travail des étudiants ne doit
pas concurrencer de façon déloyale l’emploi des travailleurs
peu qualifiés, ainsi que des demandeurs d’emploi.
De plus, le
projet de loi répond à une autre demande de nombreux des
acteurs que nous avons auditionnés au Sénat, entre autres en
2009. Il apporte précisément une plus grande sécurité
juridique grâce à l’application informatique qui permet à
l’employeur et à l’étudiant de vérifier le contingent qui
est encore disponible en cours d’année.
Évidemment,
nous ne sommes pas insensibles aux arguments qui plaident pour
une meilleure prise en considération de la réalité du travail
de certains qui fractionnent leurs prestations en demi-jours ou
en quelques heures par jour. Pour différentes raisons, entre
autres techniques, rappelées en commission, et dans un souci de
simplification de la gestion, il n’a pas été permis de donner
une suite favorable à ces demandes. Gageons qu’à l’avenir,
lors d’une évaluation de la législation, certaines
améliorations pourront être apportées mais assurons-nous
d’abord de la bonne exécution de ce projet.
En
conclusion, mon groupe soutiendra ce projet de loi car il
améliore le système du travail des étudiants qui concerne de
nombreux jeunes et de nombreuses familles. Pour donner un chiffre
plus précis, ce sont plus de 300 000 jeunes qui ont
travaillé dans le cadre d’un contrat d’étudiant l’été
dernier. C’est dire l’enjeu qui consiste à informer
rapidement cette population des nouvelles mesures qui seront
applicables à partir du 1er janvier de l’année
prochaine.
|
De heer André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Ik dank mevrouw Winckel
voor het uitstekend mondeling verslag.
De
cdH-fractie is blij met de vooruitgang die werd gemaakt en met de
maatregelen in het wetsontwerp. Het was voor iedereen duidelijk
dat hervormingen nodig waren om de studentenarbeid te
vereenvoudigen en het huidige regime te versoepelen.
Studentenarbeid
werd vereenvoudigd. Studenten kunnen voortaan 50 dagen per jaar
werken, gespreid over het hele jaar. Ze kunnen nu zowel in als
buiten de vakantieperiode werken. Ze krijgen nu een contract van
één jaar in plaats van 6 maanden.
Door
die uitbreiding zullen studenten bijvoorbeeld het hele jaar door,
elk weekend een dag kunnen werken. Dat is belangrijk, want voor
de meeste werkstudenten biedt een baan, naast het financiële
aspect, ook een gelegenheid om kennis te maken met de eisen van
de arbeidswereld en een eerste werkervaring op te doen. Voor veel
banen is geen scholing vereist. Dat neemt niet weg dat die
ervaring toch deel uitmaakt van het leerproces, en de integratie
van de jongeren in de samenleving bevordert.
Dit
wetsontwerp respecteert een zeker evenwicht. Twee fundamentele
principes werden weerhouden. Ten eerste blijft een student vóór
alles een student, moet hij nog de tijd hebben om te studeren en
kan hij geen voltijdse werknemer worden met een speciaal statuut.
Ten tweede mag studentenarbeid geen deloyale concurrentie zijn
voor de tewerkstelling van laaggeschoolden en werkzoekenden.
Het
wetsontwerp biedt voorts een antwoord op de vraag van de talrijke
betrokkenen die we in de Senaat, onder meer in 2009, hebben
gehoord. Het biedt een grotere juridische zekerheid dankzij de
informaticatoepassing waardoor werkgever en student kunnen nagaan
welk contingent in de loop van het jaar nog beschikbaar is.
We
zijn uiteraard niet ongevoelig voor de vraag van sommigen om
halve dagen of enkele uren per dag te werken. Om verschillende,
onder andere technische redenen waaraan in de commissie werd
herinnerd, en met het oog op een vereenvoudiging van het beheer,
kon geen gevolg worden gegeven aan die vraag. Wij veronderstellen
dat bij een evaluatie van de wetgeving sommige verbeteringen
mogelijk zullen zijn, maar laten we eerst zorgen voor een goede
uitvoering van dit ontwerp.
Onze
fractie zal het wetsontwerp goedkeuren omdat het de regelgeving
voor studentenarbeid, die talrijke jongeren en gezinnen aangaat,
verbetert. Vorige zomer hebben meer dan 300 000 jongeren
gewerkt onder een studentencontract. We moeten nu de bevolking
snel informeren over de nieuwe maatregelen die vanaf 1 januari
volgend jaar van toepassing zullen zijn.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Le texte
adopté par la commission des Affaires sociales est identique au
texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir
le document Chambre 53-1637/5.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is
dezelfde als de tekst van het door de Kamer van
volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer
53-1637/5.)
|
M. le
président. – Mme Sleurs, MM. De Bruyn et De
Groote proposent l’amendement nº 1 tendant à insérer un
nouvel article 2/1 (voir document 5-1166/2).
|
De
voorzitter. – Mevrouw Sleurs, de heren De
Bruyn en De Groote hebben amendement 1 ingediend dat ertoe
strekt een nieuw artikel 2/1 in te voegen (zie stuk
5-1166/2).
|
M. De
Groote, Mme Sleurs et M. De Bruyn proposent
l’amendement nº 2 tendant à insérer un nouvel
article 6/1 (voir document 5-1166/2).
|
De heer De
Groote, mevrouw Sleurs en de heer De Bruyn hebben
amendement 2 ingediend dat ertoe strekt een nieuw
artikel 6/1 in te voegen (zie stuk 5-1166/2).
|
MM. De
Groote et De Bruyn et Mme Sleurs proposent l’amendement
nº 3 tendant à insérer un nouvel article 6/2 (voir
document 5-1166/2).
|
De heren De
Groote en De Bruyn en mevrouw Sleurs hebben amendement 3
ingediend dat ertoe strekt een nieuw artikel 6/1 in te
voegen (zie stuk 5-1166/2).
|
– Le
vote sur les amendements est réservé.
|
– De
stemming over de amendementen wordt aangehouden.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur
l’ensemble du projet de loi.
|
– De
stemming over de amendementen en over het wetsontwerp in zijn
geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi modifiant et complétant le Code pénal en vue
d’incriminer l’abus de la situation de faiblesse des
personnes et d’étendre la protection pénale des personnes
vulnérables contre la maltraitance (Doc. 5-1095) (Procédure
d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het
misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te
stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare
personen tegen mishandeling uit te breiden (Stuk 5-1095)
(Evocatieprocedure)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. Philippe
Mahoux (PS), corapporteur. – Je voudrais simplement
souligner que ce texte est le résultat d’une répartition des
tâches entre la Chambre et le Sénat. Le Sénat avait engagé un
travail important, avec des initiatives de Mmes de Bethune
et Lijnen. Concomitamment, la Chambre a également travaillé sur
le sujet. Il a été décidé en concertation avec nos collègues
de la Chambre que le travail se poursuivrait à la Chambre. Un
texte y a été adopté et nous a été transmis.
À la suite
de remarques formulées par le Service juridique du Sénat et de
différents arguments de fond, une série d’amendements ont été
déposés au Sénat. Lors de la discussion, le groupe N-VA a
également manifesté la volonté de donner une définition
différente à la situation de faiblesse. Plusieurs de ces
amendements, allant dans le sens des remarques du Service
juridique du Sénat, ont finalement été acceptés. La
commission a en outre décidé d’élargir la nature des
associations pouvant ester en justice mais de conserver la
définition de l’abus de la situation de faiblesse adoptée à
la Chambre.
Pour le
reste, je me réfère à mon rapport écrit.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS), corapporteur. – Dit wetsontwerp is het
resultaat van een taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat. De
Senaat had met de initiatieven van de dames de Bethune
en Lijnen belangrijk werk gedaan. Tegelijkertijd had ook de Kamer
zich over het onderwerp gebogen. In overleg met de collega’s in
de Kamer werd beslist het werk daar voort te zetten. De Kamer
heeft een tekst goedgekeurd, die aan ons is overgezonden.
Naar
aanleiding van enkele opmerkingen van de Juridische dienst van de
Senaat en verschillende inhoudelijke argumenten werden in de
Senaat amendementen ingediend. Tijdens de bespreking heeft de
N-VA-fractie ook te kennen gegeven dat ze een andere definitie
wou geven aan de zwakke toestand. Meerdere amendementen, die
aansloten bij de opmerkingen van de Juridische dienst van de
Senaat, werden aangenomen. De commissie heeft ook beslist de aard
van de verenigingen die een rechtsvordering kunnen instellen, uit
te breiden. De definitie van misbruik van de zwakke toestand die
de Kamer had goedgekeurd, werd wel behouden.
Voorts
verwijs ik naar het schriftelijke verslag.
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Le groupe CD&V du Sénat est
heureux parce que ce projet important atteint la ligne d’arrivée
avant les vacances dans notre assemblée. Comme M. Mahoux
l’a déjà souligné, ce projet est le résultat de
l’intégration de plusieurs textes de base et de travaux
convergents de la Chambre et du Sénat. Au sein de ce dernier,
nous avons ainsi entamé nos travaux relatifs à la malmenance
des personnes vulnérables sur la base de ma propre proposition
no 5-191 et de deux propositions de loi nos 5-146
et 5-156 de Mme Defraigne qui visaient le même objectif.
Grâce à l’estimée collaboration de MM. Delpérée et
Swennen et de Mme Taelman, il a été décidé de déposer
une proposition intégrée au Sénat, sous le numéro 5-1023. Je
remercie dès lors Mme Defraigne pour la bonne collaboration
dans ce dossier.
Entre-temps,
la Chambre a elle aussi entamé des travaux en ce sens. Nous
avons par conséquent arrêté les nôtres. Sonja Becq, notre
collègue du CD&V, a déposé à la Chambre la proposition
que j’avais moi-même déposée au Sénat. Ce texte y a été
couplé à une autre proposition de loi visant à incriminer
pénalement les faits de déstabilisation mentale de personnes se
trouvant dans une situation de faiblesse, faits dont se rendent
coupables certaines sectes. Il s’agit de la proposition
53K0080. Le 17 juin, les travaux à la Chambre se sont
achevés avec l’adoption de la proposition de loi qui a intégré
ces deux textes en un.
Le
Sénat a évoqué le projet de la Chambre. Les 12 et 14 juillet,
notre commission de la Justice l’a examiné et amendé.
On
estime qu’une personne âgée vivant à domicile sur huit a
été, au cours de l’année écoulée, victime d’au moins une
forme de maltraitance ou de malmenance. Il peut s’agir tant de
maltraitance ou de malmenance physique et matérielle que d’abus
sexuel, de maltraitance ou de malmenance psychique, de négligence
ou de violation des droits. L’enquête belge sur les besoins
des personnes âgées des Prs Verté, De Witte, De Donder et
consorts aborde, commune par commune, la problématique de la
maltraitance et de la malmenance des personnes âgées. Au
printemps 2012, nous disposerons peut-être d’une image
scientifiquement représentative de cette problématique pour
l’ensemble de la Belgique. Les chiffres provisoires indiquent
toutefois que la maltraitance et la malmenance des personnes
âgées et des personnes vulnérables en général constituent un
large problème de société. De plus, comme je l’ai déjà
dit, il touche une personne sur huit !
Notre
société vieillit rapidement et la dépendance en matière de
soins de santé augmente fortement à partir de 80 ans. Cette
dépendance accroît le risque de maltraitance et de malmenance.
La maltraitance et la malmenance de personnes qui dépendent des
autres et possèdent une autonomie réduite sont particulièrement
blâmables. La position de faiblesse d’une personne doit dès
lors faire l’objet d’une protection particulière. C’est ce
que veut garantir le présent projet de loi.
Ce
dernier prévoit les instruments légaux nécessaires pour
s’attaquer désormais pénalement à l’abus de personnes
vulnérables, par analogie à tout ce qui est déjà possible
vis-à-vis de l’abus de mineurs.
Je
voudrais citer brièvement les cinq lignes directrices du projet.
Primo,
il alourdit la peine pour les faits commis contre des personnes
qui se trouvent dans une situation vulnérable. Il s’agit par
exemple d’agressions, de coups et blessures, de vol, etc. Les
peines sont les mêmes que pour les délits commis à l’encontre
d’un mineur. Pour certains délits, le Code pénal prévoyait
déjà un alourdissement de la peine lorsque les délits sont
commis à l’égard d’une personne vulnérable. Le projet de
loi a le mérite d’uniformiser toutes les définitions
utilisées dans le Code pénal.
Secundo,
on supprime l’impunité pour les délits relatifs à la
propriété d’une personne vulnérable, tant l’abus financier
– le vol, l’abus de confiance, l’escroquerie et la
tromperie – que les faits qui se sont produits au sein de la
famille. Le vol au sein de cette dernière ne pouvait jusqu’à
présent donner lieu qu’à une procédure civile. Le rapport
annuel de 2010 du Centre flamand pour les parents maltraités
indique à nouveau clairement que 84% des cas de maltraitance et
de malmenance des personnes âgées se produisent principalement
dans le cercle familial et constituent donc une forme de violence
intrafamiliale.
Tertio,
les exceptions au secret professionnel sont étendues. Tout comme
le secret professionnel à l’égard des victimes mineures ont
été assouplies, le projet de loi vise à rendre possible le
signalement de faits graves – l’agression, le viol, le
meurtre, les coups et blessures, la mutilation, le délaissement
dans le besoin ou la privation de nourriture ou de soins –
commis sur des personnes vulnérables.
Quarto,
les faits de déstabilisation mentale d’une personne qui
permettent d’abuser de sa situation de faiblesse physique ou
psychique altérant gravement sa capacité de discernement, faits
dont se rendent coupables certaines sectes, sont rendues
punissables.
Quinto,
les associations reçoivent un droit d’introduire une action
afin d’assister les victimes durant une procédure pour les
méfaits auxquels s’appliquent le projet de loi, à la
condition que les victimes donnent leur accord.
Le
Sénat a exercé son droit d’évocation et a amendé le projet
de loi à la fois sur le plan légistique et sur le fond.
Sur
le plan légistique, plusieurs clarifications ont été apportées
sur avis du service d’évaluation de la législation. Il
importe de signaler que l’article relatif au droit d’action
pour les associations a lui aussi été adapté de manière à ce
que les associations reconnues puissent ester en justice pour
tous les délits visés dans le projet de loi.
Sur
le fond, outre les différents alourdissements de peines
introduits par le projet de loi de la Chambre, les infractions
suivantes à l’égard les personnes vulnérables sont plus
lourdement punies : les traitements dégradants d’une
personne vulnérable, l’utilisation de personnes vulnérables
pour commettre des délits, le harcèlement et le vol avec ou
sans menaces ou violence.
Pour
plusieurs des amendements déposés, je veux expressément
renvoyer à l’analyse juridique du Pr Verrycken. La juge
de paix honoraire et professeur de gérontologie de la VUB
Mariette Verrycken était une source de premier plan pour mon
travail juridique au sujet de cette proposition.
Le
projet de loi crée les instruments légaux pour une politique
pénale. On doit continuer à y donner forme.
Dans
le cadre d’une demande d’explications, j’ai déjà eu
l’occasion de procéder à un échange de vues à ce sujet avec
le ministre de la Justice. J’ai pris connaissance avec beaucoup
d’intérêt de la note relative à la politique pénale
vis-à-vis de la maltraitance et de la malmenance des personnes
âgées dans l’arrondissement judiciaire de Liège. Je renvoie
également aux travaux novateurs à ce sujet du procureur du Roi
Bourguignont. Des magistrats de référence ont ainsi été
désignés, ainsi que des agents de référence dans chaque zone
de police. Sont également instaurés une collaboration
structurelle avec l’agence Respect Seniors et donc un lien
direct avec les services d’aide.
Si
nous voulons nous attaquer au problème de la maltraitance des
personnes âgées et des personnes vulnérables en général, une
politique pénale cohérente est nécessaire. Le ministre de la
Justice peut s’inspirer du modèle liégeois. Le combat contre
la maltraitance des personnes âgées doit aussi faire
intégralement partie du plan d’action national contre les
violences conjugales et, comme l’a déjà souligné Mme Taelman
en commission de la Justice, du plan national de sécurité.
Enfin,
je souhaite remercier les collaborateurs du centre flamand pour
les parents maltraités, les points d’appui provinciaux, le
service bruxellois et l’agence Respect Seniors qui, dans le
domaine de la prévention de la maltraitance et de la malmenance
des personnes âgées et de l’aide à ces dernières, ont
réalisé un travail novateur et ont maintenant pour perspective
que cette loi devienne le levier pour une politique pénale. Ces
associations étaient demandeuses d’une telle modification de
la législation. J’espère que l’examen du présent projet
pourra être rapidement bouclé à la Chambre des représentants.
J’encourage le ministre à donner aussi des impulsions dans la
bonne direction à la politique pénale. Je remercie tous ceux
qui ont collaboré à ce projet.
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – De CD&V-Senaatsfractie is
verheugd omdat dit belangrijke ontwerp nog vóór het reces de
eindmeet haalt in de Senaat. Zoals collega Mahoux al heeft
benadrukt, is dit ontwerp het resultaat van de integratie van
verschillende basisteksten en convergerende werkzaamheden in
Kamer en Senaat. Zo hebben wij in de Senaat onze werkzaamheden
inzake de misbehandeling van kwetsbare personen gestart op basis
van mijn eigen voorstel 5-191 en twee voorstellen van collega
Defraigne, 5-146 en 5-156, die hetzelfde doel nastreefden. Met de
gewaardeerde steun van collega’s Delpérée, Swennen en Taelman
werd daarop beslist een geïntegreerd voorstel in te dienen in de
Senaat, stuk 5-1023. Ik dank dan ook collega Defraigne voor de
goede samenwerking in dit dossier.
Ondertussen
was ook de Kamer gestart met werkzaamheden in die zin, met het
gevolg dat wij onze werkzaamheden hebben gestaakt. CD&V-collega
Sonja Becq heeft het voorstel dat ik in de Senaat had ingediend,
ook in de Kamer ingediend, waar het werd gekoppeld aan een ander
wetsvoorstel met als doel de strafrechtelijke strafbaarstelling
van daden van mentale destabilisatie bij personen die zich in een
zwakke positie bevinden waaraan bepaalde sekten zich schuldig
maken, het voorstel 53K0080. Op 17 juni werden de
werkzaamheden in de Kamer voltooid met de goedkeuring van het
wetsvoorstel dat deze beide teksten in één voorstel heeft
geïntegreerd.
De Senaat
heeft het wetsontwerp van de Kamer geëvoceerd. Op 12 en 14 juli
heeft de commissie voor de Justitie van de Senaat het wetsontwerp
besproken en geamendeerd.
Naar
schatting één op acht thuiswonende ouderen werd het voorbije
jaar het slachtoffer van minstens één vorm van mishandeling of
misbehandeling. Het kan zowel gaan om fysieke en materiële
mis(be)handeling als om seksueel misbruik, psychische
mis(be)handeling, verwaarlozing of schending van de rechten. Het
Belgische ouderenbehoefteonderzoek van professor Verté, De
Witte, De Donder en anderen brengt de problematiek van
ouderenmis(be)handeling gemeente na gemeente in kaart. In het
voorjaar van 2012 zullen we van deze problematiek wellicht een
wetenschappelijk representatief beeld hebben voor heel België.
Niettemin geven voorlopige cijfers aan dat mis(be)handeling van
ouderen en van kwetsbare personen in het algemeen een breed
samenlevingsprobleem is, zoals ik reeds gezegd heb, treft het één
op acht mensen!
Onze
samenleving vergrijst snel en de zorgafhankelijkheid stijgt sterk
vanaf tachtig jaar. Die zorgafhankelijkheid verhoogt het risico
op mis(be)handeling. De mishandeling of misbehandeling van
personen die afhankelijk zijn van anderen en kampen met een
verminderde zelfredzaamheid, is bijzonder laakbaar. De zwakke
positie van een persoon moet dan ook een bijzondere bescherming
krijgen, waaraan dit wetsontwerp tegemoet wil komen.
Het
wetsontwerp reikt de nodige wettelijke instrumenten aan om nu ook
het misbruik van kwetsbare personen strafrechtelijk aan te
pakken, naar analogie met wat al mogelijk is inzake het misbruik
van minderjarigen.
Graag geeft
ik kort de vijf krachtlijnen weer van het voorstel.
1) Het voert
een strafverzwaring in voor feiten gepleegd tegen personen die
zich in een kwetsbare situatie bevinden. Het gaat bijvoorbeeld om
aanranding, slagen en verwondingen, diefstal enzovoort. De
straffen zijn dezelfde als voor misdrijven die werden begaan ten
aanzien van een minderjarige. Voor sommige misdrijven voorzag het
Strafwetboek reeds in een strafverzwaring indien de misdrijven
werden gepleegd ten aanzien van een kwetsbare persoon. Het
wetsontwerp heeft de verdienste alle definities die in het
Strafwetboek worden gehanteerd te uniformeren.
2) Het
opheffen van straffeloosheid ten aanzien van misdrijven gepleegd
met betrekking tot de eigendom van een kwetsbaar persoon, in
essentie financieel misbruik, namelijk diefstal, misbruik van
vertrouwen, oplichting en bedriegerij, als de feiten zich binnen
het gezin voordeden. Diefstal binnen het gezin kon tot op vandaag
enkel leiden tot een burgerrechtelijke procedure. Het jaarverslag
2010 van het Vlaams meldpunt Ouderenmis(be)handeling maakt
nogmaals duidelijk dat ouderenmis(be)handeling vooral in de
familiale sfeer plaats vindt, 84%, en dus een vorm van huiselijk
geweld is.
3) De
uitzonderingen op het beroepsgeheim worden uitgebreid. Net zoals
het beroepsgeheim ten aanzien van minderjarige slachtoffers
versoepeld werd, heeft het wetsvoorstel tot doel de melding van
ernstige feiten, zoals aanranding, verkrachting, doden, slagen en
verwondingen, verminking, verlating in behoeftige toestand of
onthouding van voedsel of verzorging, gepleegd op kwetsbare
personen mogelijk te maken.
4) Daden van
mentale destabilisatie van een persoon waarbij misbruik wordt
gemaakt van diens fysieke of psychische zwakheid die haar of zijn
oordeelsvermogen ernstig verstoort, waaraan bepaalde sekten zich
schuldig maken, wordt strafbaar gesteld.
5)
Verenigingen krijgen een vorderingsrecht om slachtoffers tijdens
een procedure bij te staan voor misdrijven waarop het wetsontwerp
van toepassing is, op voorwaarde dat de slachtoffers daarmee
akkoord gaan.
De Senaat
oefende zijn evocatierecht uit en amendeerde het wetsontwerp op
twee vlakken: juridisch-technisch en inhoudelijk.
Op
juridisch-technisch vlak werden een aantal verduidelijkingen
aangebracht op advies van de dienst Wetsevaluatie. Belangrijk om
te vermelden is dat ook het artikel met betrekking tot het
vorderingsrecht voor verenigingen werd aangepast zodat erkende
verenigingen in rechte kunnen optreden voor alle misdrijven
bedoeld in het wetsontwerp.
Inhoudelijk
werden naast de verschillende strafverzwaringen die door het
wetsontwerp van de Kamer werden ingevoegd, de volgende inbreuken
ten aanzien van kwetsbare personen zwaarder bestraft: de
onterende behandeling van een kwetsbare persoon, het gebruiken
van kwetsbare personen om misdrijven te plegen, de belaging of
stalking, en diefstal met en zonder bedreiging of geweld.
Voor
meerdere van de amendementen die werden ingediend, wil ik
uitdrukkelijk verwijzen naar de juridische analyse van
prof. Verrycken. Erevrederechter en professor gerontologie
aan de VUB Mariette Verrycken was een vooraanstaande bron voor
mijn juridisch werk rond dit voorstel.
Het
wetsontwerp creëert de wettelijke instrumenten voor een
strafrechtelijk beleid, een beleid dat verder moet worden vorm
gegeven.
Ik heb in
het kader van een vraag om uitleg al de gelegenheid gehad om met
de minister van Justitie hierover van gedachten te wisselen. Met
veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de nota over het
strafrechtelijk beleid ten aanzien van ouderenmis(be)handeling
van het gerechtelijk arrondissement Luik. Ik verwijs ook naar het
baanbrekende pionierswerk ter zake van procureur des Konings
Bourguignont. Zo werden er referentiemagistraten aangesteld en
referentieagenten in elke politiezone. Er is ook een structurele
samenwerking met het agentschap Respect Seniors en dus een
directe link met de hulpverlening.
Als we het
probleem van mishandeling van ouderen en kwetsbare personen in
het algemeen willen aanpakken, dan is een coherent
strafrechtelijk beleid noodzakelijk. De minister van Justitie kan
zich laten inspireren door het model uit Luik. De strijd tegen
ouderenmishandeling moet ook integraal deel uitmaken van het
nationaal actieplan Intrafamiliaal geweld en, zoals collega
Taelman reeds opmerkte in de commissie Justitie, van het
nationaal veiligheidsplan.
Tot slot
wens ik nog een dankwoord te richten aan de medewerkers van het
Vlaams meldpunt Ouderenmis(be)handeling, de provinciale
steunpunten, het Brussels meldpunt en het agentschap Respect
Seniors, die inzake preventie en hulpverlening van
ouderenmis(be)handeling pionierswerk hebben verricht en nu ook
het perspectief hebben dat deze wet de hefboom wordt voor een
strafrechtelijk beleid als sluitstuk. Zij waren vragende partij
voor een dergelijke wetswijziging. Ik hoop dat de behandeling van
dit wetsontwerp spoedig zal worden afgerond in de Kamer van
volksvertegenwoordigers. Ik moedig de minister aan om het
strafrechtelijk beleid ook impulsen te geven in de goede
richting. Ik dank iedereen die hieraan heeft meegewerkt.
|
Mme Helga
Stevens (N-VA), corapporteuse. – Je me limiterai à
quelques remarques au nom de mon groupe.
La
présente proposition de loi pose comme principe deux objectifs
nobles. D’une part, ce texte veut s’attaquer à certaines
sectes qui se rendent coupables de faits de déstabilisation
mentale. Le droit pénal actuel semble disposer à cet effet d’un
nombre insuffisant d’instruments. D’autre part, ce texte
entend offrir une meilleure protection aux personnes
particulièrement vulnérables qui sont victimes de maltraitance.
Il
s’agit de deux objectifs importants auxquels nous ne pouvons
que souscrire, même si le texte qui nous est soumis aujourd’hui
est loin d’être prêt et n’est pas mûr pour le vote.
Ceci
vaut en particulier pour la partie relative aux faits de
déstabilisation mentale. Le texte contient de nombreuses notions
vagues qui peuvent faire l’objet d’une interprétation trop
large. Et ceci alors que le droit pénal doit être clair afin
que le justiciable sache ce à quoi il est exposé. Ce n’est
aujourd’hui malheureusement pas le cas.
En
commission, le ministre de la Justice a souligné qu’on ne peut
faire preuve de précipitation et que le Sénat ferait mieux de
produire un texte bien ficelé. Nous ne pouvons que donner raison
au ministre et constater que le texte n’est absolument pas
encore au point. Il contient des définitions et des notions trop
divergentes qui soulèvent trop de questions. Nous avons posé
nombre de ces dernières, tant à la Chambre qu’au Sénat, mais
elles sont restées sans réponse.
Notre
groupe a proposé de demander l’avis du Conseil d’État. Les
vacances parlementaires aurait offert l’occasion idéale pour
ce faire et n’auraient pas entraîné de trop grands retards.
Au contraire, nous aurions pu, grâce à cet avis, mettre le
texte au point et l’adopter après les vacances.
Nous
regrettons dès lors que le Sénat n’ait pu qu’insuffisamment
jouer son rôle. La problématique de la déstabilisation
mentale, des sectes, est trop importante pour qu’on s’y
attaque avec une législation possédant des fondations
insuffisantes. On risque fortement de faire une législation qui
ne pourra jamais être appliquée dans la pratique.
Pour
toutes ces raisons, nous ne pouvons que nous abstenir lors du
vote.
|
Mevrouw Helga
Stevens (N-VA), corapporteur. – Ik zal me beperken tot
enkele opmerkingen namens mijn fractie.
Dit
wetsontwerp stelt twee nobele doelstellingen voorop. Enerzijds
wil deze tekst bepaalde sekten aanpakken die zich schuldig maken
aan daden van mentale destabilisatie. Het huidige strafrecht
blijkt hiervoor over onvoldoende instrumenten te beschikken.
Anderzijds wil deze tekst een betere bescherming geven aan
bijzonder kwetsbare personen die het slachtoffer zijn van
mishandeling.
Dat zijn
twee belangrijke doelstellingen die we alleen maar zouden kunnen
onderschrijven, ware het niet dat de tekst die nu voorligt, nog
lang niet klaar is en niet rijp is voor de stemming.
Dat geldt in
het bijzonder voor het gedeelte over de daden van mentale
destabilisatie. De tekst bevat te veel vage begrippen die te ruim
kunnen geïnterpreteerd worden. En dit terwijl het strafrecht
duidelijk moet zijn, zodat de rechtsonderhorige weet waar hij aan
toe is. Dat is nu helaas niet het geval.
In de
commissie heeft de minister van Justitie benadrukt dat men niet
overhaast tewerk mag gaan en dat de Senaat beter een afgewerkte
tekst zou afleveren. We kunnen de minister alleen maar gelijk
geven en constateren dat de tekst helemaal nog niet is afgewerkt.
De voorliggende tekst bevat te uiteenlopende definities en
begrippen die te veel vragen oproepen. Vele van deze vragen
hebben we opgeworpen, zowel in de Kamer als in de Senaat, maar ze
bleven onbeantwoord.
Onze fractie
heeft voorgesteld om het advies van de Raad van State te vragen.
Het parlementaire reces zou hiertoe de ideale gelegenheid hebben
geboden en niet tot grote vertragingen hebben geleid.
Integendeel, met het advies hadden we de tekst kunnen op punt
stellen en hem meteen na het reces goedkeuren.
We betreuren
dan ook dat de Senaat zijn rol onvoldoende rol heeft kunnen of
mogen spelen. De problematiek van mentale destabilisatie, van de
sekten, is te belangrijk om aan te pakken met een wetgeving die
niet voldoende onderbouwd is. Het risico is groot dat wetgeving
wordt gemaakt die in de praktijk nooit zal kunnen worden
toegepast.
Om deze
redenen kunnen we dan ook niet anders dan ons straks bij de
stemming onthouden.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – En guise de protestation, j’en dirai le
moins possible aujourd’hui. En commission, il n’a pas été
possible de mener un débat approfondi sur le projet de loi. Je
m’associe à l’orateur précédent, qui a exprimé
l’essentiel. Il était indispensable de demander l’avis du
Conseil d’État en raison de la très mauvaise qualité du
texte. Cela a toutefois été refusé car un seul parti, à
savoir le parti socialiste, est dominant au Sénat. Plusieurs
groupes estiment que le texte contient trop de contradictions, de
définitions erronées et d’imprécisions. S’agissant d’une
législation pénale, le texte devrait pourtant être
particulièrement précis.
Le
PS fait encore toujours la loi dans ce parlement mais aussi en ce
qui concerne la formation du futur gouvernement. Le PS domine
tout et les autres partis, y compris le CD&V, se plient à
ses volontés. Nous ne comprenons pas que dans un système qui se
veut une démocratie, un seul parti puisse imposer sa volonté
aux autres partis au point de les réduire au silence et
d’empêcher un travail législatif sérieux. Nous le déplorons
et c’est pourquoi nous nous abstiendrons.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Bij wijze van protest zal ik vandaag zo
weinig mogelijk zeggen. In de commissie was een grondig debat
over het wetsontwerp immers niet mogelijk. Ik sluit mij volledig
aan bij de vorige spreker, die de essentie heeft weergegeven. De
tekst was zo slecht dat een advies van de Raad van State nodig
was. Dat werd echter geweigerd omdat één partij, met name de
Parti Socialiste, in de Senaat alles domineert. Verschillende
fracties oordeelden dat de tekst veel tegenstrijdigheden,
verkeerde definities en onnauwkeurigheden bevat. Nochtans gaat
het hier om strafwetgeving, die zeer precies moet zijn.
De wil van
de PS is nog altijd wet in dit parlement. Dat blijkt ook bij de
komende regeringsvorming. De PS blijkt alles te domineren en alle
andere partijen dansen naar de pijpen van de PS, met inbegrip van
CD&V. Wij begrijpen niet dat in een schijnbare democratie één
partij haar wil zo kan opdringen dat de andere partijen monddood
worden gemaakt en ernstig wetgevend werk niet mogelijk is. Wij
betreuren dit en zullen ons om deze reden onthouden.
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Connaissant la sensibilité de ce parti
concernant les droits de l’homme en général, je considère
les agressions que je viens d’entendre contre mon parti comme
un hommage !
J’en viens
à présent au fond du problème. Après avoir souligné les
initiatives prises par nos collègues sénateurs, je m’en
voudrais de ne pas souligner celle du député Frédéric.
Trois points
nous paraissent essentiels.
Le premier
est la mise en évidence de tout acte pouvant être considéré
comme une agression à l’encontre des personnes en situation de
faiblesse.
Le deuxième
est l’élargissement de la nature des agressions. Nous avons
réalisé ce travail ici au Sénat.
Le troisième
est la prise en compte de l’abus de situation de faiblesse sur
le plan mental également ; il s’agit donc de la
problématique des sectes.
Par
conséquent, nous soutenons évidemment le texte proposé.
Cependant,
l’aggravation systématique des peines relatives à certains
types de délits ne constitue pas nécessairement la seule
solution à apporter. Tout un travail doit être effectué en
amont.
De même, un
important travail de sensibilisation doit être mené, y compris
à l’échelon communautaire, en matière de protection des
personnes âgées, que celles-ci soient ou non dans leur milieu
familial.
Nous
voterons donc en faveur de ce projet, dont le texte est ainsi
amélioré. Les votes étant prévus à midi, nos collègues de
la Chambre pourront peut-être, fait assez rare, adopter ce
projet dans la foulée. Généralement, en effet, il incombe au
Sénat de mettre un point final aux textes des projets et
propositions de loi. Nous verrons ce qu’il en sera.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Gelet op de gevoeligheid van die partij voor
de mensenrechten in het algemeen, beschouw ik de aantijgingen aan
het adres van mijn partij als een eerbetoon.
Ik
heb reeds verwezen naar de initiatieven van onze
collega-senatoren, maar ik wil ook het werk van Kamerlid Frédéric
onderstrepen.
Voor
ons zijn drie punten essentieel.
Ten
eerste moet aan elke daad die als een agressie tegenover een
persoon in zwakke toestand kan worden beschouwd, aandacht worden
besteed.
Ten
tweede moet de aard van de agressies worden uitgebreid. Dat
hebben we in de Senaat gedaan.
Ten
derde moet ook rekening worden gehouden met het misbruik van de
zwakke mentale toestand; het gaat dus om het probleem van de
sekten.
We
staan dan ook achter de voorliggende tekst.
De
systematische verzwaring van de straffen voor bepaalde soorten
misdrijven is niet noodzakelijk de enige oplossing. Ook hogerop
moet heel wat werk worden verricht.
Zo
moet, ook door de gemeenschappen, werk worden gemaakt van
bewustmaking met betrekking tot de bescherming van ouderen,
ongeacht of die zich al dan niet in een familiale omgeving
bevinden.
We
zullen het verbeterde ontwerp dan ook goedkeuren. Aangezien we
tegen de middag stemmen, kunnen onze collega’s van de Kamer de
tekst misschien in één moeite goedkeuren. Meestal heeft de
Senaat het laatste woord over wetsvoorstellen en wetsontwerpen.
We zullen afwachten.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Proposition
de résolution concernant la protection de la communauté
chrétienne en Irak, au Proche-Orient et au Moyen-Orient (de
M. Armand De Decker et consorts ; Doc. 5-597)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de bescherming van de christelijke
gemeenschap in Irak en in het Nabije Oosten en het
Midden-Oosten (van de heer Armand De Decker c.s.;
Stuk 5-597)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-597/7.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-597/7.)
|
M. le
président. –.Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé :
Proposition
de résolution concernant la protection des minorités
religieuses et philosophiques au Proche et Moyen-Orient.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt:
Voorstel
van resolutie betreffende de bescherming van de religieuze en
levensbeschouwelijke minderheden in het Nabije Oosten en het
Midden-Oosten.
|
Mme Temmerman
se réfère à son rapport écrit.
|
Mevrouw Temmerman
verwijst naar haar schriftelijke verslag.
|
M. Armand
De Decker (MR). – L’article 18 de la Déclaration
universelle des droits de l’homme de 1948 énonce que :
« Toute personne a droit à la liberté de pensée, de
conscience et de religion ; ce droit implique la liberté de
changer de religion ou de conviction ainsi que la liberté de
manifester sa religion ou sa conviction seule ou en commun, tant
en public qu’en privé, par l’enseignement, les pratiques, le
culte et l’accomplissement des rites. »
Par
ailleurs, la Déclaration des Nations unies de 1981 sur
l’élimination de toutes formes d’intolérance et de
discrimination fondées sur la religion ou la conviction est
aussi un texte d’une importance capitale.
Enfin,
l’article 18.1 du Pacte international relatif aux droits
civils et politiques de 1966 précise que : « Toute
personne a droit à la liberté de pensée, de conscience et de
religion ; ce droit implique la liberté d’avoir ou
d’adopter une religion ou une conviction de son choix, ainsi
que la liberté de manifester sa religion ou sa conviction,
individuellement ou en commun, tant en public qu’en privé, par
le culte et l’accomplissement des rites, les pratiques et
l’enseignement. »
Ces
principes fondamentaux de la Déclaration universelle des droits
de l’homme et du Pacte international relatif aux droits civils
et politiques sont pour le moment en danger dans une grande
partie du Proche et du Moyen-Orient.
Les
chrétiens d’Orient sont les premiers qui se sont dispersés
dans le bassin méditerranéen oriental. Au fil du temps, ils ont
connu l’Empire romain, l’Empire byzantin, l’Empire ottoman,
l’Empire français, l’Emprise britannique puis la période
des mandats de la Société des nations.
Désormais,
exception faite d’Israël, ils vivent au sein d’États
indépendants dont la religion dominante est l’islam, sauf au
Liban où la Constitution partage le pouvoir exécutif entre les
chrétiens et les musulmans.
Comme nous
l’observons depuis sept mois, la plupart de ces États où
vivent ces minorités chrétiennes et philosophiques connaissent
actuellement des révolutions qui bouleversent les régimes
politiques et mèneront sans doute à une modification en
profondeur des régimes constitutionnels et juridiques de ces
États. Nous formons le vœu que ces révolutions visent à la
démocratisation de ces pays.
Les
chrétiens d’Orient ont ceci de commun d’être minoritaires
dans chacun de ces pays. Par conséquent, en tant que Parlement
belge, en tant que Sénat belge, en tant qu’Européens, il nous
revient d’être particulièrement attentifs à ce que durant
cette phase de transition à laquelle nous assistons de l’autre
côté de la Méditerranée, les valeurs de liberté, de respect,
de tolérance réciproque ne soient pas menacées.
J’ai,
probablement comme vous, le regret de devoir constater que ces
vertus de tolérance, de coexistence harmonieuse entre les
communautés philosophiques et religieuses dans cette région
sont pour le moment gravement mises à mal. L’attentat sanglant
commis à la cathédrale de Bagdad et celui commis à la grande
église copte d’Alexandrie en Égypte et qui a provoqué des
dizaines de morts dans la minorité copte en sont des exemples.
En Irak, à
moins d’un retournement très rapide, les chrétiens
antérieurement très nombreux sont en voie de disparition.
En Syrie, le
pouvoir de la minorité alaouite est aujourd’hui courageusement
et à juste titre remis en cause par le peuple, malgré une
répression sanglante. Ce pays est officiellement laïque, mais
l’islam sunnite dominant n’est pas déclaré religion d’État.
Il faudra donc être attentif à ce qu’au fil de l’évolution
de la situation et de la révolution, le nouveau pouvoir soit
respectueux des dix pour cent de chrétiens vivant sur son
territoire.
En Égypte,
la situation des coptes devient très préoccupante, alors qu’ils
ont été, avant la naissance de l’islam, une des principales
populations de ce pays. Nous savons ce que les coptes ont donné
à l’Égypte. Il suffit de penser à l’œuvre de M. Boutros
Boutros-Ghali. Ils ont cessé d’être étroitement associés au
développement politique, économique et culturel de l’Égypte,
mais ils sont néanmoins l’objet de violences graves de la part
d’extrémistes musulmans.
En Turquie,
pays qui aspire à entrer dans l’Union européenne et qui, à
la suite des dernières élections, pourrait se doter d’une
nouvelle constitution, les églises orientales ne jouissent
d’aucune reconnaissance légale et les chrétiens latins ne
sont pas mieux traités. On assiste d’ailleurs en Turquie à
une régression constante des valeurs laïques et de l’héritage
d’Atatürk.
Au Maghreb,
la vigilance s’impose. Au Maroc notamment, les rois ont
toujours veillé à faire respecter une liberté religieuse qui
fait partie des traditions de ce pays, mais on a le sentiment
que, pour certains chrétiens, la sécurité se fait au prix de
la discrétion. Le prosélytisme y est d’ailleurs parfois
sanctionné.
Face à
cette situation, il me paraît fondamental que le Sénat puisse
envoyer un message clair à des pays qui refondent leur pacte
social. Dans cette réflexion, nous devons leur dire que les
minorités philosophiques et religieuses doivent trouver toute
leur place dans la société, qu’elles doivent être protégées
par un système juridique juste et transparent et que les
atteintes aux biens ainsi qu’aux personnes doivent être
sanctionnées comme dans tout État de droit respectant la
Déclaration universelle des droits de l’homme.
Les moments
très intéressants que connaissent le Proche et le Moyen-Orient
sont d’une extrême importance. C’est pour cela
qu’aujourd’hui, pendant ces mouvements de libération
nationale où les peuples aspirent à une plus grande liberté,
nous devons leur rappeler que les valeurs de la Déclaration
universelle des droits de l’homme s’imposent à eux aussi et
qu’ils devront intégrer ces valeurs de respect mutuel, de
respect des minorités religieuses et de toutes les opinions
philosophiques dans leur nouvelle constitution et l’approche de
leur propre avenir.
Il nous
appartient, me semble-t-il, à nous Européens qui avons porté
les valeurs du Siècle des Lumières, de rappeler cela
aujourd’hui et de veiller par notre force de conviction à
rendre ces valeurs réalité dans l’ensemble de ces pays.
Je tiens
encore à remercier les membres de la commission des Relations
extérieures pour la collaboration qu’ils ont apportée à
l’élaboration de la résolution que j’ai déposée et qui
fait l’objet d’un large consensus, ce qui honore le Sénat.
|
De heer Armand
De Decker (MR). – Artikel 18 van de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 bepaalt: ‘Eenieder
heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit
recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging
te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met
anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn
godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan,
door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming
van de geboden en voorschriften.’
De
Verklaring van de Verenigde Naties van 1981 over de uitbanning
van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op basis
van godsdienst en geloof is overigens ook een tekst van
fundamenteel belang.
Artikel 18.1
van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
Rechten van 1966 bepaalt ten slotte: ‘Eenieder heeft het recht
op vrijheid van denken, geweten en godsdienst. Dit recht omvat
mede de vrijheid een zelf gekozen godsdienst of levensovertuiging
te hebben of te aanvaarden, alsmede de vrijheid hetzij alleen,
hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn
particuliere leven zijn godsdienst of levensovertuiging tot
uiting te brengen door de eredienst, het onderhouden van de
geboden en voorschriften, door praktische toepassing en het
onderwijzen ervan.’
Die
fundamentele principes van de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens en van het Internationaal Verdrag inzake
Burgerrechten en Politieke Rechten worden momenteel in een groot
deel van het Nabije en het Verre Oosten bedreigd.
De
christenen uit het Oosten hebben zich als eersten verspreid over
het oostelijke Middellandse Zeebekken. In de loop van de
tijd kenden ze het Romeinse, het Byzantijnse, het Ottomaanse, het
Franse, het Britse Rijk en vervolgens de VN-mandaten.
Buiten
Israël leven ze voortaan in onafhankelijke Staten waar de islam
de overwegende godsdienst is, behalve dan in Libanon waar
christenen en moslims de uitvoerende macht delen.
Sinds
zeven maanden zijn we er getuige van hoe revoluties de politieke
regimes in de meeste Staten waar die christelijke en filosofische
minderheden leven, omvergooien en zonder twijfel leiden tot
ingrijpende grondwettelijke en juridische veranderingen van het
staatsapparaat. We spreken de wens uit dat die revoluties de
democratisering van die landen inluiden.
Een
gemeenschappelijk kenmerk van de christenen in het Oosten is dat
ze in elk van die landen een minderheid vormen. Bijgevolg moeten
we er als Belgisch Parlement, als Belgische Senaat en als
Europeanen op toezien dat in die overgangsfase aan de overzijde
van de Middellandse Zee de waarden van vrijheid, eerbied en
wederzijdse verdraagzaamheid niet worden bedreigd.
Tot
mijn spijt moet ik, wellicht net als u, vaststellen dat de
deugden van verdraagzaamheid en harmonisch samenleven tussen de
filosofische en religieuze gemeenschappen in de verdrukking
komen. Voorbeelden ervan zijn de bloedige aanslagen in de
kathedraal van Bagdad en in de grote koptische kerk van
Alexandrië in Egypte waarbij tientallen doden vielen onder de
koptische minderheid.
Tenzij
de situatie in Irak snel keert, zijn de christenen die voorheen
zeer talrijk waren, er aan het verdwijnen.
In
Syrië zet het volk, ondanks bloedige repressie, de macht van de
alawietische minderheid met moed terecht op losse schroeven.
Officieel is het land een lekenstaat, maar de soennitische islam
wordt niet als godsdienst erkend. We moeten er dus aandachtig op
toezien dat in de loop van de ontwikkelingen en van de revolutie
de nieuwe macht respect opbrengt voor de tien procent christenen
op zijn grondgebied.
In
Egypte wordt de situatie van de kopten zeer verontrustend,
terwijl ze vóór het ontstaan van de islam een van de
belangrijkste bevolkingsgroepen van het land waren. We weten wat
de kopten aan Egypte hebben gegeven. Het volstaat het werk van
Boutros Boutros-Ghali voor de geest te halen. Ze zijn niet langer
van nabij betrokken bij de politieke, economische en culturele
ontwikkeling van Egypte, maar ze zijn desalniettemin het
slachtoffer van extreem geweld door islamitische extremisten.
In
Turkije, een land dat ernaar streeft tot de Europese Unie toe te
treden en zich na de jongste verkiezingen met een nieuwe grondwet
kan uitrusten, genieten de oosterse kerken geen enkele wettelijke
erkenning en worden de Latijnse christenen niet beter behandeld.
We zijn overigens getuige van een voortdurend afkalven van de
scheiding tussen Kerk en Staat en van de nalatenschap van
Atatürk.
In
de Maghreb is waakzaamheid geboden. Meer bepaald in Marokko
hebben de koningen er traditiegetrouw op toegezien dat de
godsdienstvrijheid wordt geëerbiedigd, maar we hebben de indruk
dat sommige christenen voor hun veiligheid de prijs van de
discretie moeten betalen. Bekeringsijver wordt er trouwens soms
bestraft.
In
het licht van die situatie lijkt het me van fundamenteel belang
dat de Senaat aan de landen die een nieuwe basis leggen voor hun
sociaal pact, een klare boodschap zendt. Met deze bespiegeling
moeten we hen duidelijk maken dat de filosofische en de
religieuze minderheden hun plaats moeten krijgen in de
samenleving, dat ze moeten worden beschermd door een rechtvaardig
en transparant rechtsbestel en dat in elke rechtsstaat die de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens respecteert,
aanslagen op zowel goederen als personen moeten worden bestraft.
Het
Nabije en het Midden-Oosten maken een uiterst belangrijke en zeer
interessante periode door. Daarom moeten we de nationale
bevrijdingsbewegingen van volkeren die streven naar meer
vrijheid, erop wijzen dat de waarden van de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens ook voor hen gelden en dat ze die
waarden van wederzijds respect, respect voor de religieuze
minderheden en voor alle filosofische opvattingen in hun nieuwe
grondwet en in de aanpak van hun toekomst moeten opnemen.
Het
is mijns inziens aan ons, Europeanen, die de waarden van de
Verlichting hebben gedragen, om daarop vandaag te wijzen en er
met onze overtuigingskracht op toe te zien dat die waarden in al
die landen werkelijkheid worden.
Ik
sta erop de leden van de commissie voor de Buitenlandse
Aangelegenheden er nogmaals voor te danken dat ze hebben
meegewerkt aan het uitwerken van de resolutie die ik heb
ingediend en waarrond een brede consensus bestaat. Dat siert de
Senaat.
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Paraphrasant Voltaire, je dirais que toute
opinion, partagée ou non, mérite que l’on se batte pour la
défendre.
Nous
adhérons au texte de la résolution tendant à protéger une
minorité religieuse particulièrement visée dans une région du
monde. Cependant, selon nous, cette protection pourrait être
étendue à l’ensemble du monde.
Nous avons
déposé trois amendements qui renforcent le texte proposé dans
la mesure où ils élargissent les personnes de référence.
Le premier
amendement vise l’ensemble des responsables de communautés
religieuses et philosophiques.
Le deuxième
amendement fait davantage référence, sur un plan politique, à
de hauts responsables – secrétaire général des Nations
unies, haute représentante de l’Union européenne aux Affaires
étrangères, porte-parole de la Maison blanche et président du
Conseil de l’Europe – qui ont également dénoncé les
attentats contre les chrétiens au Moyen-Orient.
Notre
troisième amendement à un article évoquant, de manière
quelque peu lapidaire et vague, des responsabilités dans ces
attentats, doit permettre d’identifier de manière plus claire
les auteurs de certains attentats. Al-Qaida, en revendiquant les
attentats, a fait référence à un ultra fondamentalisme
musulman que nous dénonçons. Cette manière d’articuler une
dénonciation nous a paru plus précise et concernait davantage
les auteurs des attentats.
L’ensemble
des collègues ont, me semble-t-il, marqué leur accord sur ces
amendements. Nous soutiendrons la présente proposition de
résolution.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Voltaire zei ooit dat men moet vechten om
elke opinie, ongeacht of men het er mee eens is of niet, tot
uiting te laten komen.
Wij
stemmen in met de tekst van de resolutie die bescherming beoogt
van een religieuze minderheid die in een bepaald geografisch
gebied onder druk staat. Volgens ons zou die bescherming echter
overal ter wereld moeten worden geboden.
Wij
hebben drie amendementen ingediend ertoe strekkend de
voorgestelde tekst te versterken door er alle etnische,
religieuze en levensbeschouwelijke minderheden in op te nemen.
Het
eerste amendement heeft betrekking op alle verantwoordelijken van
de religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen.
Het
tweede amendement verwijst meer naar de hoge verantwoordelijken
op politiek vlak – de secretaris-generaal van de Verenigde
Naties, de hoge vertegenwoordigster voor buitenlandse zaken en
veiligheidsbeleid van de Europese Unie, de woordvoerder van het
Witte Huis en de voorzitter van de Raad van Europa – die de
aanslagen tegen de christenen in het Midden-Oosten eveneens
hebben afgekeurd.
Ons
derde amendement op een artikel dat op een bondige en vage manier
verwijst naar de verantwoordelijken van die aanslagen, moet het
mogelijk maken de daders van sommige aanslagen nauwkeuriger te
identificeren. Al Qaeda heeft in het opeisen van de aanslagen
verwezen naar een ultramoslim fundamentalisme dat wij aanklagen.
Deze manier om de aanklacht te formuleren, vonden wij
nauwkeuriger. Ze heeft ook meer betrekking op de daders van de
aanslagen.
Alle
collega’s bleken het eens te zijn met die amendementen. Wij
zullen het voorliggende voorstel van resolutie steunen.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Tant à la Chambre qu’au Sénat, mes
collègues de parti ont, notamment à la suite des violences à
l’égard des Coptes en Égypte, posé des questions sur les
persécutions des chrétiens au Moyen-Orient. Nous estimons dès
lors que la proposition de résolution est utile et nous nous
réjouissons de la portée générale du texte.
Nous
avons par contre un problème avec la dernière recommandation
par laquelle on demande au gouvernement d’accueillir en
Belgique les demandeurs d’asile qui sont victimes d’exactions
et de menaces graves en raison de leur appartenance religieuse.
Dans le contexte de la résolution, cette recommandation est tout
à fait acceptable mais, lorsque nous l’analysons séparément,
elle va beaucoup trop loin. Si on l’interprète de manière
large, la Belgique devrait en effet accorder l’asile à toutes
les personnes qui, n’importe où dans le monde, sont victimes,
parfois prétendument, de persécutions ou de menaces en raison
de leur appartenance religieuse. Ainsi, les fondamentalistes
musulmans, partisans d’Al-Qaida, ou des personnes qui
pratiquent l’excision pour des raisons religieuses, pourraient
faire appel à notre très généreuse hospitalité.
Tel
ne nous semble pas être l’objectif. Nous voulons que la
protection soit limitée et que la recommandation soit adaptée.
Dans un amendement, nous demandons dès lors au gouvernement
d’accueillir en Belgique les demandeurs d’asile originaires
de la communauté chrétienne d’Irak, du Proche-Orient et du
Moyen-Orient lorsqu’ils sont victimes d’exactions et de
menaces graves en raison de leur appartenance religieuse. Cette
disposition est encore assez large mais nous évitons ainsi que
des personnes provenant du monde entier et soi-disant persécutées
pour des raisons religieuses n’abusent de la protection.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Zowel in de Kamer als in de Senaat hebben
partijgenoten, onder meer naar aanleiding van het geweld tegen de
kopten in Egypte, vragen gesteld over de vervolging van
christenen in het Midden-Oosten. We vinden het voorstel van
resolutie dan ook nuttig en we zijn tevreden met de algemene
strekking van de tekst.
We hebben
wel een probleem met de laatste aanbeveling van het voorstel,
waar de regering wordt gevraagd in België asielzoekers op te
vangen die het slachtoffer zijn van wandaden en ernstige
bedreigingen wegens hun religieuze overtuiging. Binnen de context
van de resolutie is die aanbeveling best aanvaardbaar, maar als
we haar afzonderlijk analyseren gaat ze veel te ver. Ruim
geïnterpreteerd zou België dan immers asiel moeten verlenen aan
eenieder die, om het even waar ter wereld, het slachtoffer is van
– soms vermeende – vervolging of bedreiging wegens religieuze
overtuiging. Zo zouden moslimfundamentalisten, aanhangers van Al
Qaeda of mensen die om religieuze redenen aan vrouwenbesnijdenis
doen een beroep kunnen doen op onze zeer gulle gastvrijheid.
Dat lijkt
ons niet de bedoeling te zijn. Wij willen dat de bescherming
wordt beperkt en dat de aanbeveling wordt aangepast. In een
amendement vragen we de regering dan ook in België asielzoekers
op te vangen afkomstig uit de christelijke gemeenschap in Irak,
het Nabije Oosten en het Midden-Oosten als ze het slachtoffer
zijn van wandaden en ernstige bedreigingen wegens hun religieuze
overtuiging. Die bepaling is nog altijd vrij ruim, maar zo
voorkomen we dat de bescherming wordt misbruikt door mensen uit
de hele wereld die zogezegd om religieuze redenen worden
vervolgd.
|
Mme Vanessa
Matz (cdH). – En janvier 2010, nos collègues de la
Chambre ont adopté une résolution déposée par le cdH et
relative à la survie des communautés chrétiennes et des
minorités religieuses et philosophiques au Proche-Orient, au
Moyen-Orient et dans le reste du monde. Force est de constater
qu’un an et demi plus tard, la situation ne s’est pas
améliorée.
On se
rappelle les attentats en Égypte et en Irak ainsi que les terres
spoliées en Turquie. Les pressions sont récurrentes dans de
nombreux pays arabes. Le gouvernement a d’ailleurs condamné
les attentats qui ont visé ces minorités. Nous l’avons
également fréquemment interrogé sur les suites qui ont été
données à la résolution adoptée par la Chambre.
La situation
reste toutefois préoccupante. Il ne s’agit d’ailleurs pas
seulement des minorités chrétiennes. Celles-ci ont une présence
plus que millénaire dans la région et ont le droit de vivre en
paix sur leurs terres. Il s’agit aussi d’autres minorités.
C’est pourquoi nous avons fait ajouter qu’une attention
particulière doit être apportée aux minorités chrétiennes et
philosophiques.
Il est
important que la protection des minorités et la défense des
droits humains en général fassent partie de notre politique
étrangère. Alors que ces derniers mois ont vu de nombreuses
révolutions, révoltes ou manifestations réclamer la
démocratie, il est normal de rappeler notre attachement à ces
valeurs et d’appeler à ce que les droits de tous soient
respectés.
|
Mevrouw Vanessa
Matz (cdH). – In januari 2010 hebben de Kamerleden een
voorstel van resolutie van het cdH aangenomen dat betrekking had
op het overleven van de christelijke gemeenschappen en van de
christelijke en levensbeschouwelijke minderheden in het Nabije
Oosten, in het Midden-Oosten en in de rest van de wereld.
Anderhalf jaar later moeten we echter vaststellen dat de situatie
er nog niet verbeterd is.
We
herinneren ons nog de aanslagen in Egypte en in Irak en de acties
in Turkije met als doel de christenen uit hun land te verbannen.
In veel Arabische landen houdt de druk op die mensen aan. De
regering heeft de aanslagen gericht op die minderheden trouwens
veroordeeld. Wij hebben ze ook vaak ondervraagd over de gevolgen
die gegeven werden aan de resolutie die in de Kamer is
aangenomen.
De
situatie blijft echter zorgwekkend. Het gaat trouwens niet alleen
om de christelijke minderheden, die al meer dan duizend jaar in
het gebied aanwezig zijn en het recht hebben er in vrede te
wonen. Het gaat ook om andere minderheden. Daarom hebben wij in
de resolutie laten opnemen dat bijzondere aandacht moet worden
besteed aan de christelijke en levensbeschouwelijke minderheden.
Het
is belangrijk dat de bescherming van de minderheden, en de
verdediging van de mensenrechten in het algemeen, deel uitmaken
van ons buitenlands beleid. De jongste maanden werden we
geconfronteerd met talrijke revoluties, opstanden en betogingen
om democratie te eisen. Het is dan ook normaal dat wij herinneren
aan onze gehechtheid aan die waarden en dat we eisen dat de
rechten van elke mens worden geëerbiedigd.
|
M. le
président. – À cette proposition de résolution,
M. Mahoux et Mme Arena et consorts proposent
l’amendement 40 (voir document 5-597/8).
|
De
voorzitter. – Op dit voorstel van resolutie hebben
de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s. amendement 40
ingediend (zie stuk 5-597/8).
|
M. Mahoux
et Mme Arena et consorts proposent l’amendement 41 (voir
document 5-597/8).
|
De heer Mahoux
en mevrouw Arena c.s. hebben amendement 41 ingediend
(zie stuk 5-597/8).
|
M. Mahoux
et Mme Arena et consorts proposent l’amendement 42 (voir
document 5-597/8).
|
De heer Mahoux
en mevrouw Arena c.s. hebben amendement 42 ingediend
(zie stuk 5-597/8).
|
M. Laeremans
propose l’amendement 43 (voir document 5-597/8).
|
De heer Laeremans
heeft amendement 43 ingediend (zie stuk 5-597/8).
|
– La
discussion est close.
|
– De
bespreking is gesloten.
|
– Le
vote sur les amendements est réservé.
|
– De
stemming over de amendementen wordt aangehouden.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur
l’ensemble de la proposition de résolution.
|
– De
stemming over de amendementen en over het voorstel van resolutie
in zijn geheel heeft later plaats.
|
Proposition
de résolution sur la libération de Liu Xiaobo, prix Nobel de la
paix 2010 (de Mme Sabine de Bethune et consorts ;
Doc. 5-733)
|
Voorstel
van resolutie over de vrijlating van Liu Xiaobo,
Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010 (van mevrouw Sabine de
Bethune c.s.; Stuk 5-733)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-733/5.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-733/5.)
|
(M. Armand
De Decker, vice-président, prend place au fauteuil
présidentiel.)
|
(Voorzitter:
de heer Armand De Decker, ondervoorzitter.)
|
M. Patrick
De Groote (N-VA), rapporteur. – La commission a discuté
cette proposition de résolution durant sa réunion du
12 juillet 2011.
Dans
l’exposé introductif, Mme De Bethune a indiqué que Liu
Xiaobo, activiste des droits de l’homme et prix Nobel de la
paix 2010 ainsi que son épouse avaient été assignés à
résidence pour une période de onze ans. Cette proposition de
résolution demande au gouvernement de mettre en œuvre tous les
moyens diplomatiques afin d’obtenir la libération de Liu
Xiaobo.
Le
dispositif de cette proposition de résolution contient six
points, où le Sénat félicite Liu Xiaobo d’avoir obtenu le
prix Nobel de la paix 2010 et reconnaît son rôle au niveau de
la promotion de la démocratie dans son pays et de la lutte
pacifique pour la liberté d’expression. On rend également
hommage à tous ceux qui s’engagent en faveur de réformes
démocratiques et on demande au gouvernement fédéral de plaider
auprès du gouvernement chinois pour la libération du prix
Nobel, de son épouse, de tous les sympathisants et signataires
de la Charte 08, qui ont été arrêtés ou assignés à
résidence, notamment Ai Weiwei.
Il
est également demandé au gouvernement fédéral d’insister
auprès des autorités chinoises pour mettre fin à la censure
des médias concernant les informations relatives à
l’attribution du prix Nobel de la paix 2010.
Dans
la discussion générale, MM. Anciaux et De Bruyn ont
soutenu la proposition de résolution.
En
ce qui concerne les considérants, l’amendement nº 5
déposé par Mme Zrihen a été adopté à l’unanimité
ainsi que l’amendement nº 6 dans lequel MM. Vanlouwe
et De Bruyn proposent des corrections. Les amendements nos
7 et 8, déposés par Mme Zrihen, ont été adopté à
l’unanimité.
Mme Tilmans
a déposé les amendements nos 1, 2, 3 et 4 visant à
ajouter au dispositif les points 7, 8, 9 et 10. M. Miller a
précisé que les amendements nos 1, 2, 3 et 4 ont été
retirés parce qu’ils étaient trop larges et que par
conséquent, ils ne cadraient guère avec le thème de la
proposition de résolution.
L’ensemble
de la proposition de résolution amendée a été adoptée à
l’unanimité des neuf membres présents.
|
De heer Patrick
De Groote (N-VA), rapporteur. – De commissie heeft dit
voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergadering van
12 juli 2011.
In de
inleidende bespreking deelde mevrouw de Bethune mee dat Liu
Xiaobo, mensenrechtenactivist en Nobelprijswinnaar voor de Vrede
2010, samen met zijn echtgenote werd veroordeeld tot huisarrest
voor een periode van elf jaar. Met dit voorstel van resolutie
wordt aan de regering gevraagd alle diplomatieke middelen aan te
wenden om de vrijlating van Liu Xiaobo te bekomen.
Het
dispositief van dit voorstel van resolutie bevat een zestal
punten, waarbij de Senaat Liu Xiaobo feliciteert met de
toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede 2010 en zijn rol
erkent in de bevordering van de democratie in zijn land en de
vreedzame strijd voor vrijheid van meningsuiting. Er wordt tevens
hulde gebracht aan al wie zich inzet voor democratische
hervormingen en gevraagd dat de federale regering bij de Chinese
overheid zou pleiten voor de vrijlating van de Nobelprijswinnaar,
van zijn echtgenote, van alle sympathisanten en van al de
gearresteerde en onder huisarrest geplaatste ondertekenaars van
Charta 08, onder wie de kunstenaar Ai Weiwei die ondertussen
onder huisarrest werd geplaatst.
Verder wordt
nog gevraagd dat de federale regering bij de Chinese autoriteiten
zou aandringen om een einde te maken aan de censuur van de media
met betrekking tot de berichtgeving over de toekenning van de
Nobelprijs van de Vrede 2010.
In de
algemene bespreking hebben de heren Anciaux en De Bruyn
het voorstel van resolutie gesteund.
Met
betrekking tot de considerans werd het door mevrouw Zrihen
ingediende amendement 5 eenparig goedgekeurd, evenals
amendement 6, waarin de heren Vanlouwe en De Bruyn
correcties voorstellen. Ook de amendementen 7 en 8,
ingediend door mevrouw Zrihen, werden bij eenparigheid
goedgekeurd.
Mevrouw Tilmans
dient de amendementen 1, 2, 3 en 4 in die ertoe strekken aan
het dispositief de punten 7, 8, 9 en 10 toe te voegen.
De heer Miller legt vervolgens uit dat de
amendementen 1, 2, 3 en 4 ingetrokken zijn omdat ze te ruim
zijn en derhalve te weinig aansluiten bij het thema van het
voorstel van resolutie.
Het geheel
van het geamendeerde voorstel van resolutie wordt eenparig
aangenomen door de 9 aanwezige leden.
|
(M. Danny
Pieters, président, prend place au fauteuil présidentiel.)
|
(Voorzitter:
de heer Danny Pieters.)
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Je commencerai mon intervention
relative à la proposition de résolution sur la libération de
Liu Xiaobo, prix Nobel de la paix 2010, par un rappel du discours
tenu en 1941 par l’ancien président américain Roosevelt sur
les quatre libertés, à savoir the freedom of speech and
expression, the freedom of worship, the freedom from want and the
freedom from fear. M. Roosevelt considérait ces
libertés comme le fondement d’une société mondiale. Sa
vision était intemporelle et prophétique car plus de 60 ans
après la Déclaration universelle des doits de l’homme, la
promotion des ces droits reste le leitmotiv de la politique
étrangère de notre pays et de l’Union européenne. Les droits
de l’homme sont même devenus la préoccupation de tous, qu’il
s’agisse des gouvernements, des acteurs de la vie économique
ou des citoyens.
Peu
de régimes peuvent encore se soustraire au dialogue sur les
droits de l’homme bien que ceux continuent à être encore
largement violés. C’est précisément pour cela que chacun
d’entre nous doit soutenir encore davantage leur promotion. Les
États membres des Nations unies, donc également la Chine, se
sont engagés à respecter, protéger et promouvoir les droits de
l’homme. Ces droits sont une préoccupation légitime reconnue
par la communauté internationale, laquelle dépasse les
frontières souveraines. C’est pourquoi il est légitime de se
préoccuper de la situation des droits de l’homme dans d’autres
pays.
Lorsque
le militant des droits de l’homme chinois, Liu Xiaobo, a
soutenu en 1989, place de la Paix céleste, la demande de plus
d’ouverture et de démocratie, il a été témoin de la
répression sanglante visant à étouffer dans l’œuf cette
demande légitime. Cela a conforté sa volonté de continuer à
œuvrer de manière pacifique en faveur des droits de l’homme
et de la démocratie, ce qui lui a valu d’entrer sans cesse en
conflit avec l’autorité. Fin 2008, Liu faisait partie de ceux
qui avaient pris l’initiative du manifeste de la Charte 08, qui
appelait à une nouvelle constitution incluant la protection des
droits de l’homme. Son initiative a été soutenue non
seulement par les milieux académiques et les artistes mais aussi
par les juges et même par quelques membres du parti communiste.
Liu avait alors déclaré que la liberté est au cœur de tous
les droits universels parmi lesquels la liberté d’expression,
de publication, de conviction, de circulation, d’association et
de réunion. Les droits de l’homme ne sont pas attribués par
l’État. Ce sont des droits dont chacun jouit dès la
naissance. Pour avoir exprimé cette conviction, Liu fut condamné
à onze années d’emprisonnement. En dépit de cette
condamnation, Liu est resté la preuve vivante de la poursuite de
la lutte pour la liberté et la justice.
Convaincus
que les États sont la meilleure garantie du respect des droits
de l’homme, nous plaidons dans cette résolution pour la
libération de Liu et des sympathisants de la Charte 08. En
votant cette résolution, le Sénat belge ne sera pas isolé.
Déjà au printemps 2010, le Parlement européen avait condamné
dans une résolution l’arrestation et la condamnation de Liu
Xiaobo. L’octroi du prix Nobel de la paix à Liu en 2010
témoigne de l’attention accordée par la communauté
internationale aux droits de l’homme et à leurs défenseurs.
En 2010, le Congrès américain a également voté une résolution
demandant la libération immédiate de Liu. Par voie de motion,
les parlements canadien et italien se sont prononcés à leur
tour en faveur de la libération de Liu et ont appelé au respect
des droits de l’homme en Chine. En mai dernier, à l’occasion
d’une visite en Chine, le ministre néerlandais de l’Économie
s’est entretenu du sort de Liu avec le vice-premier ministre
chinois Hui Liangyu. Ce dernier a confirmé l’importance des
droits de l’homme et a déclaré que la Chine avait encore un
long chemin à parcourir afin d’intégrer la protection des
droits de l’homme dans la législation et d’en assurer le
respect.
Au
cours de la seizième session du Conseil des droits de l’homme
des Nations unies, le ministre belge des Affaires étagères a
déclaré dans son discours du 28 février : Souvent,
les pays critiqués pour leur bilan en matière des droits
humains rejettent ces critiques comme des ingérences dans leurs
affaires intérieures, comme des manœuvres politiques ou comme
des actes basés sur des doubles standards. Il faut être
attentif à ces arguments car le respect, l’impartialité,
l’objectivité et l’égalité de traitement de tous les États
sont des conditions nécessaires pour une mise en œuvre commune
des droits de l’homme. Mais ces arguments ne doivent pas servir
à remettre en cause l’universalité des droits de l’homme,
pour refuser les droits et libertés accordés à toute personne
par la déclaration universelle et les grandes conventions
internationales.
En
se fondant sur cette position, le groupe CD&V votera cette
résolution. J’espère que cette dernière sera soutenue
unanimement en séance plénière, comme ce fut le cas en
commission. Lorsque des droits sont niés ou bafoués, il est de
notre devoir moral de protester. Je remercie M. De Groote
pour le rapport ainsi que Mme Zrihen pour les amendements
déposés en commission et qui ont été adoptés. Mon groupe ne
soutiendra pas les amendements de MM. Daems et De Decker. Je
déplore que M. Daems n’ait pas été présent en
commission pour y exprimer son point de vue. Il a choisi
délibérément de ne pas participer au débat. C’est son droit
en tant que parlementaire mais j’estime qu’il est trop tard,
aujourd’hui, pour encore adapter cette résolution. Nous la
voterons telle quelle.
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – Ik wil mijn bijdrage aan de
discussie over het voorstel van resolutie over de vrijlating van
Liu Xiaobo, Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010, beginnen met
een uitspraak van de voormalige Amerikaanse president Roosevelt
uit 1941 over de vier vrijheden, namelijk the freedom of
speech and expression, the freedom of worship, the freedom from
want and the freedom from fear. Voor hem waren deze vrijheden
het fundament van een mondiale samenleving. Een tijdloze en
profetische visie, want ruim 60 jaar na de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens loopt de bevordering van de
mensenrechten als een rode draad door het buitenlands beleid van
ons land en de Europese Unie. Meer nog, mensenrechten zijn ieders
zaak geworden, of het nu regeringen, het bedrijfsleven of burgers
betreft.
Weinig
regimes kunnen zich nog aan de dialoog over de mensenrechten
onttrekken, maar toch worden ze nog altijd op grote schaal
geschonden. Precies daarom moet ieder van ons de bevordering van
de mensenrechten met nog meer energie, waakzaamheid en
creativiteit blijven ondersteunen. De lidstaten van de Verenigde
Naties, dus ook China, hebben zich geëngageerd de mensenrechten
na te leven, te beschermen en te bevorderen. Mensenrechten zijn
een erkende en legitieme zorg van de internationale gemeenschap
die de soevereine grenzen overstijgen. Daarom is het legitiem
zich te bemoeien met de situatie van de mensenrechten andere
landen.
Toen de
Chinese mensenrechtenactivist Liu Xiaobo in 1989 op het Plein van
de Hemelse Vrede de vraag naar meer openheid en democratie
steunde, was hij getuige van de wijze waarop deze legitieme vraag
bloedig in de kiem werd gesmoord. Dat sterkte hem om op vreedzame
wijze te blijven ijveren voor mensenrechten en democratie, wat
hem voortdurend in aanvaring bracht met de overheid. Eind 2008
was Liu een van de initiatiefnemers van Charta 08, een manifest
dat opriep tot een nieuwe grondwet met bescherming van de
mensenrechten. Zijn initiatief werd gesteund niet alleen door
academici en kunstenaars, maar ook door rechters en zelfs door
enkele leden van de Communistische Partij. Liu verklaarde toen:
‘Vrijheid is de kern van alle universele rechten, waaronder die
op vrijheid van meningsuiting, publicatie, geloof, beweging,
vereniging en vergadering. Mensenrechten worden niet toegekend
door de staat. Het zijn rechten die iedereen vanaf de geboorte
geniet.’ Voor deze vrije meningsuiting werd hij tot 11 jaar
gevangenisstraf veroordeeld, maar ondanks deze veroordeling was
Liu het levende bewijs dat zijn streven naar vrijheid en
rechtvaardigheid overeind blijft.
Vanuit onze
overtuiging dat staten voor hun burgers de belangrijkste waarborg
zijn voor de naleving van de mensenrechten, pleiten we in de
resolutie voor de vrijlating van Liu en de sympathisanten van
Charta 08. Als we deze resolutie goedkeuren, staat de Belgische
Senaat trouwens niet alleen met zijn visie en houding. Reeds in
het voorjaar 2010 veroordeelde het Europees Parlement in een
resolutie de arrestatie en veroordeling van Liu Xiaobo. De
toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan Liu in 2010 sluit
nauw aan bij de aandacht die de internationale gemeenschap aan
mensenrechten en de verdedigers ervan geeft. Ook het Amerikaanse
Congres vroeg in december 2010 in een resolutie de
onmiddellijke vrijlating van Liu. De Canadese en de Italiaanse
parlementen spraken zich op hun beurt in moties uit voor de
vrijlating van Liu en voor het respect voor de mensenrechten in
China. In mei jongstleden besprak de Nederlandse minister van
Economie bij zijn bezoek aan China het lot van Liu met de Chinese
vicepremier Hui Liangyu. Deze laatste bevestigde het belang van
de mensenrechten en verklaarde dat China nog een lange weg te
gaan heeft om de bescherming van de mensenrechten in wetgeving,
naleving en handhaving waar te maken.
Op de
zestiende sessie van de VN-Mensenrechtenraad zei de Belgische
minister van Buitenlandse Zaken in een toespraak op 28 februari
het volgende: ‘Landen die wegens hun benadering van
mensenrechten op de vingers worden getikt doen dergelijke kritiek
vaak af als inmenging in interne aangelegenheden, als politieke
kunstgrepen of nog als daden gebaseerd op dubbele normen. We
moeten alert blijven voor dergelijke argumenten, want eerbied,
onpartijdigheid, objectiviteit en gelijke behandeling van alle
staten zijn een absolute noodzaak voor een gemeenschappelijke
uitvoering van de mensenrechten. Die argumenten mogen niet worden
aangewend om het universele karakter van de mensenrechten te
betwijfelen, om de rechten en vrijheden te ontzeggen die iedereen
op grond van de universele verklaring en belangrijke
internationale verdragen toekomen’.
Vanuit deze
visie zal de CD&V fractie deze resolutie goedkeuren. Ik hoop
dat ook de plenaire vergadering, naar analogie met de unanieme
goedkeuring in de commissie, vandaag haar unanieme steun zal
geven. Wanneer rechten worden ontkend of met voeten worden
getreden, is het onze morele plicht protest aan te tekenen. Ik
dank de heer De Groote voor het verslag en ook
mevrouw Zrihen voor de amendementen die in de commissie
werden ingediend en zijn aangenomen. Onze fractie zal de
amendementen van de heren Daems en De Decker niet
steunen. Ik betreur dat de heer Daems niet aanwezig was
in de commissie om er zijn standpunt te vertolken. Hij koos
bewust om niet aan het debat deel te nemen. Dat is zijn
parlementair recht, maar vandaag is het mijns inziens te laat om
de resolutie nog aan te passen. Wij zullen de resolutie
ongewijzigd aannemen.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Je n’ai pas encore pris la parole
mais déjà, certains ne sont pas d’accord avec moi. Voilà qui
est révélateur de la liberté d’expression ! Mon
intervention risque en effet d’être sujette à controverse
mais que je sache, au Sénat, tout le monde a voix au chapitre.
Mme de
Bethune a raison de dire qu’à un moment, j’ai quitté les
discussions en commission, persuadé que l’examen de la
résolution ne se terminerait pas ce jour-là et que le quorum
requis pour le vote ne serait pas atteint. Je ne cherche pas à
nier la vérité, y compris dans ce dossier.
Je
formulerai trois remarques au sujet de la résolution : la
première sur la forme, la deuxième sur le contenu et la
troisième sur le calendrier.
Je
ne cherche certainement pas à donner l’impression de ne pas
défendre la liberté d’expression et les valeurs démocratique,
au contraire. Les valeurs démocratiques ayant des formes
multiples, elles sont sujettes à discussion. Certaines formes de
démocratie sont parfois considérées comme non démocratiques.
Ainsi, certains partisans du système proportionnel estiment que
le système majoritaire est non démocratique et inversement. On
peut en débattre à l’infini. La démocratie est une chose, la
liberté d’expression en est une autre.
J’exprimerai
ici, en séance plénière, ce que je n’ai pas dit en
commission. Ma première remarque concerne donc la forme.
Mme de
Bethune a cité le président Roosevelt. Pour ma part, je ferai
référence à Jean-Paul Sartre qui a refusé le prix Nobel en
1964. Il considérait que le prix Nobel de la paix honorait avant
tout les héros de l’Occident.
Actuellement,
c’est toujours le cas. Force est de le constater bien que cela
n’enlève rien à ce prix. Cependant, cela m’a incité à
citer dans la justification d’un amendement des exemples de
lauréats du prix Nobel dont il est apparu par la suite qu’ils
n’auraient pas dû l’obtenir.
La
résolution pousse trop loin le raisonnement en considérant que
parce que M. X a reçu le prix Nobel de la paix, il doit
aussi être libéré au nom des droits de l’homme. Le fait que
Liu Xiaobo ait reçu le prix Nobel ne me semble pas un argument
pertinent. Soljenitsyne aussi a reçu ce prix mais par la suite
il est apparu qu’il était antisémite et un fervent partisan
du général Franco. De nombreux exemples m’incitent à dire
qu’en soi, l’argument du prix Nobel n’est pas pertinent,
contrairement à celui de la liberté d’expression.
Deuxième
remarque : je crains que la question de la liberté
d’expression de Liu Xiaobo et de ses effets en Chine ne soit
pas appréciée correctement ici. Cela ne signifie pas que
j’approuve le sort qui lui a été réservé. Afin que les
choses soient claires, je souhaite rappeler ici certaines de ses
prises de position qui, toutes, défendent le modèle occidental
d’après l’exemple américain, non dilué.
Dans
le journal britannique The Guardian, une source
généralement considérée comme au-dessus de tout soupçon, on
peut lire que Liu Xiaobo a déclaré que toutes les guerres dans
lesquelles les États-Unis sont impliqués sont défendables du
point de vue éthique. Dans l’un de ses tracts il a écrit que
dans le conflit israélo-palestinien, la faute serait entièrement
du côté des Palestiniens qui ne seraient que des provocateurs.
Il se peut que cette affirmation contienne un fond de vérité
mais je ne partage pas cet avis. Je pourrais multiplier les
exemples mais un seul suffira. En 2006, Liu a encore écrit que
s’il a fallu cent ans à Hong Kong pour devenir ce qu’elle
est, il faudra trois cents ans de colonisation occidentale à la
Chine pour arriver à une situation similaire. Je ne conteste pas
qu’il ait le droit de défendre de telles positions mais j’y
fais référence pour montrer que les réactions des autorités
chinoises, aussi critiquables soient-elles, doivent être
considérées dans un contexte très différent de celui pris en
compte ici, au Sénat.
C’est
la raison pour laquelle j’ai déposé en séance plénière des
amendements visant à nuancer quelque peu l’image assez
partiale du héros privé injustement de sa liberté malgré la
grande importance de la liberté d’expression. Du reste, nous
aussi nous aussi voté des lois qui nous interdisent et
interdisent à la population de dire certaines choses.
Outre
mes argument relatifs à la forme et au fond, je tiens aussi à
émettre des observations concernant le calendrier. Celui-ci me
dérange parce que cette année précisément, nous fêtons par
diverses activités le 40e anniversaire des relations
diplomatiques entre la Belgique et la Chine. Cyniquement, je
dirais qu’il va de soi qu’il y a quarante ans, la Chine était
un pays démocratique qui respectait les droits de l’homme.
Dans
le cadre de cet anniversaire, une importante mission se rendra en
Chine, à l’automne. Une centaine de représentants
d’entreprises mais aussi du monde académique et culturel y
participeront. Il me semble réellement déplacé d’approuver
maintenant cette résolution. Est-ce vraiment tellement urgent ?
Je partage l’avis que nous ne devons pas céder à la pression
mais nous devons être conscients que cette résolution sera
perçue comme une offense par la Chine. Je refuse de compromettre
une mission en adoptant aujourd’hui une position avec laquelle,
au fond, je suis assez d’accord. Ne pouvons-nous tout aussi
bien attendre octobre ou novembre ?
Pour
toutes ces raisons et vu ce moment inopportun, je propose de
renvoyer en commission mes amendements et la proposition de
résolution et de discuter à nouveau de ce texte en octobre ou
novembre. Tout comme pour la résolution sur le Tibet, nous
pourrions aboutir à une conclusion avant la fin de l’année,
ce à quoi je m’engage.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Nog voor ik iets ga zeggen, zijn
sommigen het al oneens met mij. Van vrije meningsuiting
gesproken! Ik riskeer inderdaad een relatief controversieel
betoog te houden, maar in de Senaat mogen toch alle klokken
worden geluid, zou ik denken.
Collega de
Bethune heeft gelijk als ze zegt dat ik de commissiebespreking op
een bepaald ogenblik heb verlaten. Ik ging er namelijk van uit
dat de behandeling van de resolutie niet zou worden afgerond en
dat het quorum bij de stemming niet zou worden gehaald. Ik zal de
waarheid niet ontkennen, ook niet in dit dossier.
Ik heb drie
opmerkingen bij de resolutie. Een over de vorm, een over de
inhoud en ook een over het tijdstip.
Ik wil zeker
niet de indruk geven dat ik geen verdediger zou zijn van de vrije
meningsuiting en van de democratische waarden, integendeel. Over
democratische waarden kan wel worden gediscussieerd, want
democratie kan diverse vormen aannemen. Soms worden bepaalde
vormen van democratie afgedaan als niet democratisch. Zo zullen
sommige voorstanders van het proportioneel stelsel het
meerderheidsstelsel als niet democratisch afdoen en omgekeerd.
Daar kan blijvend over worden gedebatteerd. Democratie is één
zaak. Vrije meningsuiting is wat anders.
Wat ik in de
commissie heb nagelaten, zal ik hier in plenaire wel doen. Mijn
eerste opmerking gaat dus over de vorm.
Collega de
Bethune citeerde president Roosevelt. Ik verwijs graag naar
Jean-Paul Sartre die in 1964 de Nobelprijs heeft geweigerd. Hij
vond dat de Nobelprijs voor de Vrede vooral de helden van het
Westen honoreert.
Dat is
vandaag nog altijd het geval. Het doet geen afbreuk aan de
Nobelprijs, maar die vaststelling moeten we wel maken. Ze heeft
mij er alleszins toe gebracht om in de verantwoording bij een
amendement voorbeelden te geven van Nobelprijswinnaars van wie
later is gebleken dat ze die prijs niet hadden mogen krijgen.
De resolutie
gaat te kort door de bocht met de redenering dat, omdat mijnheer
X de Nobelprijs voor de Vrede heeft gekregen, hij nu ook moet
worden vrijgelaten uit naam van de mensenrechten. Het feit dat
Liu Xiaobo de Nobelprijs heeft gekregen is in mijn ogen niet
relevant. Ook Solzjenitsyn kreeg die prijs en hij bleek achteraf
een jodenhater en fervent aanhanger van generaal Franco te zijn.
Zo zijn er genoeg voorbeelden, die me doen zeggen dat het
argument an sich van de Nobelprijs niet relevant is. Dat
van de vrije meningsuiting is dat natuurlijk wel.
Ten tweede
vrees ik dat de inhoud van de vrije meningsuiting van Liu Xiaobo
en de effecten die dat in China zelf heeft, hier niet correct
worden ingeschat. Wat niet wil zeggen dat ik goedkeur wat er met
hem gebeurt. Voor alle duidelijkheid wil hier een aantal van zijn
stellingen in herinnering brengen. Die gaan helemaal in de
richting van het verdedigen van het Westerse model naar
Amerikaans voorbeeld, non dilué.
Volgend
citaat komt niet van een of andere lobby, maar verscheen in de
Britse krant The Guardian, voor de meesten toch een
onverdachte bron. In die krant zegt Liu Xiaobo het volgende: ‘Al
de oorlogen waarin de Verenigde Staten betrokken zijn, zijn
ethisch verdedigbaar’. En in een van zijn gepubliceerde
traktaten schrijft hij: ‘In het conflict Israël-Palestina ligt
de schuld helemaal bij de Palestijnen, want dat zijn alleen maar
provocateurs’. Daar zit misschien een kern van waarheid in,
maar ik ben het er niet mee eens. Ik kan er nog een hele reeks
aanhalen, maar een laatste citaat volstaat om mijn punt te maken.
In 2006
schreef Liu nog: ‘Het heeft Hongkong honderd jaar gekost om te
worden wat het is, het zal China driehonderd jaar Westerse
kolonisatie vragen om op een gelijkaardig punt te geraken’.
Natuurlijk betwist ik niet dat hij het recht heeft om die
stellingen te verdedigen, ik haal ze alleen aan om aan te duiden
dat de reactie van de Chinese autoriteiten, hoe verkeerd ze ook
mag zijn, toch in een andere context moet worden gezien dan wij
in onze kleine stolp van de Senaat geneigd zijn te doen.
Daarom heb
ik in de plenaire vergadering nog enkele amendementen ingediend,
waarmee ik vooral het eenzijdige beeld van de held die van zijn
vrijheid wordt beroofd – ten onrechte, want vrije meningsuiting
is belangrijk – toch enigszins wil nuanceren. Overigens hebben
wijzelf ook wetten goedgekeurd waarmee we onszelf en onze
bevolking verbieden bepaalde dingen te zeggen.
Naast mijn
argumenten over de vorm en de inhoud heb ik vooral bedenkingen
bij de timing van de resolutie. Die timing zit me dwars omdat we
precies dit jaar met verschillende activiteiten de veertigjarige
diplomatieke relaties tussen België en China vieren. Het spreekt
voor zich dat China veertig jaar geleden een democratisch land
was dat alle mensenrechten respecteerde! Ik druk me uiteraard
cynisch uit.
In het kader
van die verjaardag zal er in het najaar een belangrijke missie
naar China gaan waaraan enkele honderden bedrijven, academici,
mensen uit de culturele wereld enzovoort zullen deelnemen. Het
lijkt me echt onfatsoenlijk die resolutie nu goed te keuren. Is
dat nu echt zo dringend? Ik ben het ermee eens dat we niet we
moeten wijken voor de druk, maar we moeten toch beseffen hoe
beledigend onze resolutie in China zal overkomen. Ik wil een
belangrijke missie niet in het gedrang brengen door nu een
stelling in te nemen, waarmee ik het in de grond wel eens ben. We
kunnen toch evengoed wachten tot oktober of november?
Om al die
redenen en wegens een verkeerde timing stel ik voor om mijn
amendementen en het voorstel van resolutie terug naar de
commissie te zenden en het voorstel opnieuw in oktober of
november te bespreken. Net zoals met de resolutie over Tibet
kunnen we tot een conclusie komen voor het einde van het jaar,
waartoe ik mij bij deze engageer.
|
Proposition
de renvoi
|
Voorstel
tot terugzending
|
M. le
président. – M. Daems, souhaitez-vous que la
proposition de résolution soit renvoyée en commission ?
Dans ce cas, le Sénat doit se prononcer à ce sujet maintenant.
|
De
voorzitter. – Mijnheer Daems, wenst u dat het voorstel van
resolutie wordt teruggezonden naar de commissie? In dat geval
moet de Senaat zich daar nu over uitspreken.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Je demande effectivement le renvoi en
commission.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Ik vraag inderdaad de terugzending naar
de commissie.
|
M. Armand
De Decker (MR). – Je voudrais faire quelques suggestions
dans ce dossier délicat et sensible. La mise en détention d’un
prix Nobel de la paix, qui est par ailleurs un homme pacifique,
est impossible à défendre.
En
commission des Affaires étrangères, sur un autre sujet
concernant la Chine, nous avons renvoyé le débat au mois
d’octobre pour entendre un représentant de la République
populaire de Chine, un représentant du Tibet et un représentant
de la Commission des droits de l’homme des Nations unies avant
de passer au vote d’une résolution. Nous pourrions peut-être
réserver à ce sujet-ci le même traitement.
Vu
l’importance des débats que le Sénat a menés sur la Chine et
puisqu’il n’y a plus envoyé de délégation depuis de très
nombreuses années – je crois avoir présidé la dernière
délégation au tout début des années 2000 – je suggérerais
que nous essayions d’organiser une mission en République
populaire de Chine, qui, j’en suis persuadé serait ravie de
nous accueillir.
Je propose
dès lors que nous reportions le vote sur les deux résolutions
au retour d’une mission en Chine.
|
De heer Armand
De Decker (MR). – Ik wil enkele suggesties doen in dit
delicaat en gevoelig dossier. De opsluiting van een
Nobelprijswinnaar, die trouwens een vredelievend man is, valt
niet te verdedigen.
In
de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen hebben we het
debat over een ander onderwerp in verband met China uitgesteld
tot oktober zodat we een vertegenwoordiger van de Chinese
Volksrepubliek en een vertegenwoordiger van de
Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties kunnen horen
alvorens te stemmen over een resolutie. Misschien kunnen we voor
dit onderwerp op dezelfde manier te werk gaan.
Gezien
het belang van de debatten die de Senaat over China heeft gevoerd
en het jaren geleden is dat er een delegatie werd gestuurd, stel
ik voor dat we een missie organiseren naar de Volksrepubliek
China. Ik ben er zeker van dat China ons met groot genoegen zal
ontvangen.
Ik
stel dus voor dat we de stemming over beide resoluties uitstellen
tot na afloop van die missie.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Le renvoi en commission a uniquement pour
but de reporter le vote de la résolution au moins au-delà du
mois d’octobre. Un débat approfondi a été mené en
commission au sujet de cette résolution. Le moment du vote nous
paraissait intéressant car la Chine a déjà pris des
initiatives ces derniers jours en ce qui concerne la libération
de plusieurs dissidents. Elle veut ainsi, dans le cadre de
plusieurs missions diplomatiques, donner des signes de sa bonne
volonté envers l’Occident. C’est pourquoi la commission a
précisément estimé que c’était le moment de demander à la
Chine de libérer Liu Xiaobo.
M. Daems
indique que le vote de la résolution aujourd’hui est déplacé.
Je pense au contraire que ne pas la voter serait déplacé. Cela
signifierait en effet que nous subordonnons notre indignation,
notre sens de l’équité, nos questions en matière de respect
des droits de l’homme, à des intérêts commerciaux ou des
relations économiques susceptibles d’être mis en péril. Il
est exagéré de supposer que la Chine, à cause d’une demande
légitime du Sénat, voudrait cesser toute relation économique
avec notre pays. Pour commencer, je ne pense pas que la Chine
agirait de cette manière mais de plus, il n’est pas
raisonnable de céder à cette pression. C’est précisément la
raison pour laquelle il importe de voter cette résolution
aujourd’hui.
Les
déclarations de Liu Xiaobo sur les Palestiniens et sur la
politique belliciste américaine, que je réprouve également, ne
sont pas un argument pour juger si Liu Xiaobo doit être libéré.
Le principe de la liberté d’expression est indépendant des
convictions de l’individu.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De verwijzing naar de commissie heeft
enkel tot doel de goedkeuring van de resolutie tot minstens na
oktober uit te stellen. In de commissie werd grondig gedebatteerd
over deze resolutie. De timing voor de stemming leek ons
interessant omdat China dezer dagen al initiatieven heeft genomen
voor de vrijlating van enkele dissidenten. Met die vrijlatingen
wil China, in het kader van enkele diplomatieke opdrachten, blijk
geven van zijn goodwill tegenover het Westen. De commissie vond
het precies daarom nu interessant om China een signaal te geven
en de vrijlating te vragen van Liu Xiaobo.
De heer Daems
stelt dat de goedkeuring van de resolutie vandaag op de rand van
het fatsoen is. Mij lijkt het integendeel op de rand van het
fatsoen om de resolutie vandaag niet goed te keuren. Dat zou
immers betekenen dat we onze verontwaardiging, ons
rechtvaardigheidsgevoel, onze vragen bij het respect voor de
mensenrechten afhankelijk stellen van commerciële belangen of
economische relaties die daarmee eventueel in gevaar kunnen
komen. Het is kras te veronderstellen dat China wegens een
terechte vraag van de Senaat geen economische betrekkingen met
ons land meer zou willen aangaan. Om te beginnen denk ik niet dat
China op die manier zou handelen, maar daarnaast is het niet
verstandig om aan die druk toe te geven. Precies daarom is het
belangrijk die resolutie vandaag wel goed te keuren.
De
uitlatingen van Liu Xiaobo over de Palestijnen en de Amerikaanse
legervoering, waar ik het evenmin mee eens ben, zijn geen
argument om te oordelen of Liu Xiaobo moet worden vrijgelaten.
Het principe van de vrijheid van meningsuiting staat los van de
overtuiging van het individu.
|
M. Piet
De Bruyn (N-VA). – Nous n’appuyons pas la demande de
renvoi en commission émise par notre collègue Daems. La
commission a débattu en long et en large de la proposition de
résolution. Les éléments que M. Daems cite maintenant ne
sont pas si nouveaux qu’ils n’eussent pu être avancés en
commission. Il a d’ailleurs fait un peu son mea culpa. À nos
yeux, il n’y a pas de motifs valables pour renvoyer cette
proposition en commission.
|
De heer Piet
De Bruyn (N-VA). – Wij steunen de vraag van collega Daems
om het voorstel van resolutie terug te zenden naar de commissie
niet. In de commissie werd grondig gediscussieerd over de
resolutie. Alle elementen die collega Daems nu aanbrengt, zijn
niet zo nieuw dat ze niet tijdens de bespreking in de commissie
naar voren konden worden gebracht. Hij heeft daarvoor trouwens
zelf enigermate mea culpa geslagen. Voor ons is de motivatie om
dit voorstel naar de commissie terug te zenden ontoereikend.
|
M. Jacky
Morael (Ecolo). – Une fois de plus, nous devons concilier
l’impératif des affaires et celui de la raison et des droits
de l’homme. Ce n’est pas nouveau et ne concernera pas que la
Chine.
M. Daems
et M. De Decker ont émis des considérations qui ont leur
pertinence mais ne convainquent pas mon groupe. Pour la seconde
fois en quinze jours, nous voici confrontés à un dilemme à
propos de la Chine. Nous l’avons été une première fois
lorsque, à l’occasion d’une proposition de résolution sur
la situation au Tibet, l’ambassade de Chine a pris contact avec
le président de notre commission des Relations extérieures
M. Vanlouwe pour lui indiquer qu’il serait bon de faire
attention aux intérêts économiques belges en Chine avant
d’examiner des textes d’une telle portée. Nous avons décidé,
non de donner suite à cette « pression », mais de
procéder à des auditions pour nous entourer de toutes les
informations disponibles avant d’élaborer un texte final sur
la situation au Tibet.
Et nous le
sommes une deuxième fois, parce qu’une importante délégation
économique va effectuer une mission en octobre.
Mais il y a
toujours une bonne raison de ne rien faire à propos de la
situation en Chine : tantôt, c’est le pavillon chinois,
tantôt c’est la présidence belge de l’UE, tantôt encore,
une mission économique ! Cependant, vu le poids politique
et économique croissant que prend la Chine sur la planète, nous
nous trouverons toujours face à un agenda un peu malaisé
lorsque nous voudrons nous prononcer sur les décisions du
gouvernement chinois.
M. Daems
a rappelé quelques déclarations de Liu Xiaobo. Je ne les
partage pas évidemment. Néanmoins, quand on veut défendre le
droit à l’expression d’un citoyen, on ne le fait pas en
fonction de ce qu’il a dit ou va dire, mais en fonction de son
droit de citoyen à s’exprimer. Je voudrais rappeler à cet
égard la phrase de Voltaire : « Je ne suis pas
d’accord avec vous, mais je me battrai jusqu’à la mort pour
que vous ayez le droit de l’exprimer ». C’est cela la
défense des droits de l’homme et de la liberté d’expression.
Enfin, ne
prenons pas le gouvernement chinois pour une assemblée de
personnes idiotes. Si nous reportons aujourd’hui le vote de
cette résolution, c’est explicitement afin de ne pas
compromettre le déroulement de la mission économique. Cela
signifie clairement qu’une fois cette mission rentrée au pays,
nous adopterons cette résolution.
Dès lors,
étant donné qu’il ne s’agit jamais que d’un report visant
à ne pas compromettre ladite mission, et non d’un geste qui
soit nécessairement de nature à la favoriser, je trouve qu’il
n’y a pas de raison valable de tergiverser. Les droits de
l’homme sont ce qu’ils sont, un prix Nobel est ce qu’il
est, c’est-à-dire une valeur extrêmement précieuse pour
l’ensemble des citoyens de cette planète. Passons donc au vote
de cette résolution et à la défense de ce dissident.
|
De heer Jacky
Morael (Ecolo). – Eens te meer moeten we zakelijke belangen
en rede verzoenen met mensenrechten. Dat is niet nieuw en het zal
zich nog voordoen, niet alleen in verband met China.
De
beschouwingen van de heer Daems en van de heer De
Decker zijn relevant maar ze kunnen onze fractie niet overtuigen.
Voor de tweede keer in twee weken staan we voor een dilemma in
verband met China. De eerste keer toen bij het voorstel van
resolutie over de situatie in Tibet de Chinese ambassade contact
had opgenomen met de voorzitter van onze commissie voor de
Buitenlandse Betrekkingen, de heer Vanlouwe, om hem
erop te wijzen dat het goed zou zijn aandacht te hebben voor de
Belgische economische belangen in China alvorens teksten met een
dergelijke draagwijdte te bespreken. We hebben dan beslist om
geen gevolg te geven aan die ‘pressie’, maar om hoorzittingen
te organiseren teneinde alle beschikbare informatie te verzamelen
alvorens een eindtekst over de situatie in Tibet uit te werken.
Nu
staan we een tweede keer voor een dilemma, omdat een belangrijke
economische delegatie in oktober op missie gaat.
Er
is echter altijd een goede reden om niets te ondernemen ten
aanzien van de situatie in China: nu eens het Chinese paviljoen,
dan weer het Belgische EU-voorzitterschap, en nu nog een
economische missie! Gezien het groeiende politieke en economische
gewicht van China in de wereld, zal het altijd ongelegen komen om
ons uit te spreken over beslissingen van de Chinese regering.
De heer Daems
heeft enkele verklaringen van Liu Xiaobo vermeld. Ik sta
uiteraard niet achter die verklaringen. Evenwel, de verdediging
van het recht op vrije meningsuiting moet niet afhangen van wat
de betrokkene heeft gezegd. In dit verband herinner ik aan een
zinssnede van Voltaire: ‘Ik ben het niet eens met u, maar ik
zal tot de laatste snik blijven vechten voor uw recht om uw
mening te zeggen.’
Tot
slot: we moeten de Chinese regering niet aanzien voor een bende
idioten. Als we de stemming over deze resolutie vandaag
uitstellen, doen we dat uitdrukkelijk om de economische missie
niet in gevaar te brengen. Het is echter duidelijk dat, eens die
missie achter de rug is, wij die resolutie zullen goedkeuren.
Daarom,
aangezien het enkel om een uitstel gaat om de economische missie
niet in gevaar te brengen, en niet om een gebaar dat die missie
noodzakelijk bevordert, is er geen valabele reden om te talmen.
De mensenrechten zijn wat ze zijn, een Nobelprijs is wat hij is,
namelijk een zeer kostbare waarde voor alle burgers van deze
wereld. Laten we dus stemmen over deze resolutie en deze
dissident verdedigen.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Je suis choqué par les propos tenus, non
pas par Groen! ou par notre collègue Anciaux, mais cette fois-ci
par les libéraux. Proposer que le Sénat aille en Chine aux
frais de la princesse pour complaire aux Chinois est tout à fait
indécent et relève d’une insouciance incroyable. Nous aurons
peut-être bientôt des élections et la dissolution du Sénat et
on pense à des voyages en Chine. Je ne comprends vraiment pas.
On
dirait que M. Daems se fait le porte-parole de l’ambassade
de Chine. On s’y attendrait à la rigueur de la part du PS ou
des communistes, mais pas d’un parti libéral qui prône la
liberté d’expression.
Quant
au calendrier, le quarantième anniversaire des relations
diplomatiques n’est pas pertinent, au contraire. Ces relations
diplomatiques ont été nouées par nécessité, afin
d’entretenir un minimum de contacts avec le Chine. Depuis lors,
nous ne pouvons entretenir des relations diplomatiques avec la
république démocratique de Taiwan. On n’a donc nulle raison
de célébrer.
Dans
son amendement, M. Daems demande la suppression des points
1, 2 et 3. Voici le point 3 : « Le Sénat salue
également le rôle de tous ceux qui plaident en faveur de
réformes démocratiques et de tous ceux qui ont participé aux
manifestations pacifiques sur la place Tiananmen pour réclamer
plus de démocratie ». Il est effarant que ce soit une voix
libérale qui demande de supprimer ce passage ! Tous ceux
qui se battent en faveur de réformes démocratiques en Chine
doivent être salués ! La simple proposition de cette
suppression est abominable et invraisemblable. Je ne vous
comprends absolument pas.
M. Daems
dit enfin que la libération n’a de sens qu’en liaison avec
la liberté d’expression. Quels autres motifs voit-il à la
détention ? A-t-il des indices que le lauréat du prix
Nobel est incarcéré pour des actes criminels ? Dans ce
cas, qu’il nous les donne ! Tout indique au contraire que
Liu Xiaobo est en prison pour incorrection politique selon les
critères chinois. M. Daems le suspecte sur la base de pures
spéculations, alors qu’on vient de lui décerner le prix Nobel
de la Paix ! C’est déshonorant. J’ai honte pour
M. Daems.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik ben geschokt door wat is gezegd, deze
keer niet door Groen! of door collega Anciaux, maar wel door de
liberalen. Het voorstel om een snoepreisje vanuit de Senaat
richting China te organiseren om de Chinezen te gaan behagen is
absoluut onfatsoenlijk en het getuigt van ongelooflijke
wereldvreemdheid. We staan binnenkort misschien voor verkiezingen
en voor de ontbinding van de Senaat en men denkt aan reisjes naar
China. Ik begrijp dat werkelijk niet.
Het lijkt
wel of de heer Daems zich opwerpt als spreekbuis van de
Chinese ambassade. Ik zou zoiets nog verwachten van de PS of van
de communisten, maar toch niet van een liberale partij, die de
vrije meningsuiting naar voren schuift.
Wat de
timing betreft: de verjaardag van veertig jaar diplomatieke
betrekkingen is absoluut geen aandacht waard, wel integendeel.
Die diplomatieke betrekkingen zijn ontstaan uit noodzaak, om
minimale betrekkingen met China te kunnen onderhouden.
Ondertussen is het ons verboden om met de democratische republiek
Taiwan diplomatieke betrekkingen te hebben. Er valt dus helemaal
niets te vieren.
De heer Daems
vraagt in zijn amendement om punten 1, 2 en 3 te schrappen. Ik
lees punt 3 even voor: ‘De Senaat eert eveneens de rol van al
degenen die pleiten voor democratische hervormingen, alsook van
zij die deelgenomen hebben aan de vreedzame protesten voor meer
democratie op het Tiananmenplein’. Het is verschrikkelijk dat
de vraag om dat te schrappen uit de mond van een liberaal komt!
Al wie in China vecht voor democratische hervormingen moet geëerd
worden! Het is abominabel en onwaarschijnlijk dat die schrapping
zelfs maar wordt voorgesteld! Ik begrijp u werkelijk niet.
De heer Daems
zegt ten slotte dat de vrijlating enkel zin heeft als ze te maken
heeft met de vrije meningsuiting. Welke andere aanwijzingen heeft
hij voor de opsluiting? Heeft hij aanwijzingen dat de betrokken
Nobelprijswinnaar opgesloten zit voor criminele feiten? Dat hij
die aanwijzingen dan geeft! Alles wijst er echter op dat Liu
Xiaobo gevangen zit omdat hij niet politiek correct is in China.
De heer Daems maakt hem op basis van pure speculatie
verdacht, terwijl hij zonet de Nobelprijs voor de vrede heeft
verdiend! Dat is bijzonder ontluisterend. Ik ben beschaamd in de
plaats van de heer Daems.
|
Mme Marie
Arena (PS). – Lors des discussions relatives à la Chine,
la commission a pris plusieurs décisions.
Premièrement,
nous avions l’intention, avant que M. De Decker ne le
propose, de mener un débat général sur la situation en Chine
et quelques thématiques que avons choisies. Ce débat devrait
commencer à la rentrée parlementaire. Je demanderai bien
entendu au président de la commission de l’inscrire le plus
rapidement possible à l’agenda, de même que des auditions sur
les thèmes prévus.
Je rappelle
qu’aucun timing ne nous est imposé par qui que ce soit, ni par
l’ambassade, ni par des intérêts quelconques. Il s’agit
bien d’un calendrier établi par la commission qui a décidé
de travailler sur la thématique de la Chine.
Deuxièmement,
le texte de la résolution qui nous est soumise aujourd’hui met
bien entendu en évidence les droits de l’homme. Je suis donc
assez étonnée d’entendre les arguments de M. Daems –
je reconnais bien là son agilité. Il soulève d’abord la
question de savoir si le prix Nobel doit ou non être entendu.
Son deuxième argument concerne le timing par rapport à des
entreprises qui iraient en Chine dans le cadre de la mission
princière. Or aucun membre de cette assemblée ne peut brader
les droits de l’homme sous prétexte d’un timing économique
de nos entreprises.
Nous devons
continuer à travailler sur les droits de l’homme, et je pense
que cette résolution est tout à fait équilibrée ; elle
est d’ailleurs reprise sur le plan international par un certain
nombre d’acteurs.
Troisièmement,
nous avons également décidé en commission de procéder à une
analyse plus profonde de la situation au Tibet. Comme l’a dit
M. De Bruyn tout à l’heure, toute cette discussion a eu
lieu en commission. Aucun élément nouveau et probant ne permet
de différer la résolution telle qu’elle nous est soumise
aujourd’hui.
Dès lors,
nous nous opposons à la demande de report en commission ainsi
qu’aux amendements proposés par M. Daems. Nous soutenons
donc la résolution telle qu’elle nous est soumise.
|
Mevrouw Marie
Arena (PS). – Tijdens de debatten over China heeft de
Commissie verschillende beslissingen genomen.
Ten
eerste waren we van plan, nog voor de heer De Decker
dat heeft voorgesteld, een algemeen debat te houden over de
situatie in China en over enkele onderwerpen die we hebben
gekozen. De aanvang van dat debat is gepland bij het begin van
het parlementaire jaar. Ik zal uiteraard aan de voorzitter van de
commissie vragen het zo snel mogelijk op de agenda te plaatsen,
evenals de hoorzittingen over de afgesproken onderwerpen.
Ik
herinner eraan dat ons geen enkele timing is opgelegd door wie
dan ook, noch door de ambassade, noch door eender welke belangen.
Er is een tijdsschema opgesteld door de commissie, die beslist
heeft te werken over de thematiek van China.
Ten
tweede vestigt deze resolutie uiteraard de aandacht op de
mensenrechten. De argumenten van de heer Daems verbazen
me dus. Eerst werpt hij de vraag op of de Nobelprijswinnaar al
dan niet moet worden gehoord. Zijn tweede argument betreft de
timing met betrekking tot de ondernemingen die van plan zijn naar
China te gaan in het kader van een prinselijke missie. Welnu,
geen enkel lid van deze assemblee wil de mensenrechten
verkwanselen onder het voorwendsel van een economische timing van
onze ondernemingen.
We
moeten ons werk over de mensenrechten voortzetten. Deze resolutie
is volkomen evenwichtig: ze wordt overigens op internationaal
vlak door sommige anderen overgenomen.
Ten
derde hebben we in de commissie eveneens beslist een diepgaandere
analyse over de situatie in Tibet te maken. Zoals de heer De
Bruyn daarnet heeft gezegd, heeft die hele discussie in de
commissie plaatsgevonden. Er is geen enkel nieuw en afdoende
element om de resolutie die vandaag voorligt op te schorten.
Daarom
zijn we gekant tegen de vraag om verwijzing naar de commissie en
ook tegen de amendementen van de heer Daems. We steunen
bijgevolg de resolutie zoals ze nu voorligt.
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Je vais expliquer brièvement
pourquoi nous ne sommes pas favorables au renvoi en commission et
répondre aussi à l’argument de notre collègue Daems relatif
au moment choisi.
S’il
pouvait planer le moindre doute à ce sujet, je rappelle que j’ai
beaucoup de respect pour la République populaire de Chine et
pour la manière énergique et efficace dont elle mène la lutte
contre la pauvreté. Je me réjouis de la coopération sino-belge
et suis naturellement partisane de toutes les formes d’échange
et de dialogue dans les domaines économique, culturel et autres.
Notre
collègue Daems invoque sa conception de la bienséance, qui
diffère de la mienne. Selon moi, un dialogue sincère est une
condition à de bons échanges et ne peut qu’améliorer la
coopération et pas l’entraver.
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – Ik zal kort toelichten waarom we
geen voorstander zijn van een terugzending naar de commissie en
meteen ook antwoorden op het argument van collega Daems over het
tijdstip.
Mocht daar
twijfel over bestaan, ik herhaal dat ik veel respect heb voor de
Volksrepubliek China en zelfs ontzag voor de doortastende en
succesvolle manier waarop ze vandaag de strijd voert tegen de
armoede. Ik verheug me op samenwerking tussen ons land en China
en ben natuurlijk voorstander van elke vorm van uitwisseling en
dialoog op economisch, cultureel en andere vlakken.
Collega
Daems verwijst naar zijn concept van fatsoen, het mijne verschilt
daarvan. Voor mij is een eerlijke dialoog een voorwaarde voor een
goede uitwisseling en kan hij de kwaliteit van de samenwerking
alleen bevorderen en niet belemmeren.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – M. le président, je demande la
parole pour un fait personnel.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Mijnheer de voorzitter, ik vraag het
woord voor een persoonlijk feit.
|
M. le
président. – Sur quelle base la demandez-vous, M. Daems ?
Pensez-vous qu’il suffise que votre nom soit prononcé ?
|
De
voorzitter. – Op grond waarvan roept u dat in, mijnheer
Daems? Denkt u dat het volstaat dat uw naam wordt genoemd?
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Je demande la parole parce que
M. Laeremans qualifie mon intervention d’abominable.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Ik vraag dat omdat de heer Laeremans
mijn toespraak als abominabel bestempelt.
|
M. le
président. – Bien. Si vous souhaitez réagir à
« abominable », libre à vous.
|
De
voorzitter. – Goed. Zo u op ‘abominabel’ wenst te
reageren, kunt u dat doen.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Ma remarque ne porte pas sur le fond.
Je
laisse à mon collègue la responsabilité de sa remarque. La
commission aurait pu revenir sur le fond et voir à quoi cela
aboutissait mais elle n’a pas saisi cette occasion.
Ma
remarque porte surtout sur le calendrier.
Si
nous voulons entretenir de bonnes relations avec la Chine pour
obtenir des progrès dans un pays où la lutte contre la pauvreté
a connu les succès les plus importants au monde, nous devons
savoir ce que nous faisons. Si nous adoptons maintenant une
résolution, nous ne favoriserons certainement pas notre
collaboration avec la Chine.
Le
calendrier est à mes yeux déterminant. Si les droits de l’homme
sont réellement universels, je ne vois pas pourquoi nous
devrions adopter absolument aujourd’hui cette résolution. Nous
pourrions parfaitement le faire après la mission princière. Que
chacun juge de la pertinence de mon argument. Personnellement, je
considère que nous avons de gros intérêts en jeu qui peuvent
être servis par un climat serein et qu’un manque de sérénité
peut desservir.
J’ai
compris qu’une large majorité de mes collègues ne
souhaitaient pas renvoyer la résolution en commission. Je me
soumets donc à l’avis de cette écrasante majorité, y compris
des groupes qui ne demandent pas mieux que de voir échouer la
mission princière.
N’est-ce
pas là votre véritable argument, Monsieur Laeremans ? Je
retire donc ma demande de renvoi en commission.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Mijn punt betreft niet de grond van de
zaak.
De opmerking
van de collega laat ik voor zijn rekening. Men had in de
commissie opnieuw kunnen ingaan op de grond van de zaak en dan
zien waar men uitkomt. De commissie heeft die kans echter niet te
baat genomen.
Mijn punt
betreft vooral de timing.
Als we een
goede samenwerking en een goede relatie willen met de Chinese
autoriteiten om vooruitgang te boeken in een land dat inderdaad
de grootste successen in de wereldgeschiedenis heeft geboekt op
het vlak van armoedebestrijding, dan moeten we goed beseffen wat
we doen. Nu een resolutie goedkeuren zal die samenwerking zeker
niet bevorderen.
Timing is
voor mij doorslaggevend. Als de mensenrechten echt universeel
zijn, dan zie ik niet in waarom de resolutie per se vandaag moet
worden goedgekeurd. Dat zou perfect kunnen na de prinselijke
missie. Ik doe daarover niet flauw. Het is aan eenieder om te
oordelen of dat argument doorweegt. Voor mij doet het dat wel
omdat ik ervan uitga dat we veel belangen te verdedigen hebben.
Een sereen klimaat kan dat bevorderen en een gebrek aan
sereniteit kan dat benadelen.
Ik heb
begrepen dat een overweldigende meerderheid van de collega’s de
resolutie niet naar de commissie wenst terug te zenden. Ik zal me
dus laten kloppen door een overweldigende meerderheid met
inbegrip van de fracties die niet liever hebben dan dat de
prinselijke missie mislukt.
Is dat niet
uw echte argument, mijnheer Laeremans?
Ik trek mijn
verzoek tot terugzending naar de commissie dus in, zodat we
kunnen overgaan tot het debat ten gronde.
|
– La
proposition de renvoi est retirée.
|
– Het
voorstel tot terugzending wordt ingetrokken.
|
Suite
de la discussion
|
Voortzetting
van de bespreking
|
M. Piet
De Bruyn (N-VA). – La plupart des arguments ont déjà été
développés. Nous appuierons cette résolution, car elle est
modérée et équilibrée.
En
commission, après avoir consacré beaucoup de temps à une
discussion intéressante et utile, nous avons abouti à un large
consensus sur les raisons qui motivent nos demandes aux autorités
chinoises.
M. Daems
a certes d’excellents contacts et une très bonne connaissance
de la situation particulièrement complexe en Chine. Je voudrais
cependant lui rappeler l’article 35 de la Constitution de
la République populaire de Chine, lequel garantit aux citoyens
la liberté d’expression, de la presse, de réunion,
d’association et de manifestation. Nous estimons que, dans le
cas présent, ces droits sont foulés aux pieds.
À
nos yeux, c’est un signal fort et tout à fait opportun que le
Sénat peut donner aujourd’hui en votant la résolution.
|
De heer Piet
De Bruyn (N-VA). – De meeste argumenten zijn aangehaald. We
zullen de resolutie goedkeuren omdat ze matig en evenwichtig is.
We hebben
ruim de tijd genomen voor een boeiende en zinvolle bespreking in
de commissie en hebben een brede consensus bereikt over de
gronden waarop we de vragen aan de Chinese overheid absoluut
kunnen rechtvaardigen.
De heer Daems
heeft weliswaar zeer goede connecties en een zeer grondige kennis
van de bijzonder complexe situatie in China. Toch wil ik hem
wijzen op artikel 35 van de Grondwet van de Volksrepubliek
China, dat de Chinese burgers vrijheid van meningsuiting, van
drukpers, van vergadering, van vereniging, van optocht en van
betoging waarborgt. We menen dat die rechten in voorkomend geval
bijzonder ernstig met voeten zijn getreden.
Het signaal
dat de Senaat kan geven door de resolutie vandaag goed te keuren
is ons inziens krachtig en absoluut op zijn plaats.
|
M. le
président. – À cette proposition de résolution,
MM. Daems et De Decker proposent l’amendement 9 (voir
document 5-733/6).
|
De
voorzitter. – Op dit voorstel van resolutie hebben
de heren Daems en De Decker amendement 9 ingediend
(zie stuk 5-733/6).
|
MM. Daems
et De Decker proposent l’amendement nº 10 (voir document
5-733/6).
|
De heren Daems
en De Decker hebben amendement 10 ingediend (zie stuk
5-733/6).
|
MM. Daems
et De Decker proposent l’amendement nº 11 (voir document
5-733/6).
|
De heren Daems
en De Decker hebben amendement 11 ingediend (zie stuk
5-733/6).
|
MM. Daems
et De Decker proposent l’amendement nº 12 (voir document
5-733/6).
|
De heren Daems
en De Decker hebben amendement 12 ingediend (zie stuk
5-733/6).
|
MM. Daems
et De Decker proposent l’amendement nº 13 (voir document
5-733/6).
|
De heren Daems
en De Decker hebben amendement 13 ingediend (zie stuk
5-733/6).
|
– La
discussion est close.
|
– De
bespreking is gesloten.
|
– Le
vote sur les amendements est réservé.
|
– De
stemming over de amendementen wordt aangehouden.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur
l’ensemble de la proposition de résolution.
|
– De
stemming over de amendementen en over het voorstel van resolutie
in zijn geheel heeft later plaats.
|
Proposition
de résolution relative à l’annulation de la dette odieuse de
la Tunisie (de Mme Olga Zrihen et consorts ;
Doc. 5-917)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de kwijtschelding van de schandelijke
schuld van Tunesië (van mevrouw Olga Zrihen c.s.;
Stuk 5-917)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-917/1.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-917/1.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé :
Proposition
de résolution visant à soutenir le développement économique
et le renforcement de la cohésion sociale en Tunisie.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt:
Voorstel
van resolutie tot ondersteuning van de economische ontwikkeling
en de versterking van de sociale cohesie in Tunesië.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a), corapporteur. – La commission a examiné
cette proposition de résolution durant ses réunions du 12 et
19 juillet dernier. Les auteurs souhaitaient donner un
signal plus concret en vue de soutenir la Révolution de Jasmin
en Tunisie. Selon les auteurs, il est trop simple de se contenter
d’approuver du bout des lèvres les forces démocratiques en
Tunisie. Il importe également qu’en Occident, en particulier
en Belgique, des initiatives soient réellement prises.
La
résolution vise à annuler la dette de la Tunisie dans le cadre
de la résolution du 29 mars 2007, document du Sénat
3-1507/6, qui portait sur l’annulation de dette des pays les
moins avancés. Les auteurs ont développé un large exposé sur
la crise qui a secoué la Tunisie, où la dette est passée de
3,2 milliards de dollars en 1980 à 14,4 milliards en 2009. Cela
signifie que sur le budget 2010, la Tunisie devait payer un
montant de 1,4 milliard de dollars.
Cette
résolution a été discutée de manière approfondie en
commission. Les sénateurs Miller, De Bruyn, de Bethune, Zrihen,
Arena, Matz, De Decker et moi-même avons pris part aux
discussions. Une grande partie de la discussion portait sur la
définition et le contenu de la résolution qui a été adoptée
par le Sénat voici quelques années et surtout, sur l’aspect
relatif à la dette odieuse que la résolution de 2007 définit
comme une dette contractée par un pays où il n’y a aucune
démocratie et dont on sait que l’argent du prêt, qui a
également été octroyé par la Belgique, a été utilisé à
des fins qui ne bénéficiaient pas à la population.
Si
nous partons du principe que toutes les dettes doivent être
annulées pour des régimes non démocratiques qui utilisent
l’argent pour leur propre intérêt ou pour des objectifs qui
ne profitent pas à l’ensemble de la population, nous devrions
mener une étude sur tous les prêts qui ont été octroyés par
la Belgique à des pays non démocratiques.
Il
n’a jamais été question d’élaborer un système
d’annulation de dettes en faveur d’un pays non démocratique
ayant fait un usage impropre de l’argent. Une discussion a eu
lieu sur le fait de savoir si la Belgique, en tant que prêteur,
devait ou non être au courant de l’utilisation illégitime de
ces moyens.
M. Miller
et Mme de Bethune, entre autres, ont insisté sur le fait
que nous soutenions tous l’objectif de cette résolution, mais
que nous ne pouvons oublier que nombreux sont les pays dont les
régimes ne sauraient être qualifiés de démocratiques et
auxquels des prêts sont pourtant octroyés. Nous constatons même
que dans le cadre tant de la coopération au développement que
de la coopération économique, de nombreux prêts ont été
accordés à des pays qui ne pouvaient être considérés comme
démocratiques. La discussion a principalement porté sur la
question de savoir si tous ces prêts devaient être annulés
parce qu’ils relevaient de la définition de « dette
odieuse ». À cet égard, Mme Zrihen et moi-même
avons déposé des amendements qui visaient à limiter le contenu
de la résolution à une mission essentielle, à savoir imposer
un moratoire sur le paiement des intérêts de ces dettes et
simultanément examiner, pour chacun des prêts consentis à des
pays tiers, si des arguments plaident en faveur de leur
annulation ou non.
De
plus, l’annulation doit rester limitée aux pays dont la
situation a changé afin que davantage de forces démocratiques
puissent s’y développer ou aux pays offrant davantage de
perspectives démocratiques.
Je
me réfère également au rapport qui sera élaboré
prochainement et relatera toutes les interventions.
La
résolution initiale a été adaptée en profondeur par les
amendements de Mme de Bethune et MM. Morael et Daems de
façon à recueillir un plus large consensus.
La
proposition de résolution amendée a été adoptée à
l’unanimité des 13 membres présents, sans abstention. Ainsi,
nous indiquons clairement au gouvernement qu’il doit prendre
ses responsabilités et que nous ne pouvons pas tout simplement
ignorer les révolutions démocratiques et l’évolution en
Tunisie. C’est un appel à instaurer au moins un moratoire et à
examiner entre-temps quelles autres initiatives doivent être
prises.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a), corapporteur. – De commissie heeft dit
voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van
12 en 19 juli jongstleden. De indieners van het voorstel
hadden de bedoeling een concreter en duidelijker signaal te geven
ter ondersteuning van de Jasmijnrevolutie in Tunesië. Volgens de
indieners is het te eenvoudig enkel lippendienst te bewijzen aan
de democratische krachten in Tunesië. Het is volgens hen ook
belangrijk dat in het Westen, en vooral ook in België,
daadwerkelijk initiatieven worden genomen.
De resolutie
heeft tot doel Tunesië een schuldkwijtschelding te verlenen in
het kader van de resolutie van 29 maart 2007, stuk
Senaat 3-1507/6, die gericht was op de schuldkwijtschelding van
de minst ontwikkelde landen. De indieners hebben een uitgebreide
uiteenzetting gegeven over de schuldencrisis in Tunesië, waar de
schuld sinds 1980 is opgelopen van 3,2 miljard dollar tot 14,4
miljard dollar in 2009. Dat betekent dat Tunesië op de begroting
van 2010 een bedrag van 1,4 miljard dollar diende te betalen.
Deze
resolutie werd in de commissie uitvoerig besproken. De senatoren
Miller, De Bruyn, de Bethune, Zrihen, Arena, Matz, De Decker en
ikzelf hebben aan die besprekingen deelgenomen. Een groot deel
van de discussie ging over de definitie en de inhoud van de
resolutie die enkele jaren geleden in de Senaat is goedgekeurd,
en vooral over het aspect rond de schandelijke schuld die in de
resolutie van 2007 werd beschouwd als een schuld die wordt
aangegaan door een land waar geen democratie heerst en waarvan
men wist dat het geld van de lening, die ook door België werd
toegekend, werd aangewend voor doelen die niet in het belang
waren van de bevolking.
Als wij
ervan uitgaan dat alle schulden moeten worden kwijtgescholden
voor ondemocratische regimes die de gelden aanwenden voor eigen
belang of voor doelstellingen die niet in het belang zijn van de
totale bevolking, zouden we een onderzoek moeten voeren naar alle
leningen die door België werden toegekend aan landen die niet
democratisch zijn.
Het is ook
nooit de bedoeling geweest een systeem uit te dokteren voor
schuldkwijtschelding wanneer men vaststelt dat het gaat om een
niet-democratisch land dat het geld verkeerd heeft aangewend. Er
was discussie over het feit of België als verstrekker van de
lening al dan niet op de hoogte moest zijn van de onrechtmatige
aanwending van die middelen.
Onder meer
door collega’s Miller en de Bethune is er uitdrukkelijk op
gewezen dat we met zijn allen wel achter de doelstelling van deze
resolutie konden staan, maar dat we niet kunnen voorbijgaan aan
het feit dat er wel meer landen zijn waaraan leningen zijn
toegekend en waarvan ook niet bepaald beweerd kan worden dat het
democratische regimes zijn, integendeel. We stellen zelfs vast
dat er in het kader van zowel ontwikkelingssamenwerking als
economische samenwerking veel leningen zijn toegekend aan landen
die niet als democratisch konden worden beschouwd. De discussie
ging in hoofdzaak over de vraag of al die leningen moesten worden
kwijtgescholden omdat ze vielen onder de bepaling ‘schandelijke
schuld’. Daarop zijn amendementen ingediend door collega Zrihen
en door mezelf, die tot doel hadden de inhoud van de resolutie te
beperken tot één kerntaak, namelijk het opleggen van een
moratorium voor de betaling van de intresten van die schulden en
tegelijkertijd te onderzoeken of er in alle mogelijke leningen
die met derde landen zijn aangegaan, argumenten zijn te vinden om
ze al dan niet kwijt te schelden. Voorts moet de kwijtschelding
beperkt blijven tot de landen waar een nieuwe situatie is
ontstaan zodat er meer democratische krachten kunnen werken of
waar meer democratische perspectieven worden geboden.
Ik verwijs
toch ook naar het toekomstige schriftelijke verslag waarin alle
uiteenzettingen uitgebreid worden weergegeven.
De
oorspronkelijke resolutie is door amendementen van collega’s de
Bethune, Morael en Daems, nog grondig aangepast, zodat we kunnen
spreken van een resolutie waarover een kamerbrede consensus werd
bereikt.
Het
geamendeerde voorstel van resolutie is door de 13 aanwezige leden
eenparig goedgekeurd, zonder onthoudingen. Hiermee wordt aan de
regering duidelijk het signaal gegeven dat ze haar
verantwoordelijkheid moet opnemen en dat we de democratische
omwentelingen en de evolutie in Tunesië niet zomaar aan ons
voorbij mogen laten gaan. Het is een oproep om ten minste dat
moratorium in te stellen en ondertussen te onderzoeken welke
andere initiatieven moeten worden genomen.
|
Mme Olga
Zrihen (PS). – C’est avec plaisir que j’examine avec
vous cette proposition de résolution visant à soutenir le
développement économique et la cohésion sociale en Tunisie,
anciennement intitulée proposition de résolution relative à
l’annulation de la dette odieuse de la Tunisie.
Une
proposition de résolution telle que celle-ci n’est pas
dépourvue d’une certaine dimension symbolique. Mon collègue,
que je remercie pour la qualité de son rapport, l’a d’ailleurs
largement expliqué.
Le nouvel
intitulé proposé par la commission – « Proposition de
résolution visant à soutenir le développement économique et
la cohésion sociale en Tunisie » –, même s’il ne
fait pas explicitement référence au principe de la « dette
odieuse » et aux débats que nous avons eus, relève quand
même du principe que toute dette contractée par un gouvernement
non démocratique ne respectant pas les droits de l’homme, dont
la somme empruntée n’a pas bénéficié aux populations
locales, est qualifiée d’ « odieuse » parce
qu’il ne s’agit en aucun cas d’un dispositif de bonne
gouvernance, respectueux des populations.
Que l’on
ne s’y trompe pas, l’objectif de cette proposition de
résolution est, à terme, de tendre à l’annulation, en tout
ou en partie, d’une dette bilatérale contractée par les
autorités tunisiennes à l’égard de la Belgique, avant les
événements révolutionnaires qui ont secoué la Tunisie en
janvier 2011.
Cette
« révolution du jasmin » représente un enjeu
historique sans précédent pour l’émergence et la poursuite
d’un processus démocratique et social et pour le développement
économique de la Tunisie.
Cette
révolution sociale, du fait de l’espoir qu’elle suscite et
du souhait de démocratie émis par ceux qui l’ont menée,
mérite bien plus qu’une initiative symbolique.
C’est pour
cette raison et avec un souci de concrétisation rapide, que la
proposition de résolution sur laquelle nous avons largement
débattu en commission des Relations extérieures s’inscrit
totalement dans les perspectives internationales menées,
notamment, par la Banque européenne d’investissement.
En effet, le
12 juillet 2011, la BEI a annoncé deux financements,
l’un de 163 millions d’euros et l’autre de 140 millions
d’euros, en vue de soutenir le développement économique et
social en Tunisie. Cette démarche s’inscrit également et
naturellement dans le prolongement de la Communication conjointe,
faite le 25 mai 2011, par le Parlement européen, le
Conseil, le Comité économique et social et le Comité des
Régions, intitulée « Une stratégie nouvelle à l’égard
d’un voisinage en mutation » sur laquelle nous
reviendrons certainement.
Les écueils
auxquels toute nouvelle autorité démocratique nationale risque
d’être confrontée – dans ce cas l’autorité tunisienne –
relèvent notamment des choix politiques, sociaux et économiques
imposés par un régime politique absolutiste.
Il est
également consacré que la viabilité d’une toute jeune
démocratie dépend de l’avènement d’une économie largement
contributive au développement du pays et à la satisfaction des
besoins prioritaires d’une population trop longtemps laissée
pour compte. Un rééquilibrage des politiques économiques
engagées précédemment s’impose. Ce rééquilibrage
découlera, notamment, de la capacité qu’aura la Tunisie à se
défaire de la dette extérieure publique à laquelle elle est
actuellement soumise. J’ose croire que l’objectif visé par
la présente proposition de résolution va en ce sens. Car cette
dette est bel et bien devenue une donnée incontournable de la
réalité économique et sociale tunisienne.
Contractés
initialement dans une perspective de développement, les capitaux
d’emprunts extérieurs constituant la dette tunisienne ont
rapidement été confisqués par des canaux parallèles contrôlés
par le pouvoir politique non démocratique en place. Les dérives
sont telles que la Tunisie consacrait, en 2010, 1,4 milliard de
dollars de son budget au remboursement de sa dette !
Au regard de
l’ampleur de la dette contractée, force est de constater que
la Tunisie ne pourra continuer à supporter cette charge.
La Tunisie
rembourse plus qu’elle ne reçoit sur le plan de l’emprunt
extérieur. Selon les chiffres de la Banque mondiale, entre 1970
et 2009, la Tunisie aurait remboursé au titre du service de la
dette la somme de 38,5 milliards de dollars et aurait
contracté 35,9 milliards de dollars de nouveaux emprunts au
cours de la même période. L’État tunisien aurait donc
remboursé plus de deux milliards de dollars en plus que tout ce
qu’il a emprunté sur cette période de quarante ans.
Monsieur le
président, chers collègues, l’annulation de la dette
extérieure tunisienne s’impose comme une nécessité absolue
si la Tunisie veut réellement vaincre le sous-développement.
Nous voyons apparaître dans ce pays des perspectives
démocratiques claires et des pratiques de bonne gouvernance.
L’initiative sur laquelle nous statuons ne peut que conforter
cet élan démocratique.
Participer à
la stabilisation économique de la Tunisie permettrait à cette
dernière de limiter la crise de l’emploi qui lui est propre et
de lutter plus efficacement contre toute extension de la
précarité.
Si la
proposition de résolution tend à soutenir le développement
économique et la cohésion sociale en Tunisie, elle vise
également à initier un champ de réflexion plus globale sur la
notion de « dette odieuse », que nous allons
vraisemblablement rencontrer dans d’autres pays au cours des
prochains mois.
Notre
volonté est claire ; elle est largement partagée par
toutes les composantes politiques qui ont participé au débat
sur le sujet en commission des Relations extérieures du Sénat.
En ce sens,
si nous souhaitons que soit décidé au plus vite un moratoire
sur le remboursement de la dette bilatérale de la Tunisie à
l’égard de la Belgique, en ce compris les intérêts, nous
souhaitons avant tout ne pas nous départir de la finalité
première du texte, raison pour laquelle la commission s’est
exprimée en faveur d’un audit permettant d’examiner en
détail les aspects relevant de la définition de la « dette
odieuse ». Cet audit permettrait de démontrer que tout ou
partie de la dette relève de cette définition, ce qui
déboucherait sur l’annulation dans les plus brefs délais de
la dette bilatérale de la Tunisie à l’égard de la Belgique.
Pour
conclure, permettez-moi de rappeler l’enjeu immédiat de cette
proposition de résolution. En effet, les élections devraient se
tenir en octobre et l’adoption de la proposition de résolution
permettrait d’adresser un signal clair et net quant à notre
volonté, théorique et pratique, de soutenir l’ensemble du
dispositif et l’émergence de la démocratie en Tunisie.
La
proposition de résolution, certes largement débattue et sujette
à de multiples amendements, a été votée à l’unanimité au
sein de la Commission des Relations extérieures du Sénat en
date du 19 juillet 2011.
J’adresse
un tout grand merci aux services de l’administration qui nous
ont permis d’être prêts pour vous présenter aujourd’hui
cette proposition.
|
Mevrouw Olga
Zrihen (PS). – Het is met genoegen dat ik samen met u dit
voorstel van resolutie behandel tot ondersteuning van de
economische ontwikkeling en de versterking van de sociale cohesie
in Tunesië, met als oorspronkelijk opschrift ‘resolutie
betreffende de kwijtschelding van de schandelijke schuld van
Tunesië’.
Dit
voorstel van resolutie heeft een symbolische dimensie. Mijn
collega, die ik dank voor zijn verslag, heeft dat trouwens
uitgebreid uitgelegd.
‘Voorstel
van resolutie tot ondersteuning van de economische ontwikkeling
en de versterking van de sociale cohesie in Tunesië’ is het
nieuwe opschrift, voorgesteld door de commissie. Dat opschrift
verwijst niet expliciet naar de ‘schandelijke schuld’, maar
uit de discussies die we hebben gevoerd, vloeit toch het principe
voort dat elke schuld aangegaan door een niet-democratische
regering die de mensenrechten niet respecteert en waarvan de
geleende bedrag niet ten goede komt aan de plaatselijke
bevolking, als ‘schandelijk’ wordt gekwalificeerd, want het
gaat in geen geval om goed bestuur met respect voor de bevolking.
Deze
resolutie is erop gericht de bilaterale schuld van de Tunesische
overheid tegenover België van voor de revolutie in Tunesië in
januari 2011 op termijn geheel of gedeeltelijk op te heffen.
Deze
‘Jasmijnrevolutie’ is een historische gebeurtenis zonder
voorgaande, de start van een democratisch en sociaal proces voor
de economische ontwikkeling van Tunesië.
Deze
sociale revolutie verdient, wegens de hoop die ze wekt en het
democratische streven van hen die ze hebben gestart, meer dan een
symbolisch initiatief.
Daarom,
en met het oog op een snelle concretisering, ligt het voorstel,
waarover we in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen
lang hebben gedebatteerd, volkomen in de lijn van wat de Europese
Investeringsbank wil doen.
Op
12 juli 2011 heeft de EIB twee financieringen
aangekondigd, één van 163 miljoen euro en een andere van 140
miljoen euro, als steun aan de sociale en economische
ontwikkeling in Tunesië. Deze stap ligt in het verlengde van de
gezamenlijke mededeling van het Europees Parlement, de Raad, het
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met
als titel ‘Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden’,
waarop we zeker terugkomen.
De
moeilijkheden waarmee elke nieuwe nationale democratische
overheid – in dit geval de Tunesische overheid – kan worden
geconfronteerd, zijn de politieke, sociale en economische keuzes
die opgedrongen zijn door een absolutistische regime.
De
levensvatbaarheid van een zeer jonge democratie hangt af van de
opkomst van een economie die ruim bijdraagt tot de ontwikkeling
van het land en de invulling van de behoeftebevrediging van een
volk dat te lang werd miskend. Het economisch beleid moet weer in
evenwicht worden gebracht. Dit zal afhangen van het vermogen van
Tunesië om zich te bevrijden van zijn buitenlandse openbare
schuld. Ik denk dat het doel van voorliggende resolutie in die
richting gaat. Deze schuld is immers een onomkeerbaar gegeven
geworden van de economische en sociale realiteit van Tunesië.
De
buitenlandse leningen werden gesloten in het kader van
ontwikkelingshulp, maar werden al snel ingepalmd door parallelle
kanalen, gecontroleerd door niet-democratische politici. In 2010
besteedde Tunesië zelfs 1,4 miljard dollar van zijn begroting
aan de terugbetaling van zijn schulden.
Tunesië
zal zijn enorme schuldenlast niet kunnen blijven dragen.
Tunesië
betaalt meer af aan buitenlandse schulden dan het ontvangt.
Volgens cijfers van de Wereldbank zou Tunesië tussen 1970 en
2009 38,5 miljard dollars hebben terugbetaald en voor 35,9
miljard nieuwe leningen hebben gesloten. Tunesië zou dus meer
dan twee miljard dollar meer hebben terugbetaald dan het in
veertig jaar heeft geleend.
De
schuldkwijtschelding van Tunesië is absoluut nodig als dit land
werkelijk de onderontwikkeling wil overwinnen. We zien in het
land duidelijke democratische perspectieven en handelingen van
goed bestuur. Het initiatief waarover we ons vandaag uitspreken
kan dit democratische elan alleen maar versterken.
Deelnemen
aan de economische stabilisatie van Tunesië kan dat land helpen
om de werkgelegenheidscrisis te beperken en de precariteit
efficiënter te bestrijden.
Het
voorstel van resolutie steunt niet alleen de economische
ontwikkeling en de sociale cohesie in Tunesië, maar beoogt ook
een ruime reflectie over de notie ‘schandelijke schuld’, die
we waarschijnlijk zullen tegenkomen in andere landen in de loop
van de komende maanden.
Onze
wens is duidelijk en wordt gedeeld door alle politieke fracties
die aan het debat in de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen hebben deelgenomen.
We
wensen dat zo snel mogelijk beslist wordt tot een moratorium op
de terugbetaling van de bilaterale schuld van Tunesië ten
opzichte van België, met inbegrip van de intresten. We hopen
voor alles dat we niet afwijken van het eerste einddoel van de
tekst. De commissie zich heeft uitgesproken voor een audit om de
definitie van ‘schandelijke schuld’ te onderzoeken. Deze
audit zou kunnen aantonen of alle of een deel van de schuld onder
deze definitie valt en uitmondt in de kwijtschelding van de
bilaterale schuld van Tunesië ten opzichte van België.
Tot
slot wil ik nog herinneren aan de onmiddellijke doel van dit
voorstel van resolutie. In oktober moeten verkiezingen worden
gehouden en de aanneming van het voorstel van resolutie kan een
duidelijk signaal zijn van onze wil, theoretisch en praktisch, om
de democratie in Tunesië te steunen.
Het
voorstel van resolutie, waarover lang is gediscussieerd en dat
veelvuldig is geamendeerd, werd unaniem goedgekeurd door de
commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Senaat op
19 juli 2011.
Ik
dank de diensten van de Senaat die het mogelijk hebben gemaakt om
dit voorstel hier vandaag voor te leggen.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – La résolution dépasse le seul cadre
tunisien. En commission, nous avons élaboré une méthode par
laquelle la remise de la dette de certains pays pourrait devenir
un élément de leur gestion. La renaissance démocratique d’un
pays où des élections démocratiques auront lieu, voilà pour
nous un motif d’annuler des dettes scandaleuses.
Le
contexte et la méthode suivie me paraissent judicieux :
d’abord instaurer un moratoire sur les intérêts et les
remboursements et examiner quelles sont les dettes scandaleuses ;
ensuite une remise effective de la dette lorsque la
démocratisation se poursuit ; enfin l’octroi de nouveaux
prêts, non seulement dans le contexte de la démocratisation,
mais aussi pour autant que les droits de l’homme soient
respectés.
Notre
groupe trouve la résolution utile pour la Tunisie, qui constitue
un bon exemple, mais elle pose aussi un principe général qui
peut figurer dans un futur accord de gouvernement.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – De resolutie gaat veel verder dan
Tunesië alleen. We hebben in de commissie een werkwijze gevonden
waardoor de kwijtschelding van schulden aan een aantal landen een
vast onderdeel van het beleid van het land zou kunnen worden. Een
land dat een democratische réveil kent, waar democratische
verkiezingen zullen worden gehouden, betekent voor ons een
motivatie om schandelijke schulden kwijt te schelden.
De context
en de gevolgde werkwijze lijken mij zeer verstandig: eerst een
moratorium instellen op intresten en terugbetalingen en nagaan
welke schulden schandelijk zijn; daarna een effectieve
kwijtschelding in een context van verdere democratisering; ten
slotte de toekenning van nieuwe leningen, niet alleen binnen de
context van de democratisering, maar ook op voorwaarde dat de
mensenrechten worden gerespecteerd.
Onze fractie
vindt de resolutie niet alleen gunstig voor Tunesië, dat een
goed voorbeeld is, maar ze geldt ook als een algemeen principe,
dat in een toekomstig regeerakkoord kan worden opgenomen.
|
M. Jacky
Morael (Ecolo). – Je voudrais tout d’abord féliciter
M. Anciaux pour son excellent rapport relatif à deux
séances de travail aussi intenses que fouillées.
Outre le
caractère symbolique de cette proposition de résolution, déjà
évoqué par Mme Zrihen, je voudrais essentiellement
souligner sa portée pratique pour le futur gouvernement
démocratique de la Tunisie.
Cependant,
cette résolution pourrait aussi avoir une portée plus générale
– je suis convaincu que nos collègues partagent ce
sentiment –, à la fois pour les problèmes auxquels nous
serons probablement confrontés par rapport aux pays sur le point
d’entrer dans un processus de démocratisation et pour la
question de leurs dettes bilatérales à l’égard de la
Belgique.
En effet, la
résolution et les arguments qu’elle avance seront d’une
grande utilité pour le sort à réserver à cette dette
bilatérale. Faut-il ou non l’annuler, la qualifier ou non
d’odieuse ? La résolution fournit quelques indications
pouvant se révéler précieuses à cet égard.
Il est à
espérer que le gouvernement belge, d’une part, se montrera
dorénavant beaucoup plus circonspect lorsqu’il accordera des
prêts bilatéraux et, d’autre part, veillera à s’assurer,
sous peine d’une future éventuelle annulation, que ces prêts
sont bien accordés à des gouvernements pratiquant la
démocratie, les droits de l’homme et la bonne gouvernance.
Au-delà du
cas important de la Tunisie, la résolution peut donc aussi
revêtir une valeur d’exemple, tant pour le traitement des
dettes bilatérales que pour l’avenir de la politique de prêts
menée par la Belgique à l’égard d’autres pays.
|
De heer Jacky
Morael (Ecolo). – Ik wil eerst de heer Anciaux
feliciteren met zijn uitstekende verslag over twee intense en
diepgravende werkvergaderingen.
Naast
het symbolische karakter van dit voorstel van resolutie, zoals al
aangehaald door mevrouw Zrihen, wil ik vooral haar
praktische draagwijdte onderstrepen voor de toekomstige
democratische regering van Tunesië.
Toch
kan deze resolutie ook een meer algemene draagwijdte hebben –
ik ben ervan overtuigd dat onze collega’s dat gevoel delen –
zowel voor de problemen waarmee we waarschijnlijk zullen worden
geconfronteerd met betrekking tot landen die op het punt staan
een democratiseringsproces aan te vatten, als voor de kwestie van
hun bilaterale schulden tegenover België.
De
resolutie en de argumenten die ze naar voren schuift, zullen van
groot nut zijn voor het lot dat aan die bilaterale schuld wordt
voorbehouden. Moet die al dan niet worden geannuleerd, al dan
niet als schandelijk worden gekwalificeerd? De resolutie bevat
enkele aanduidingen die in dat opzicht waardevol kunnen zijn.
Het
is te hopen dat de Belgische regering enerzijds voortaan veel
behoedzamer zal zijn wanneer ze bilaterale leningen toekent, en
anderzijds, erover zal waken dat die leningen, op straf van een
eventuele latere annulering, wel degelijk worden toegekend aan
regeringen die de democratie, de mensenrechten en goed bestuur
respecteren.
Los
van het belangrijke geval van Tunesië kan de resolutie dus ook
een voorbeeldfunctie hebben, zowel voor de behandeling van
bilaterale schulden, als voor het toekomstige Belgisch beleid
inzake leningen aan andere landen.
|
Prise
en considération de propositions
|
Inoverwegingneming
van voorstellen
|
M. le
président. – La liste des propositions à prendre en
considération a été distribuée.
Est-ce qu’il
y a des observations ?
Puisqu’il
n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées
comme prises en considération et renvoyées à la commission
indiquée par le Bureau.
|
De
voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen
voorstellen werd rondgedeeld.
Zijn er
opmerkingen?
Aangezien er
geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in
overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het
Bureau zijn aangewezen.
|
(La liste
des propositions prises en considération figure en annexe.)
|
(De lijst
van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage
opgenomen.)
|
Votes
|
Stemmingen
|
(Les
listes nominatives figurent en annexe.)
|
(De
naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
|
Projet
de loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de
fournitures et de services (Doc. 5-1152) (Procédure
d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde
opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006
(Stuk 5-1152) (Evocatieprocedure)
|
Vote nº 1
|
Stemming 1
|
Présents :
56 Pour : 50 Contre : 0 Abstentions : 6
|
Aanwezig:
56 Voor: 50 Tegen: 0 Onthoudingen: 6
|
Mme Freya
Piryns (Groen!). – J’ai pairé avec ma collègue Nele
Lijnen. C’est une des raisons de mon abstention.
|
Mevrouw Freya
Piryns (Groen!). – Ik heb een stemafspraak met collega Nele
Lijnen. Dat is een van de redenen voor mijn onthouding.
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera
transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction
royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan
de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het
oog op de bekrachtiging door de Koning.
|
Projet
de loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006
relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux,
de fournitures et de services (Doc. 5-1153)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van artikel 80 van de wet overheidsopdrachten
en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van
15 juni 2006 (Stuk 5-1153)
|
Vote nº 2
|
Stemming 2
|
Présents :
56 Pour : 50 Contre : 0 Abstentions : 6
|
Aanwezig:
56 Voor: 50 Tegen: 0 Onthoudingen: 6
|
– Le
projet de loi est adopté.
– Il
sera soumis à la sanction royale.
|
– Het
wetsontwerp is aangenomen.
– Het
zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
|
Projet
de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de
travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la
défense et de la sécurité (Doc. 5-1154) (Procédure
d’évocation)
|
Wetsontwerp
inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied
(Stuk 5-1154) (Evocatieprocedure)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 2 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 2 aanvaard.
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera
transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction
royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan
de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het
oog op de bekrachtiging door de Koning.
|
Projet
de loi visant à transposer diverses directives relatives au
contrôle du secteur financier et portant dispositions diverses
(Doc. 5-1159) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op
de financiële sector en houdende diverse bepalingen
(Stuk 5-1159) (Evocatieprocedure)
|
Vote nº 3
|
Stemming 3
|
Présents :
57 Pour : 41 Contre : 0 Abstentions : 16
|
Aanwezig:
57 Voor: 41 Tegen: 0 Onthoudingen: 16
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera
transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction
royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan
de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het
oog op de bekrachtiging door de Koning.
|
Projet
de loi réformant la procédure de liquidation-partage judiciaire
(Doc. 5-405) (Art. 81, alinéa 3, et art. 79,
alinéa premier, de la Constitution)
|
Wetsontwerp
houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke
vereffening-verdeling; (Stuk 5-405) (Art. 81, derde
lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet)
|
Vote nº 4
|
Stemming 4
|
Présents :
57 Pour : 56 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 56 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– Le
Sénat a adopté le projet de loi sans modification et s’est
rallié dès lors au texte tel qu’il a été amendé par la
Chambre des représentants. Le projet sera transmis à la Chambre
des représentants en vue de la sanction royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen en derhalve
ingestemd met de tekst zoals die door de Kamer van
volksvertegenwoordigers werd geamendeerd. Het ontwerp zal aan de
Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog
op de bekrachtiging door de Koning.
|
Projet
de loi portant des mesures en vue de l’instauration d’une
cotisation de solidarité pour l’occupation d’étudiants non
assujettis au régime de la sécurité sociale des travailleurs
salariés (Doc. 5-1166) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
houdende maatregelen met het oog op de invoering van een
solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet
onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid
(Stuk 5-1166) (Evocatieprocedure)
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 1 de
Mme Sleurs et de MM. De Bruyn et De Groote.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 1 van
mevrouw Sleurs en van de heren De Bruyn en De
Groote.
|
Vote nº 5
|
Stemming 5
|
Présents :
56 Pour : 16 Contre : 39 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
56 Voor: 16 Tegen: 39 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 2 de
M. De Groote, Mme Sleurs et M. De Bruyn.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 2 van
de heer De Groote, mevrouw Sleurs en de heer De
Bruyn.
|
Vote nº 6
|
Stemming 6
|
Présents :
57 Pour : 16 Contre : 40 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 16 Tegen: 40 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 3 de
MM. De Groote et De Bruyn et de Mme Sleurs.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 3 van
de heren De Groote en De Bruyn en van mevrouw Sleurs.
|
Vote nº 7
|
Stemming 7
|
Présents :
57 Pour : 16 Contre : 40 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 16 Tegen: 40 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons à présent sur l’ensemble du
projet de loi.
|
De
voorzitter. – We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn
geheel.
|
Vote nº 8
|
Stemming 8
|
Présents :
57 Pour : 51 Contre : 0 Abstentions : 6
|
Aanwezig:
57 Voor: 51 Tegen: 0 Onthoudingen: 6
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera
transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction
royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan
de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het
oog op de bekrachtiging door de Koning.
|
– À la
suite de ce vote deviennent sans objet :
|
– Ten
gevolge van deze stemming vervallen:
|
– la
proposition de loi modifiant un certain nombre de dispositions
relatives au travail d’étudiant (de Mme Nele Lijnen et
M. Guido De Padt, Doc. 5-87).
|
– het
wetsvoorstel houdende wijziging van een aantal bepalingen
betreffende studentenarbeid (van
mevrouw Nele Lijnen en de heer Guido De Padt,
Stuk 5-87).
|
– la
proposition de loi modifiant la réglementation en matière de
travail d’étudiant (de M. Dirk Claes et consorts,
Doc. 5-348)
|
– het
wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving inzake de
studentenarbeid (van de heer Dirk Claes c.s.,
Stuk 5-348).
|
– la
proposition de loi modifiant la réglementation relative au
travail des étudiants (de M. François Bellot et consorts,
Doc. 5-492).
|
– het
wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende de
studentenarbeid (van de heer François Bellot c.s.,
Stuk 5-492).
|
Projet
de loi modifiant et complétant le Code pénal en vue
d’incriminer l’abus de la situation de faiblesse des
personnes et d’étendre la protection pénale des personnes
vulnérables contre la maltraitance (Doc. 5-1095) (Procédure
d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het
misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te
stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare
personen tegen mishandeling uit te breiden (Stuk 5-1095)
(Evocatieprocedure)
|
Vote nº 9
|
Stemming 9
|
Présents :
57 Pour : 35 Contre : 0 Abstentions : 22
|
Aanwezig:
57 Voor: 35 Tegen: 0 Onthoudingen: 22
|
Mme Zakia
Khattabi (Ecolo). – Je voudrais justifier l’abstention de
mon groupe. Comme je l’ai indiqué en commission, notre groupe
a, à la Chambre déjà, soutenu sur le fond l’idée d’une
nouvelle incrimination sur les sectes, telle qu’elle était
prévue dans le texte initialement déposé à la Chambre.
Au cours des
discussions et à la suite sans doute de tractations au sein de
la majorité, tout un volet sur les personnes vulnérables y a
été couplé. Il nous semble que cet ajout a rendu le texte
illisible et a déforcé de ce fait l’objectif initialement
poursuivi, à savoir une meilleure protection des personnes
contre les sectes. Il y aurait eu lieu, selon nous, de travailler
plus profondément sur la question, voire de rédiger deux textes
séparés.
Vu le manque
de lisibilité du texte, l’objectif initial pourrait ne pas
être atteint. C’est la raison pour laquelle nous nous sommes
abstenus.
|
Mevrouw Zakia
Khattabi (Ecolo). – Ik wil de onthouding van mijn fractie
toelichten. Zoals ik in de commissie heb gezegd, heeft onze
fractie in de Kamer al ten gronde de idee gesteund van een nieuwe
incriminatie voor sekten, zoals die was opgenomen in de tekst die
oorspronkelijk in de Kamer was ingediend.
Tijdens
de discussies, en ongetwijfeld ingevolge afspraken binnen de
meerderheid, werd een deel over kwetsbare personen toegevoegd. We
menen dat de tekst door die toevoeging onleesbaar is geworden en
dat daardoor het oorspronkelijk nagestreefde doel werd afgezwakt,
namelijk een betere bescherming van mensen tegen sekten. Het zou
volgens ons beter zijn geweest deze kwestie grondiger aan te
pakken of twee afzonderlijke teksten op te stellen.
Aangezien
de tekst niet duidelijk is, kan het zijn dat het oorspronkelijke
doel niet zal worden bereikt. Daarom hebben we ons onthouden.
|
Mme Helga
Stevens (N-VA). – La N-VA aurait souhaité voter ce projet
de loi, mais le texte proposé contient trop d’imprécisions.
On peut se demander s’il pourra jamais être mis en pratique.
L’avis du Conseil d’État n’aurait certainement pas été
superflu. Nous aurions pu améliorer le texte et l’adopter
après les vacances. Nous déplorons qu’il n’en ait rien été
et que le Sénat n’ait pas assumé pleinement son rôle de
chambre de réflexion. Nous ne pourrons donc que nous abstenir.
|
Mevrouw Helga
Stevens (N-VA). – De N-VA-fractie had dit wetsontwerp graag
willen goedkeuren. De voorliggende tekst bevat echter te veel
onduidelijkheden en onnauwkeurigheden. De vraag rijst dan ook of
hij ooit in de praktijk zal kunnen worden toegepast. Een advies
van de Raad van State zou zeker niet overbodig zijn geweest. We
hadden de tekst dan kunnen verbeteren en na het reces kunnen
goedkeuren. We betreuren dat dit niet mogelijk was en dat de
Senaat zijn rol als reflectiekamer niet ten volle heeft
opgenomen. We kunnen dan ook niet anders dan ons onthouden.
|
– Le
projet de loi est adopté.
– Il a
été amendé et sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is aangenomen.
– Het
werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers
worden overgezonden.
|
Proposition
de résolution concernant la protection des minorités
religieuses et philosophiques au Proche et Moyen-Orient (de
M. Armand De Decker et consorts ; Doc. 5-597)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de bescherming van de religieuze en
levensbeschouwelijke minderheden in het Nabije Oosten en het
Midden-Oosten (van de heer Armand De Decker c.s.;
Stuk 5-597)
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 40 de
M. Mahoux et Mme Arena et consorts.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 40 van
de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s.
|
Vote
nº 10
|
Stemming 10
|
Présents :
57 Pour : 56 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 56 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
est adopté.
|
– Het
amendement is aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 41 de
M. Mahoux et Mme Arena et consorts.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 41 van
de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s.
|
Vote
nº 11
|
Stemming 11
|
Présents :
57 Pour : 56 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 56 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
est adopté.
|
– Het
amendement is aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 42 de
M. Mahoux et Mme Arena et consorts.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 42 van
de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s.
|
Vote
nº 12
|
Stemming 12
|
Présents :
53 Pour : 52 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
53 Voor: 52 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
est adopté.
|
– Het
amendement is aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 43 de
M. Laeremans.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 43 van
de heer Laeremans.
|
Vote
nº 13
|
Stemming 13
|
Présents :
56 Pour : 3 Contre : 52 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
56 Voor: 3 Tegen: 52 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons à présent sur l’ensemble de
la proposition de résolution amendée.
|
De
voorzitter. – We stemmen nu over het geamendeerde voorstel
van resolutie in zijn geheel.
|
Vote
nº 14
|
Stemming 14
|
Présents :
57 Pour : 56 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 56 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre
et vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken.
|
Proposition
de résolution sur la libération de Liu Xiaobo, prix Nobel de la
paix 2010 (de Mme Sabine de Bethune et consorts ;
Doc. 5-733)
|
Voorstel
van resolutie over de vrijlating van Liu Xiaobo,
Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010 (van mevrouw Sabine de
Bethune c.s.; Stuk 5-733)
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 9 de
MM. Daems et De Decker.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 9 van
de heren Daems en De Decker.
|
Vote
nº 15
|
Stemming 15
|
Présents :
57 Pour : 12 Contre : 44 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 12 Tegen: 44 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 10 de
MM. Daems et De Decker.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 10 van
de heren Daems en De Decker.
|
Vote
nº 16
|
Stemming 16
|
Présents :
57 Pour : 12 Contre : 44 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 12 Tegen: 44 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
– Le
même résultat de vote est accepté pour les amendement nos 11
et 12 de MM. Daems et De Decker. Ces amendements ne sont
donc pas adoptés.
|
– Dezelfde
stemuitslag wordt aanvaard voor de amendementen 11 en 12 van
de heren Daems en De Decker. Die amendementen zijn dus
niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 13 de
MM. Daems et De Decker.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 13 van
de heren Daems en De Decker.
|
Vote
nº 17
|
Stemming 17
|
Présents :
57 Pour : 12 Contre : 44 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 12 Tegen: 44 Onthoudingen: 1
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons à présent sur l’ensemble de
la proposition de résolution.
|
De
voorzitter. – We stemmen nu over het voorstel van resolutie
in zijn geheel.
|
Vote
nº 18
|
Stemming 18
|
Présents :
57 Pour : 54 Contre : 0 Abstentions : 3
|
Aanwezig:
57 Voor: 54 Tegen: 0 Onthoudingen: 3
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre
et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken.
|
Proposition
de résolution visant à soutenir le développement économique
et le renforcement de la cohésion sociale en Tunisie (de
Mme Olga Zrihen et consorts ; Doc. 5-917)
|
Voorstel
van resolutie tot ondersteuning van de economische ontwikkeling
en de versterking van de sociale cohesie in Tunesië (van
mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 5-917)
|
Vote
nº 19
|
Stemming 19
|
Présents :
57 Pour : 56 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
57 Voor: 56 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre
et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken.
|
Motion
déposée en conclusion de la demande d’explications de M. Bert
Anciaux à la ministre des PME, des Indépendants, de
l’Agriculture et de la Politique scientifique sur «l’avenir
et le fonctionnement des Musées Royaux d’Art et d’Histoire à
Bruxelles» (nº 5-1201)
|
Motie
ingediend tot besluit van de vraag om uitleg van de heer Bert
Anciaux aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en
Wetenschapsbeleid over «de toekomst en werking van de
Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel»
(nr. 5-1201)
|
M. le
président. – Nous passons maintenant au vote sur les
motions déposées en conclusion de demandes d’explications par
M. Bert Anciaux.
C’est
assez inhabituel mais une motion peut être déposée en
conclusion d’une demande d’explications. Aucun débat n’a
lieu à leur sujet en séance plénière mais une déclaration de
vote peut être faire. Des amendements aux motions ont également
été déposés. Nous voterons d’abord sur ces amendements et
ensuite sur les motions. Il n’est pas possible d’encore
déposer maintenant un ordre du jour pur en simple.
|
De
voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming over de
moties die ingediend zijn tot besluit van de vragen om uitleg van
de heer Bert Anciaux.
Het is zeer
ongebruikelijk, maar tot besluit van een vraag om uitleg kan een
motie worden ingediend. Daarover wordt in de plenaire vergadering
geen debat gehouden, wel kan nog een stemverklaring worden
afgelegd. Er zijn ook amendementen op de moties ingediend. We
zullen eerst over die amendementen stemmen en vervolgens over de
motie. Het is niet mogelijk om nu nog een gewone motie in te
dienen.
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Je souhaite m’exprimer au sujet de la
procédure. De très nombreuses demandes d’explications sont
déposées. Le règlement prévoit la possibilité de déposer
une motion motivée après le développement de chaque demande
d’explications. Nous avons quasiment rayé cette possibilité
de notre mémoire et nous avons donc perdu le réflexe de déposer
une motion pure et simple après chaque demande d’explications.
En tout état
de cause, nous ne sommes pas en situation de contrôler le
gouvernement. Formellement, nous avons la possibilité de déposer
des motions motivées. Quant à la motion pure et simple, qui
demande à passer à l’ordre du jour, elle bénéficie, lors du
vote, de la priorité sur la motion motivée.
Il serait
important que les sénateurs sachent si, dans le futur, toutes
les demandes d’explications donneront lieu au dépôt de
motions motivées. Dans l’affirmative, nous serions quasiment
obligés, sous peine de recommencer le débat en séance
publique, de prévoir un document préimprimé pour le dépôt
des motions pures et simples.
Indépendamment
des motions sur lesquelles nous allons nous prononcer dans un
instant, ce problème devrait être examiné par le Bureau afin
que nous puissions trouver un accord.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Ik wil iets zeggen over de procedure. Er
worden talloze vragen om uitleg ingediend. Het reglement biedt de
mogelijkheid om na elke vraag om uitleg een met redenen omklede
motie in te dienen. We zijn die mogelijkheid bijna vergeten en
hebben dan ook de reflex niet meer om na elke vraag om uitleg een
gewone motie in te dienen.
Wij
kunnen de regering weliswaar niet controleren, maar formeel
hebben we de mogelijkheid om met redenen omklede moties in te
dienen. De gewone motie vraagt om over te gaan tot de orde van de
dag en krijgt bij de stemming voorrang op de met redenen omklede
motie.
Het
is belangrijk dat de senatoren weten of in de toekomst alle
vragen om uitleg aanleiding zullen geven tot de indiening van met
redenen omklede moties. Zo ja, dan zullen we, om te voorkomen dat
het debat in plenaire zitting wordt hervat, bijna verplicht
worden te voorzien in een voorgedrukt document voor de indiening
van gewone moties.
Los
van de moties waarover we ons zo dadelijk zullen uitspreken, moet
dat probleem door het Bureau worden onderzocht zodat we een
akkoord kunnen bereiken.
|
M. Frank
Vandenbroucke (sp.a). – L’ordre du jour pur et simple est
un instrument grâce auquel des membres peuvent demander de
passer à l’ordre du jour. Dans la pratique, la majorité
politique peut ainsi éviter que le débat se poursuive. Si cet
instrument n’est pas utilisé, il ne reste qu’une motion,
comme c’est le cas ici.
Je
trouverais dès lors étrange que soit prévu dans le règlement
qu’un ordre du jour pur et simple est automatiquement déposé.
Ce serait non seulement une prime à l’absentéisme mais ce
serait aussi réellement antidémocratique. On peut utiliser un
instrument existant. Si on ne le fait pas, ce n’est pas un
drame car ce problème peut être résolu au moyen d’un
amendement.
|
De heer Frank
Vandenbroucke (sp.a). – De gewone motie is een instrument
waarmee leden kunnen vragen over te gaan tot de orde van de dag.
In de praktijk kan de politieke meerderheid hiermee verder debat
vermijden. Als dat instrument niet wordt gebruikt, is er slechts
één motie, zoals nu het geval is.
Ik zou het
dan ook vreemd vinden dat in het Reglement zou worden
ingeschreven dat automatisch een gewone motie wordt ingediend.
Niet alleen zou dit een premie zijn voor de afwezigen, maar
bovendien is het wezenlijk ondemocratisch. Men kan een bestaand
instrument gebruiken. Doet men dat niet, dan is dat geen drama,
want dit probleem kan worden opgelost middels een amendement.
|
M. le
président. – En effet. Je rappelle que, bien que ce débat
soit digne d’intérêt, une modification du Règlement n’est
pas à l’ordre du jour. Nous allons donc procéder au votre sur
les amendements puis sur la motion. Celui qui intervient doit se
limiter à une déclaration de vote.
|
De
voorzitter. – Inderdaad. Ik herhaal dat hoewel dit debat
waardevol is, een wijziging aan het Reglement niet op de agenda
staat. Bijgevolg gaan we over tot de stemming over de ingediende
amendementen en vervolgens over de motie. Wie het woord krijgt,
moet zich beperken tot een stemverklaring.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Au terme de deux demandes d’explications,
j’ai effectivement jugé utile de déposer deux motions. Je
vous en résume le contenu. La motion appelle le gouvernement à
procéder d’urgence à la désignation d’un directeur à
temps plein pour les Musées royaux d’art et d’histoire, à
continuer à soutenir les MRAH comme lieu où les collections
fédérales d’arts appliqués et décoratifs peuvent être
exposées et à fournir tout l’appui nécessaire au projet
relatif à l’Art Nouveau belge et à procéder d’urgence à
la réalisation de celui-ci au sein des MRAH.
Cette
motion n’est pas dirigée contre la ministre. Au contraire, la
ministre partage entièrement le point de vue que je défends
dans cette motion. Par cette motion, je veux donc soutenir la
politique de la ministre.
Je
constate qu’actuellement les MRAH sont mal gérés par un
directeur intérimaire et je demande que soit poursuivie la
procédure entamée depuis un semestre et bloquée par
l’administration. C’est aussi ce que veut la ministre.
Je
demande au gouvernement de continuer à soutenir les MRAH pour
tout ce qui concerne les arts décoratifs car certains tentent
actuellement de mettre à mal le rôle des MRAH et de les
boycotter. La ministre est aussi de cet avis.
Je
demande qu’un grand projet, qui a récolté des fonds de
sponsors privés mais est aussi boycotté, soit soutenu, ce que
la ministre approuve encore.
Ne
pas adopter cette motion reviendrait à démolir la politique de
la ministre. Ce n’est pas pour le plaisir que je dépose cette
motion mais pour soutenir la ministre. Déposer un amendement qui
balaie toutes ces considérations pour simplement demander que
l’on passe à l’ordre du jour est incompréhensible et
indigne du Sénat, d’autant que le gouvernement expédie les
affaires courantes et que nous avons tenté au cours de cette
année de mener à bien des projets ensemble, majorité et
opposition confondues.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Naar aanleiding van twee vragen om uitleg
– dat is niet eens één procent van alle vragen om uitleg die
ik heb gesteld – heb ik gemeend inderdaad twee moties te kunnen
indienen. Ik schets even de inhoud van deze motie, want het is
belangrijk dat alle collega’s ook weten waarover we stemmen. In
de motie wordt de regering opgeroepen dringend werk te maken van
de aanstelling van een voltijdse directeur voor de KMKG; wordt de
regering gevraagd de KMKG te blijven ondersteunen als plek waar
de federale collecties voor toegepaste of decoratieve kunsten
worden tentoongesteld en het project rond de Belgische art
nouveau alle noodzakelijke ondersteuning te geven en dringend
over te gaan tot de realisatie ervan binnen de KMKG.
Deze motie
is niet tegen een minister gericht. Integendeel, de minister
bevoegd voor de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis is
het in wezen volkomen eens met wat ik in deze motie vraag. Met
deze motie wil ik dus de politiek van de bevoegde minister
ondersteunen.
Wel stel ik
vast dat de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis op het
ogenblik slecht worden beheerd door een directeur ad interim en
ik vraag dat de procedure, die al meer dan een half jaar loopt en
door de administratie, niet door de regering, wordt geblokkeerd,
wordt voortgezet. Ook dat wordt door de minister gesteund.
Ik vraag de
regering de KMKG te blijven ondersteunen voor alles wat met
decoratieve kunsten te maken heeft, omdat er op het ogenblik
pogingen worden gedaan om de rol en de functie van de Koninklijke
Musea voor kunst en geschiedenis af te bouwen en de werking te
boycotten. Ook daarmee is de minister het volkomen eens.
Ik vraag dat
een groot project, waarvoor men geld van privésponsors heeft
gekregen en dat blijkbaar opnieuw wordt geboycot, toch
ondersteuning krijgt en ook daar staat de minister volkomen
achter.
Deze motie
niet goedkeuren is dus eigenlijk de politiek van de bevoegde
minister afbreken. Ik dien deze motie niet in om even een
spelletje te spelen. Ze is inhoudelijk gemotiveerd, maar ze is
ook een ondersteuning van een minister die het eigenlijk goed
voor heeft met de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis.
Dat er dan een amendement wordt ingediend dat alle overwegingen
en vragen vervangt opzij zet en beslist over te gaan tot de orde
van de dag, vind ik bijzonder flauw, onbegrijpelijk en de Senaat
onwaardig, zeker op een moment dat we een regering van lopende
zaken hebben en we het afgelopen jaar net hebben gepoogd om over
de grenzen van meerderheid en oppositie heen samen te werken en
samen projecten uit te voeren.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement de MM. Bellot,
Mahoux, Delpérée et Tommelein et de Mme de Bethune,
libellé comme suit :
|
De
voorzitter. – We stemmen nu over het amendement van
de heren Bellot, Mahoux, Delpérée en Tommelein en van
mevrouw de Bethune, dat luidt:
|
Remplacer
les trois derniers alinéas par ce qui suit : « Décide
de passer à l’ordre du jour ».
|
De laatste
drie leden vervangen als volgt: “Beslist tot de orde van de dag
over te gaan”.
|
Vote
nº 20
|
Stemming 20
|
Présents :
53 Pour : 37 Contre : 12 Abstentions : 4
|
Aanwezig:
53 Voor: 37 Tegen: 12 Onthoudingen: 4
|
M. Richard
Miller (MR). – Monsieur le président, si je comprends la
logique ayant conduit au dépôt de l’amendement et au débat
relatif au règlement, je rappelle que j’avais également posé
des questions à Mme Laruelle. Par ailleurs, le texte
proposé par M. Anciaux contient des éléments assez
exacts. C’est la raison pour laquelle je me suis abstenu.
|
De heer Richard
Miller (MR). – Mijnheer de voorzitter, ik begrijp de logica
die heeft geleid tot de indiening van een amendement en het debat
over het Reglement, maar ik herinner er toch aan dat ook ik
vragen aan mevrouw Laruelle had gesteld. De door
de heer Anciaux voorgestelde tekst bevat overigens vrij
exacte aspecten. Daarom heb ik me onthouden.
|
Mme Freya
Piryns (Groen!). – Groen! et Ecolo sont d’accord avec la
motion de M. Anciaux. Il a raison car un problème se pose
en effet en l’absence de désignation d’un nouveau directeur.
Je
trouve toutefois particulièrement personnelle la motivation de
M. Anciaux. Il utilise des termes sévères qui ne sont pas
étayés par des chiffres et donne tout au moins l’impression
d’avoir un problème personnel avec le directeur intérimaire.
Nous
avons voté avec conviction contre l’amendement parce que notre
pays tente depuis plus d’un an de passer à l’ordre du jour
et un grand nombre de problèmes importants subsistent de ce
fait. Lors du vote sur la motion, nous nous abstiendrons parce
que nous trouvons le texte trop personnel et parce que le
problème est bien plus large et concerne par exemple d’autres
nominations.
|
Mevrouw Freya
Piryns (Groen!). – Groen! en Ecolo zijn het op zich eens
met de motie van de heer Anciaux. Hij heeft een punt,
want er is inderdaad een probleem met de uitblijvende aanstelling
van een nieuwe directeur.
De motivatie
van collega Anciaux vind ik echter bijzonder persoonlijk. Hij
gebruikt straffe bewoordingen die niet door cijfers worden
ondersteund, en wekt minstens de indruk een persoonlijk probleem
te hebben met de interim-directeur.
We hebben
met overtuiging tegen het amendement gestemd omdat ons land al
meer dan een jaar probeert over te gaan tot de orde van de dag,
waardoor een groot aantal belangrijke problemen blijven
aanslepen. Bij de stemming over de motie zelf zullen we ons
evenwel onthouden omdat we de tekst te persoonlijk vinden en het
probleem veel verder reikt, tot andere benoemingen bijvoorbeeld.
|
– L’amendement
est adopté.
|
– Het
amendement is aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons à présent sur la motion
amendée.
|
De
voorzitter. – We stemmen thans over de geamendeerde motie.
|
Vote
nº 21
|
Stemming 21
|
Présents :
53 Pour : 40 Contre : 8 Abstentions : 5
|
Aanwezig:
53 Voor: 40 Tegen: 8 Onthoudingen: 5
|
M. le
président. – Je voudrais vous demander d’envisager la
situation suivante : ne serait-il pas plus sensé, à ce
stade, de retirer ou de rejeter la motion et l’amendement ?
Si les votes se déroulent comme je le suppose, je dois signer
une motion que j’enverrai au ministre, indiquant simplement que
le Sénat passe à l’ordre du jour. Cela n’a à mon avis
aucun sens.
|
De
voorzitter. – Ik zou willen vragen het volgende te
overwegen: zou het in dit stadium niet wijzer zijn de motie en
het amendement in te trekken of te verwerpen? Als de stemmingen
verlopen zoals ik verwacht, moet ik een motie ondertekenen en
naar de minister sturen waarin alleen staat dat de Senaat
overgaat tot de orde van de dag. Dat heeft mijns inziens geen
enkele zin.
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Monsieur le président, l’habitude veut
que, de manière très régulière, des motions qui passent à
l’ordre du jour soient déposées. À la Chambre, elles sont
consécutives aux interpellations et, au Sénat, aux demandes
d’explications.
Ces motions
pures et simples ont une très longue histoire.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Mijnheer de voorzitter, het is de gewoonte
dat, op een zeer reglementaire manier, moties worden ingediend
waarbij wordt overgegaan tot de orde van de dag. In de Kamer
gebeurt dat na interpellaties en in de Senaat na vragen om
uitleg.
Die
eenvoudige moties hebben een zeer lange geschiedenis.
|
M. le
président. – Ce n’est pas une motion pure et simple,
puisqu’il s’agit d’un amendement.
|
De
voorzitter. – Dit is geen eenvoudige motie, maar een
amendement.
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – C’est une motion pure et simple puisque le
texte qui en résulte est le suivant : « Le Sénat
passe à l’ordre du jour ». Il en va ainsi depuis
toujours.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Het is een eenvoudige motie want zij luidt:
“De Senaat gaat over tot de orde van de dag.” Zo ging het al
altijd.
|
– La
motion amendée est adoptée.
|
– De
geamendeerde motie is aangenomen.
|
Motion
déposée en conclusion de la demande d’explications de M. Bert
Anciaux à la ministre des PME, des Indépendants, de
l’Agriculture et de la Politique scientifique sur «le
fonctionnement des Musées Royaux des Beaux-Arts à Bruxelles»
(nº 5-1202)
|
Motie
ingediend tot besluit van de vraag om uitleg van de heer Bert
Anciaux aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en
Wetenschapsbeleid over «de werking van de Koninklijke Musea voor
Schone Kunsten te Brussel» (nr. 5-1202)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Il s’agit ici du fonctionnement des
Musées Royaux des Beaux-Arts à Bruxelles. La motion vise à
soutenir la politique du ministre actuellement compétent, qui
est cependant menacée. Pour le moment, la collection Art moderne
est fermée pour faire de la place à d’autres choses qui
suscitent bon nombre de doutes et à propos desquelles on peut se
poser des questions. La fermeture de la section Art moderne met
en péril un des fleurons du musée.
Il
ne s’agit pas du tout d’une question de personnes comme on le
prétend à tort, mais d’une affaire où il faut poser la
question de savoir si l’on doit encore donner un rôle à ce
musée et aux institutions culturelles en général. Si l’on
n’est pas disposé à le faire, je plaide pour que l’autorité
fédérale se retire totalement. Quoi qu’il en soit, la gestion
de ces institutions n’est actuellement pas du tout comme elle
devrait être. Il nous appartient de donner un signal. Tant que
l’autorité fédérale est compétente pour ces institutions,
elle doit également investir afin que les gens puissent en être
fiers. Laissez au moins voir la collection d’Art moderne. Si on
ne veut plus poursuivre les investissements, il est préférable
de la supprimer.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Het gaat hier om de werking van de
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel. De motie is
bedoeld als ondersteuning van het beleid van de huidige bevoegde
minister, dat echter in gevaar komt. Momenteel is de collectie
Moderne Kunst gesloten om plaats te maken voor andere zaken,
waarover veel twijfel is en vragen kunnen worden gesteld. De
sluiting van de afdeling Moderne Kunst brengt één van de
paradepaardjes van het museum in gevaar.
Dit is
helemaal geen kwestie van personen zoals ten onrechte wordt
beweerd, maar een zaak waarbij de vraag moet worden gesteld of
men dit museum en de culturele instellingen in het algemeen nog
een rol moet geven. Als men daartoe niet meer bereid is, pleit ik
ervoor dat de federale overheid zich volledig terugtrekt. Het
beheer van deze instellingen is momenteel in ieder geval helemaal
niet zoals het zou moeten zijn. Aan ons de keuze om een signaal
te geven. Zolang de federale overheid voor die instellingen
bevoegd is, moet ze er ook in investeren zodat de mensen er fier
op kunnen zijn. Laat ten minste de collectie Moderne Kunst zien.
Wil ze die investeringen niet langer doen, is het beter die
collectie af te schaffen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement de MM. Bellot,
Mahoux, Delpérée et Tommelein et de Mme de Bethune,
libellé comme suit :
|
De
voorzitter. – We stemmen nu over het amendement van
de heren Bellot, Mahoux, Delpérée en Tommelein en van
mevrouw de Bethune, dat luidt:
|
Remplacer
les trois derniers alinéas par ce qui suit : « Décide
de passer à l’ordre du jour ».
|
De laatste
drie leden vervangen als volgt: “Beslist tot de orde van de dag
over te gaan”.
|
Vote
nº 22
|
Stemming 22
|
Présents :
54 Pour : 38 Contre : 13 Abstentions : 3
|
Aanwezig:
54 Voor: 38 Tegen: 13 Onthoudingen: 3
|
– La
motion est adoptée.
|
– De
motie is aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons à présent sur la motion
amendée.
|
De
voorzitter. – Wij stemmen thans over de geamendeerde motie.
|
Vote
nº 23
|
Stemming 23
|
Présents :
53 Pour : 40 Contre : 8 Abstentions : 5
|
Aanwezig:
53 Voor: 40 Tegen: 8 Onthoudingen: 5
|
– La
motion amendée est adoptée.
|
– De
geamendeerde motie is aangenomen.
|
Vœux
|
Wensen
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Au nom de mes collègues, je remercie tous
les membres du personnel et leur souhaite d’agréables
vacances.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – In naam van de collega’s dank ik alle
personeelsleden en wens ik hen een prettige vakantie toe.
|
Je souhaite
de bons moments de repos au personnel et, surtout, une bonne
santé, durant la période qui nous sépare de la reprise du
travail qui, comme l’avenir, est incertaine. En votre nom, je
remercie tous les services pour leur collaboration.
|
Ik
wens het personeel een aangename rustperiode toe en vooral een
goede gezondheid in de periode vóór het ogenblik dat het werk
wordt hervat en dat, zoals de toekomst, onzeker is. In uw naam
dank ik alle diensten voor hun medewerking.
|
M. le
président. – Je voudrais à mon tour remercier chacun de
sa collaboration.
Je
vous souhaite des vacances passionnantes et reposantes.
|
De
voorzitter. – Op mijn beurt wens ik iedereen te danken voor
de samenwerking.
Ik wens u
een inspirerende en rustgevende vakantie.
|
Ordre
des travaux
|
Regeling
van de werkzaamheden
|
M. le
président. – L’ordre du jour de la présente séance est
ainsi épuisé.
|
De
voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
|
– Le
Sénat s’ajourne jusqu’à convocation ultérieure.
|
– De
Senaat gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
|
(La
séance est levée à 13 h 20.)
|
(De
vergadering wordt gesloten om 13.20 uur.)
|
Excusés
|
Berichten
van verhindering
|
Mme Lijnen,
pour raison de santé, Mme Temmerman, pour d’autres
devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente
séance.
|
Afwezig met
bericht van verhindering: mevrouw Lijnen, om
gezondheidsredenen, mevrouw Temmerman, wegens andere
plichten.
|