5-31

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Séances plénières

Mercredi 20 juillet 2011

Séance du matin

5-31

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Plenaire vergaderingen

Woensdag 20 juli 2011

Ochtendvergadering

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Décès d’anciens sénateurs

Ordre des travaux

Projet de loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1152) (Procédure d’évocation)

Projet de loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1153)

Projet de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la défense et de la sécurité (Doc. 5-1154) (Procédure d’évocation)

Projet de loi visant à transposer diverses directives relatives au contrôle du secteur financier et portant dispositions diverses (Doc. 5-1159) (Procédure d’évocation)

Projet de loi réformant la procédure de liquidation-partage judiciaire (Doc. 5-405) (Art. 81, al. 3, et art. 79, alinéa premier, de la Constitution)

Projet de loi portant des mesures en vue de l’instauration d’une cotisation de solidarité pour l’occupation d’étudiants non assujettis au régime de la sécurité sociale des travailleurs salariés (Doc. 5-1166) (Procédure d’évocation)

Proposition de loi modifiant un certain nombre de dispositions relatives au travail d’étudiant (de Mme Nele Lijnen et M. Guido De Padt ; Doc. 5-87)

Proposition de loi modifiant la réglementation en matière de travail d’étudiant (de M. Dirk Claes et consorts ; Doc. 5-348)

Proposition de loi modifiant la réglementation relative au travail des étudiants (de M. François Bellot et consorts ; Doc. 5-492)

Projet de loi modifiant et complétant le Code pénal en vue d’incriminer l’abus de la situation de faiblesse des personnes et d’étendre la protection pénale des personnes vulnérables contre la maltraitance (Doc. 5-1095) (Procédure d’évocation)

Proposition de résolution concernant la protection de la communauté chrétienne en Irak, au Proche-Orient et au Moyen-Orient (de M. Armand De Decker et consorts ; Doc. 5-597)

Proposition de résolution sur la libération de Liu Xiaobo, prix Nobel de la paix 2010 (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5-733)

Proposition de résolution relative à l’annulation de la dette odieuse de la Tunisie (de Mme Olga Zrihen et consorts ; Doc. 5-917)

Prise en considération de propositions

Votes

Vœux

Ordre des travaux

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Propositions prises en considération

Cour constitutionnelle – Arrêts

Cour constitutionnelle – Recours

Commission de Modernisation de l’Ordre judiciaire

Agence fédérale de Contrôle nucléaire

Commission nationale permanente du Pacte culturel

Overlijden van oud-senatoren

Regeling van de werkzaamheden

Wetsontwerp tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1152) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 80 van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1153)

Wetsontwerp inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied (Stuk 5-1154) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen (Stuk 5-1159) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling; (Stuk 5-405) (Art. 81, derde lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet)

Wetsontwerp houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid (Stuk 5-1166) (Evocatieprocedure)

Wetsvoorstel houdende wijziging van een aantal bepalingen betreffende studentenarbeid (van mevrouw Nele Lijnen en de heer Guido De Padt; Stuk 5-87)

Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving inzake de studentenarbeid (van de heer Dirk Claes c.s.; Stuk 5-348)

Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende de studentenarbeid (van de heer François Bellot c.s.; Stuk 5-492)

Wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden (Stuk 5-1095) (Evocatieprocedure)

Voorstel van resolutie betreffende de bescherming van de christelijke gemeenschap in Irak en in het Nabije Oosten en het Midden-Oosten (van de heer Armand De Decker c.s.; Stuk 5-597)

Voorstel van resolutie over de vrijlating van Liu Xiaobo, Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010 (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5-733)

Voorstel van resolutie betreffende de kwijtschelding van de schandelijke schuld van Tunesië (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 5-917)

Inoverwegingneming van voorstellen

Stemmingen

Wensen

Regeling van de werkzaamheden

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

In overweging genomen voorstellen

Grondwettelijk Hof – Arresten

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Commissie voor de modernisering van de Rechterlijke Orde

Federaal Agentschap Voor Nucleaire Controle

Vaste nationale cultuurpactcommissie

 

Présidence de M. Danny Pieters

(La séance est ouverte à 10 h.)

Voorzitter: de heer Danny Pieters

(De vergadering wordt geopend om 10 uur.)

Décès d’anciens sénateurs

Overlijden van oud-senatoren

M. le président. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de MM. Robert Dussart et Jan Eeman, sénateurs élus directs.

Votre président a adressé les condoléances de l’Assemblée aux familles de nos regrettés anciens collègues.

De voorzitter. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heren Robert Dussart en Jan Eeman, rechtstreeks verkozen senatoren.

Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de families van onze betreurde gewezen medeleden betuigd.

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

M. Philippe Mahoux (PS). – Je voudrais proposer une modification de l’ordre du jour, plus précisément l’ajout d’un point dont la discussion a été terminée hier, en commission des Relations extérieures et de la Défense, et qui concerne la dette de la Tunisie.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik stel voor een bijkomend punt te agenderen, met name het voorstel van resolutie betreffende de schandelijke schuld van Tunesië, dat gisteren werd besproken in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

M. Bert Anciaux (sp.a). – J’appuie la demande de notre collègue Mahoux. Le rapport peut être fait oralement.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik steun de vraag van collega Mahoux. Het verslag kan mondeling worden gegeven.

M. le président. – Le Sénat est-il d’accord que ce point soit ajouté à l’ordre du jour ?

De voorzitter. – Is de Senaat het eens met de toevoeging van dit punt aan de agenda?

(Assentiment)

(Instemming)

Projet de loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1152) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1152) (Evocatieprocedure)

Projet de loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1153)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 80 van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1153)

Projet de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la défense et de la sécurité (Doc. 5-1154) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied (Stuk 5-1154) (Evocatieprocedure)

M. le président. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. Louis Siquet (PS), rapporteur. – Les projets de loi soumis à notre examen s’inscrivent dans le cadre de la réforme globale de la législation relative aux marchés publics et de la transposition de directives européennes en la matière, qui doit avoir lieu avant le 21 août 2011.

Ce rapport concerne essentiellement le projet de loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services, qui relève de la procédure bicamérale facultative. Ce projet a été adopté, le 7 juillet 2011, par l’assemblée plénière de la Chambre des représentants. Ce même jour, la Chambre a adopté un projet de loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services, qui relève de la procédure bicamérale obligatoire, ainsi qu’un projet de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la défense et de la sécurité, qui relève de la procédure bicamérale facultative.

Les trois projets de loi ont été transmis au Sénat le même jour et les deux projets de loi relevant de la procédure bicamérale facultative ont été évoqués le 8 juillet 2011.

La commission des Finances et des Affaires économiques a examiné les projets de loi les 12 et 13 juillet 2011. Le secrétaire d’État Devlies a détaillé le contenu des trois projets de loi à l’examen.

Le premier projet vise essentiellement à apporter un certain nombre de modifications à la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services, à savoir la loi qui servira de base à la nouvelle législation en matière de marchés publics dans les secteurs classiques et les secteurs spéciaux, et ce, dans le cadre de la transposition des directives européennes 2004/17/CE et 2004/18/CE.

Le deuxième projet poursuit, quant à lui, l’objectif d’éviter un vide juridique en permettant au Roi de rendre applicables les règles de protection juridictionnelle, prévues dans le livre IIbis de la loi du 24 décembre 1993.

Le projet de loi assure pour l’essentiel la transposition de la directive 2009/81/CE du Parlement européen et du Conseil du 13 juillet 2009 relative à la coordination des procédures de passation de certains marchés de travaux, de fournitures et de services par des pouvoirs adjudicateurs ou entités adjudicatrices dans les domaines de la défense et de la sécurité, et modifiant les directives 2004/17/CE et 2004/18/CE.

La discussion générale a exclusivement porté sur la terminologie utilisée. Pour davantage de détails, je me permets de vous renvoyer au rapport écrit.

J’en viens à la discussion des amendements.

M. Morael et Mme Thibaut ont déposé un amendement en vue de supprimer des éléments concernant l’expérience au titre de critère d’attribution pour les services de l’annexe II, B, de la loi du 15 juin 2006, à savoir les services de santé.

Cet amendement a été retiré à la suite de la discussion.

Les trois projets ont été adoptés le 13 juillet en commission à l’unanimité des douze membres présents.

Confiance a été faite au rapporteur pour la rédaction du présent rapport.

Je tiens à remercier les services pour leur travail.

De heer Louis Siquet (PS), rapporteur. – De voorliggende ontwerpen maken deel uit van de algemene hervorming van de wetgeving openbare aanbestedingen en de omzetting van de Europese richtlijnen ter zake, die voor 21 augustus moet gebeuren.

Het verslag heeft hoofdzakelijk betrekking op het optioneel bicamerale wetsontwerp tot wijziging van de wet inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006. Het ontwerp werd op 7 juli 2011 goedgekeurd door de plenaire vergadering van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Dezelfde dag heeft de Kamer het verplicht bicameraal te behandelen wetsontwerp tot wijziging van artikel 80 van de wet inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 goedgekeurd evenals een optioneel bicameraal te behandelen wetsontwerp inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied.

De drie wetsontwerpen werden dezelfde dag overgezonden naar de Senaat. De twee optioneel bicamerale wetsontwerpen werden op 8 juli 2011 geëvoceerd.

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden heeft de wetsontwerpen op 12 en 13 juli 2011 besproken. Staatssecretaris Devlies heeft de drie wetsontwerpen toegelicht.

Het eerste wetsontwerp heeft tot doel een aantal wijzigingen aan te brengen aan de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006. Het is die wet die de basis zal vormen voor de nieuwe wetgeving overheidsopdrachten voor de klassieke en de speciale sectoren, en dit in het kader van de omzetting van de Europese richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG.

Het tweede ontwerp wil een juridisch vacuüm voorkomen door de Koning te machtigen de juridische beschermingsregels opgenomen in het boek IIbis van de wet van 24 december 1993 toepasselijk te maken.

Het wetsontwerp regelt de omzetting van richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG.

De algemene bespreking had uitsluitend betrekking op de gebruikte terminologie. Voor meer details verwijs ik naar het schriftelijke verslag.

Ik kom tot de bespreking van de amendementen.

De heer Morael en mevrouw Thibaut hebben een amendement ingediend dat ertoe strekt de elementen met betrekking tot ervaring als gunningscriterium voor de diensten van de bijlage II, B, van de wet van 15 juni 2006, meer bepaald de gezondheidsdiensten, te schrappen.

Dat amendement werd na bespreking ingetrokken.

De drie ontwerpen werden op 13 juli eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

Ik dank de diensten voor hun werk.

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles du projet de loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1152) (Procédure d’évocation)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1152) (Evocatieprocedure)

(À l’exception de corrections de texte, le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1590/6.)

(Behoudens tekstcorrecties is de tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1590/6.)

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Discussion des articles du projet de loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1153)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 80 van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1153)

(Le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1591/1.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1591/1.)

Les articles 1er à 3 sont adoptés sans observation.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Discussion des articles du projet de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la défense et de la sécurité (Doc. 5-1154) (Procédure d’évocation)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied (Stuk 5-1154) (Evocatieprocedure)

(Le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1592/5.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1592/5.)

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi visant à transposer diverses directives relatives au contrôle du secteur financier et portant dispositions diverses (Doc. 5-1159) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen (Stuk 5-1159) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. Bart Tommelein (Open Vld), rapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit.

De heer Bart Tommelein (Open Vld), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag.

M. Ahmed Laaouej (PS). – Pour décrire l’ampleur du problème auquel nous sommes confrontés depuis l’éclatement de la crise financière de 2008, les éléments frappants ne manquent pas.

Parmi ceux-ci, je rappellerai que notre pays est parvenu à ramener, au prix d’efforts considérables, son niveau d’endettement public de 134% du PIB en 1993 à 84% en 2007.

Il serait bon de s’en souvenir car ce désendettement nous donnait d’importantes perspectives, en particulier pour faire face au coût du vieillissement, grâce à une réduction progressive de la charge d’intérêt.

Avec la crise financière des subprimes et ses conséquences mondiales, il aura fallu quelques mois pour qu’une décennie d’efforts soit réduite à néant et que notre taux d’endettement grimpe à nouveau à près de 100%.

Malgré de premiers efforts de régulation, témoignant chez certains acteurs politiques européens d’une prise de conscience trop tardive, nous ne sommes pas au bout de nos peines.

C’est aujourd’hui la zone euro tout entière qui est menacée en raison de la crise des dettes souveraines de nombreux pays membres : la Grèce, le Portugal, l’Espagne, l’Irlande et l’Italie.

Ne nous trompons pas : on peut bien sûr s’attarder, avec raison, sur le problème des statistiques fournies par la Grèce et sur la gestion de ce pays.

Cependant, que je sache, ce ne sont pas les Grecs, à qui l’on doit pourtant beaucoup d’inventions, qui ont imaginé les hedge funds, les subprimes, la spéculation sur produits dérivés et autres armes de spéculation massive !

Le projet de loi qu’il nous est donné aujourd’hui d’adopter traduit l’une des réactions européennes à la crise financière et se donne pour objectif d’introduire quelques éléments de régulation.

Des règlements européens l’ont précédé mettant en place une autorité européenne de contrôle des marchés financiers, une amorce de régulation des agences de notation et des fonds spéculatifs.

À mon sens, le règlement européen créant une autorité européenne de surveillance mise trop sur la coordination des autorités nationales.

Il est bien sûr un peu tôt pour tirer un jugement définitif, mais c’est une crainte que l’on ne peut passer sous silence : nous sommes encore éloignés d’un véritable superviseur européen des marchés financiers.

Nous attendons aussi – le travail est en cours – une directive traduisant de nouvelles normes, dites de Bâle III, sur la gestion des opérateurs financiers et des banques en particulier.

Je veux ici attirer l’attention sur le fait que la question des ratios de fonds propres ne doit pas nous faire oublier la question des ratios de liquidité. Une banque disposant d’importants fonds propres mais dépourvue de liquidités est tout aussi fragile !

De même, nous devrons être attentifs à la question de la spéculation pour compte propre dans laquelle se sont enfoncées de trop nombreuses banques, à toute la question des engagements hors bilan et aux pratiques de type titrisation dont on a pu observer les effets néfastes.

C’est certes un vaste chantier mais le temps presse et nous sommes nombreux à considérer que même si des avancées ont eu lieu au niveau européen, il reste encore beaucoup à faire et qu’après bientôt trois ans, il est déjà bien tard !

Ce que nous votons aujourd’hui ne doit donc pas nous faire perdre de vue qu’il nous faut aller plus loin et que nous aurons ici même à poursuivre nos débats et nos travaux en ce sens.

De ce point de vue, je voudrais rappeler nos propositions : l’impérieuse nécessité de concrétiser la primauté des États sur les marchés financiers ; un dispositif réglementaire européen visant à isoler le métier de banque de dépôt de celui des activités d’affaires ; l’interdiction pour les agences de notation de « noter » un État bénéficiant d’une aide financière européenne ; la nécessité de mettre fin au cartel des trois agences de notation privées par la création d’une agence européenne de notation publique et indépendante. J’observe qu’après le président de la Commission, M. Barroso, c’est au tour de la chancelière allemande de faire sienne cette idée, trois ans après que le parti socialiste européen l’a proposée. C’est à coup sûr une évolution dont il faut se réjouir.

Autres propositions : une taxe sur les transactions financières visant à freiner la spéculation, que nous avons votée ici même ; la poursuite et le renforcement de la lutte contre les paradis fiscaux ; la création d’un cadre européen de réglementation des stock options et autres avantages exorbitants présents dans le monde de la finance ; une attention permanente portée aux hedge funds, les fonds spéculatifs, pour lesquels il faudra à coup sûr évaluer rapidement la suffisance ou l’insuffisance des premières mesures prises, d’autant que plus de 60% de ces hedge funds sont localisés dans des paradis fiscaux ; une meilleure régulation des produits financiers mis sur le marché par un screening organisé au niveau européen. Il ne suffit pas de réguler les opérateurs sur les marchés, il faut aussi réguler les produits financiers eux-mêmes et écarter en amont tout produit toxique.

De plus, face à la crise des dettes souveraines et au défi de la relance économique en Europe, nous soutenons la position du parti socialiste européen qui demande une agence de stabilisation qui changerait le profil de la dette des États membres de la zone euro tout en veillant non seulement à des mesures d’assainissement budgétaire, mais aussi à promouvoir des politiques fortes de cohésion sociale et d’emploi. Dans cette perspective, le recours à des Eurobonds devrait être envisagé.

Je citerai aussi un mécanisme réellement efficace de la zone euro, avec des garanties conjointes, visant à aider les pays qui sont attaqués par les spéculateurs et, enfin, et c’est sans doute le point le plus fondamental, une stratégie d’investissements européens afin de promouvoir une croissance équitable et la création d’emplois.

Il reste donc beaucoup faire mais je voudrais lancer un appel : face aux menaces qui pèsent sur nos pays, sur nos économies, sur nos populations, que nous soyons de gauche ou de droite, ne nous laissons pas faire !

De heer Ahmed Laaouej (PS). – Het ontbreekt ons niet aan elementen om de omvang te illustreren van de problemen die na de uitbarsting van de financiële crisis van 2008 zijn ontstaan.

Zo heeft ons land de voorbije jaren aanzienlijke inspanningen gedaan om de staatsschuld te verlagen, van 134% van het bbp in 1993 tot 84% in 2007.

Die verlaging van de staatsschuld moest ons goede vooruitzichten bieden om de kosten van de vergrijzing op te vangen, door een progressieve inkrimping van de intrestlasten.

Maar door de financiële subprimecrisis en de wereldwijde gevolgen ervan werden die jarenlange inspanningen in enkele maanden tijd teniet gedaan en steeg onze schuldratio weer naar 100%.

Ondanks de eerste pogingen tot regulering, die tevens laten zien dat sommige Europese politici te laat de ernst van de situatie hebben ingeschat, is het herstel nog veraf.

De gehele eurozone wordt momenteel bedreigd door de staatsschuldencrisis in verschillende lidstaten: Griekenland, Portugal, Spanje Ierland en Italië.

We kunnen ons terecht vragen stellen bij de statistieken die Griekenland voorlegde en bij het beleid dat er werd gevoerd.

Maar laten we wel wezen: de oorsprong van veel uitvindingen mag dan al in Griekenland liggen, toch zijn het niet de Grieken die hedge funds en subprimes hebben uitgevonden of de speculatie op afgeleide producten en andere instrumenten voor massale speculatie hebben bedacht!

Het voorliggende wetsontwerp zet één van de Europese reacties op de financiële crisis om en heeft tot doel enige regulering in te voeren.

Hieraan zijn Europese verordeningen voorafgegaan om een Europese autoriteit voor de controle van de financiële markten tot stand te brengen, een aanzet te geven voor de regulering van ratingbureaus en van hedgefondsen.

De Europese verordening tot oprichting van een Europese instelling voor financieel toezicht is naar mijn mening te veel gericht op de coördinatie van de nationale autoriteiten.

Het is natuurlijk nog vroeg om een definitief oordeel uit te spreken, maar toch hebben we nog lang geen echte Europese financiële toezichthouder.

We wachten ook op de richtlijn, die nu wordt voorbereid, tot invoering van de zogenaamde Bazel III-normen met betrekking tot het beheer van financiële operatoren en van banken in het bijzonder.

De ratio’s die betrekking hebben op de eigen middelen mogen de aandacht niet afleiden van de liquiditeitsratio’s. Een bank die over veel eigen middelen beschikt maar onvoldoende liquiditeiten heeft, is al even kwetsbaar!

We zullen ook moeten letten op de speculatie voor eigen rekening waaraan te veel banken zich gewaagd hebben, op hun verbintenissen buiten de balans en op praktijken als effectisering waarvan de nefaste effecten intussen duidelijk zijn geworden.

Er is dus nog veel werk en de tijd dringt. Ook al wordt er nu op Europees niveau enige vooruitgang geboekt, toch zijn velen onder ons van mening dat er nog veel te doen valt en dat het hiervoor, na drie jaar, de hoogste tijd is.

De tekst die we vandaag goedkeuren mag ons dus niet uit het oog laten verliezen dat er meer moet gebeuren en dat we ons hier verder zullen moeten voor inzetten.

Ik wil in dat verband onze voorstellen overlopen: de dwingende noodzaak om de voorrang van staten te erkennen op de financiële markten; een Europese wetgeving die een onderscheid tot stand brengt tussen depositobanken en zakenbanken; het verbod voor ratingbureaus om een staat te ‘beoordelen’ die Europese financiële steun geniet; de noodzaak om een einde te maken aan het kartel van de drie private kredietbeoordelaars door de oprichting van een onafhankelijk Europees ratinginstituut. Volgens Europees Commissievoorzitter Barroso zou de Duitse bondskanselier zich nu achter dit idee kunnen scharen, dat drie jaar geleden door de Europese socialisten werd gelanceerd. Dat is zonder meer een gunstige evolutie.

Andere voorstellen zijn: de taks op de financiële transacties om speculatie te ontmoedigen, die we hier hebben goedgekeurd, de voortzetting en de verscherping van de strijd tegen fiscale paradijzen; het scheppen van een Europees reglementair kader voor aandelengerelateerde beloningen en andere buitensporige voordelen voor werknemers in de financiële wereld; voortdurende aandacht voor hedgefondsen en een snelle evaluatie van de eerste maatregelen daaromtrent, temeer daar 60% van die hedgefondsen in belastingparadijzen gevestigd zijn; een betere regulering van de op de markt gebrachte financiële producten door middel van een Europese screening. Het volstaat niet om de operatoren te reguleren, ook de producten zelf moeten onder de loep worden genomen en de toxische producten moeten vooraf worden geweerd.

In het licht van de staatsschuldencrisis en met het oog op een Europese economische relance steunen we de vraag van de Europese socialisten naar een stabiliteitsagentschap en een herschikking van de staatschuld van de landen van de eurozone, waardoor niet enkel maatregelen van budgettaire sanering worden doorgevoerd, maar ook sterke impulsen worden gegeven inzake sociale cohesie en tewerkstelling. Daarom moet ook de invoering van euro-obligaties worden overwogen.

Voorts wil ik nog vermelden: een efficiënt mechanisme binnen de eurozone met bijkomende garanties om de landen bij te staan die door speculanten worden aangevallen en ten slotte, als meest fundamenteel element, een Europese investeringsstrategie voor duurzame groei en jobcreatie.

Kortom, er is nog veel werk, maar ik wil alvast een oproep doen zowel aan de linker- als aan de rechterzijde: laten we ons niet gewonnen geven tegenover de gevaren die onze landen, onze economieën en onze bevolkingen bedreigen!

M. François Bellot (MR). – Dans son rapport, la commission mixte qui a été mise sur pied dans nos assemblées pour étudier la problématique de la crise financière et qui s’est réunie à cet effet entre le 5 décembre 2008 et le 27 avril 2009 concluait qu’en Belgique, le droit financier s’articule sur trois niveaux : le niveau belge, le niveau européen et le niveau international. Au moins 70% de la régulation belge proviennent des strates européennes et internationales. En d’autres termes, le droit financier belge échappe au législateur national et le système juridique belge est par conséquent divisé en piliers.

La Belgique a exercé une influence importante au niveau européen. Dans les recommandations, la Commission indiquait qu’au niveau national, le législateur pouvait adopter diverses attitudes vis-à-vis du droit européen, par exemple en calquant autant que possible la législation interne sur la législation européenne ou en développant au maximum la législation européenne.

L’Union européenne a adopté de nombreuses mesures, particulièrement sous la présidence belge de l’Union et à votre initiative, monsieur le vice-premier ministre, pour éviter une nouvelle crise de cette ampleur.

Plusieurs avancées significatives ont pu être engrangées en termes de régulation du secteur financier : la supervision financière avec la mise en place de trois autorités européennes et du comité du risque systématique, la régulation des hedge funds et une tentative de contrôle des agences de notation.

Le projet de loi a pour objet :

de transposer en droit belge la directive 2009/111/CE en ce qui concerne les banques affiliées à des institutions centrales, certains éléments des fonds propres, les grands risques, les dispositions en matière de surveillance et de gestion des crises ;

à assurer la transposition partielle en droit belge de la directive 2010/76/UE en ce qui concerne les exigences de fonds propres et la surveillance prudentielle des politiques de rémunération.

La transposition de ces directives est dès lors essentielle. La crise que nous traversons aujourd’hui exige une mise en application rapide de ces politiques.

Le législateur belge doit tout mettre en œuvre pour transposer le plus conformément possible la législation européenne dans les délais prévus.

C’est pourquoi mon groupe approuve le projet et demande à notre assemblée de faire de même.

De heer François Bellot (MR). – De bijzondere opvolgingscommissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankencrisis waarin leden van onze beide asemblees tussen 5 december 2008 en 27 april 2009 bijeenkwamen, besloot in haar verslag dat het financieel recht in België op drie niveaus is georganiseerd: het Belgische, het Europese en het internationale niveau. Minstens 70% van de Belgische regulering is afkomstig van het Europese en het internationale niveau. Met andere woorden, op het Belgisch financieel recht heeft de nationale wetgever weinig greep en het Belgische juridisch systeem is opgedeeld in verschillende pijlers.

België heeft een belangrijke invloed gehad op het Europese niveau. In de aanbevelingen gaf de Commissie aan dat de nationale wetgever verschillende houdingen kan aannemen tegenover het Europees recht, bijvoorbeeld door de interne wetgeving zoveel mogelijk af te stemmen op de Europese wetgeving of door de Europese regels maximaal toe te passen.

De Europese Unie heeft veel maatregelen genomen, in het bijzonder onder het Belgisch voorzitterschap en op initiatief van onze minister van Financiën, om een nieuwe crisis van die omvang te voorkomen.

Er werden verschillende grote stappen vooruit gezet inzake regulering van de financiële sector: de introductie van drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten en van de Europese Raad voor Systeemrisico’s (ERSR), de regulering van de hedgefondsen en een poging om de ratingbureaus te controleren.

Het wetsontwerp heeft tot doel:

richtlijn 2009/111/EG in Belgisch recht om te zetten wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer;

de gedeeltelijke omzetting in Belgisch recht te verzekeren van richtlijn 2010/76/EU wat betreft de eigenmiddelenvereisten alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid.

De omzetting van die richtlijnen is van fundamenteel belang. De crisis die we vandaag doormaken, maakt het onverwijld doorvoeren van dit beleid noodzakelijk.

De wetgever moet alles in het werk stellen om de Europese wetgeving zo getrouw mogelijk om te zetten binnen de afgesproken termijnen.

Daarom steunt onze fractie dit ontwerp en vragen we onze assemblee dit ook te doen.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Les faits montrent que trois ans après la crise financière, les règles de la finance n’ont pas été modifiées en profondeur, au-delà de certaines décisions périphériques de l’amélioration du système de surveillance de la finance, que nous avons soutenue, et de la promesse des banques de changer leur fusil d’épaule pour le futur.

Toutefois, après la crise, chacun s’accordait sur la nécessité d’une réforme en profondeur. Des groupes de travail ont été mis sur pied avec les plus grands spécialistes. Dans les différents États, les parlements ont joué leur rôle et émis des recommandations. Ici même, une commission sur le suivi de la crise bancaire et financière a été mise en place et a émis des considérations aussi courageuses que visionnaires. C’est un document aussi épais que précieux. C’est parfait, mais il nous faut maintenant passer des paroles aux actes.

Le texte qui nous est soumis aujourd’hui vise à mettre en application des directives européennes, notamment pour ce qui concerne les conflits de compétences entre autorités nationales de supervision quand un établissement bancaire ou financier est actif sur plusieurs pays ou pour ce qui concerne les comités de rémunération.

Il est minimaliste tant sur ses intentions que dans son dispositif, comme l’a d’ailleurs relevé le Conseil d’État.

C’est la raison pour laquelle mon groupe a essayé de susciter le débat en commission des Finances et a déposé plusieurs amendements pour accélérer les choses et aller plus loin que les directives européennes. Il s’agissait de mettre en œuvre certaines de ces recommandations adoptées à la quasi-unanimité par ce parlement en avril 2009, mais encore inactives aujourd’hui.

Cela me fait penser, comme le montre la situation internationale en matière de finances, que les bonnes intentions ont déjà été oubliées.

Quels sont ces amendements ? Ils sont de quatre ordres. Le premier visait à renforcer les fonds propres des banques en diminuant cet effet de levier, cet excès de financement par l’endettement. Celui-ci fut la cause des problèmes de Fortis, qui ont conduit cette grande banque dans les difficultés que ce parlement connaît bien, et a nécessité des aides et des investissements d’État spectaculaires.

La deuxième série d’amendements particulièrement importants visait à séparer les métiers bancaires et à faire une distinction entre les banques de dépôt traditionnelles et celles qui spéculent et prennent des risques.

Le troisième type d’amendements portait sur la nécessité de pratiques de rémunération différentes, surtout en ce qui concerne les avantages octroyés aux dirigeants.

Le quatrième type d’amendements visait simplement à associer davantage les épargnants aux choix stratégiques posés par les établissements bancaires.

Ces amendements ont été défendus en commission des Finances mais n’ont malheureusement pas été soutenus. Le ministre répondit de manière assez minimaliste, disant que ces amendements figuraient dans la nouvelle directive européenne CRD IV qui transpose les normes de Bâle III et qu’il était donc préférable d’attendre l’adoption de cette directive au niveau européen, d’autant plus que nous sommes en affaires courantes. Pour nous, cette attitude est vraiment trop timide.

Le processus institutionnel européen est parfois lent et ambitieux. Plusieurs États membres n’ont pas attendu les directives CRD pour réformer eux-mêmes le secteur financier. Nous estimons donc que la Belgique aurait pu, même en affaires courantes, aller plus loin.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Uit de feiten blijkt dat de financiële regels drie jaar na de financiële crisis niet diepgaand zijn gewijzigd, op enkele aanpassingen voor de verbetering van het systeem van financieel toezicht na, die we hebben toegejuicht, en de belofte van de banken om het in de toekomst over een andere boeg te gooien.

Na de crisis was iedereen er het evenwel over eens dat er een grondige hervorming nodig was. Er werden werkgroepen van specialisten opgestart. In alle lidstaten hebben de parlementen hun stem laten horen en aanbevelingen geformuleerd. Hier bij ons werd een opvolgingscommissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankencrisis, die moedige en visionaire overwegingen heeft geformuleerd. Het is een lijvig en belangrijk document geworden. Na de woorden is het nu tijd voor daden.

De voorliggende tekst heeft tot doel Europese richtlijnen om te zetten, met name wat betreft de bevoegdheidsconflicten tussen de nationale toezichthouders wanneer een bank of financiële instelling in verschillende landen actief is, en wat het beloningsbeleid betreft.

Zowel het doel als de tekst is minimalistisch, zoals de Raad van State trouwens heeft opgemerkt.

Daarom heeft onze fractie een poging gedaan om een debat op gang te brengen in de commissie voor de Financiën en hebben we verschillende amendementen ingediend om meer en sneller te kunnen optreden dan de Europese richtlijnen voorschrijven. Het ging erom sommige aanbevelingen toe te passen die bijna unaniem door het parlement zijn aangenomen in 2009, maar nog niet in werking getreden zijn.

Ik denk dat men de goede intenties van toen al voor een stuk vergeten is, wat ook blijkt uit de huidige internationale financiële situatie.

De amendementen vielen in vier groepen uiteen. De eerste strekte ertoe de eigen middelen van de banken te verhogen om zo het hefboomeffect te verkleinen door het teveel aan schuldfinanciering. Dat was de oorzaak van de problemen bij Fortis, die deze grootbank in moeilijkheden brachten en een aanzienlijke reddingsoperatie door de staat noodzakelijk hebben gemaakt.

De tweede reeks belangrijke amendementen strekte ertoe een onderscheid tot stand te brengen tussen de traditionele depositobanken en de banken die grotere risico’s nemen door te speculeren.

Het derde soort amendementen ging over de noodzaak om nieuwe beloningspraktijken in te voeren, vooral wat de voordelen voor de topmanagers betreft.

Het vierde soort amendementen strekte ertoe de spaarders meer te betrekken bij de strategische keuzes die de banken maken.

We hebben deze amendementen in de commissie voor de Financiën verdedigd, maar kregen helaas weinig steun. Het antwoord van de minister was vrij kort, namelijk dat deze wijzigingen in de nieuwe Europese CRD IV-richtlijn staat die de Bazel III-normen overneemt, en dat het dus beter is te wachten op de goedkeuring van die richtlijn op het Europees niveau, temeer daar de regering enkel lopende zaken behartigt. Deze houding vinden we te terughoudend.

Het Europese institutioneel proces verloopt soms traag en is ambitieus. Verschillende lidstaten hebben niet gewacht op de CRD-richtlijnen om hun financiële sector te hervormen. We vinden dus dat België, zelfs in deze periode van lopende zaken, verder had kunnen gaan.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Je voudrais remercier les orateurs qui ont souligné la nécessité d’avancer dans la transposition de plusieurs directives européennes. Je comprends ceux qui souhaitent que l’on progresse plus rapidement dans ce domaine. Plusieurs projets de directives se trouvent actuellement entre le Conseil européen et le parlement. Lorsqu’elles auront été adoptées au niveau européen, ces directives seront transposées en droit belge. On peut toujours imaginer de prendre les devants mais certains dispositifs doivent être coordonnés à l’échelon européen.

Un sommet important se tiendra demain à Bruxelles. J’espère qu’il apportera une solution à la crise grecque et qu’il permettra ainsi de supprimer le risque de contagion à d’autres pays de la zone euro. On peut également espérer que ce sommet donnera une impulsion dans les domaines qui nous occupent.

Il convient de progresser davantage dans l’intégration européenne, non seulement pour le contrôle des marchés mais également pour l’intégration budgétaire. Il s’agit en effet de renforcer la capacité préventive d’action au niveau européen ainsi que la création de dispositifs européens à l’initiative de ce que le président de la Banque centrale européenne appelait voici quelques semaines « un ministre des Finances européen ». Cette fonction s’inspirerait du modèle existant pour les Relations extérieures et donc des fonctions assumées aujourd’hui par Mme Ashton à la tête d’un Conseil chargé des Relations extérieures.

Cela pourrait également se faire sur le plan économique et financier à la condition d’augmenter les moyens budgétaires de l’Union européenne et de doter cette nouvelle méthode de travail d’un instrument nouveau : les euro-obligations. Nous plaidons depuis de très nombreuses années pour leur création. J’espère que nous parviendrons à convaincre qu’il s’agit, outre l’intégration budgétaire, de la seule voie permettant d’éviter les crises telles que nous les connaissons aujourd’hui.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – Ik dank de sprekers die erop gewezen hebben dat we werk moeten maken van de omzetting van verschillende Europese richtlijnen. Ik begrijp de mensen die sneller vooruit zouden willen gaan. Verschillende ontwerprichtlijnen staan momenteel op stapel tussen de Europese Raad en het parlement. Wanneer ze op Europees niveau zullen zijn aangenomen, zullen ze in het Belgisch recht worden omgezet. We zouden hierop kunnen vooruitlopen, maar sommige systemen moeten Europees gecoördineerd worden.

Morgen grijpt er een belangrijke top plaats in Brussel. Ik hoop dat er een oplossing gevonden wordt voor de Griekse crisis en dat aldus het risico op besmetting van andere landen van de eurozone wordt uitgesloten. We hopen ook dat op deze top de nodige impulsen worden gegeven in een aantal belangrijke domeinen.

We moeten verdergaan met de Europese integratie, niet alleen wat het toezicht op de markten betreft, maar ook in de richting van een meer eenvormig begrotingsbeleid. Het gaat erom zowel meer preventief te kunnen optreden op Europees niveau, als om het uitwerken van Europese systemen door ‘een Europees minister van Financiën’ zoals de voorzitter van de Europese Centrale Bank hem enkele weken geleden noemde. Deze functie zou geïnspireerd zijn op het bestaande model voor Buitenlandse zaken en dus op de opdracht die vandaag wordt uitgevoerd door mevrouw Ashton als hoofd van de Raad buitenlandse zaken.

Dit kan ook op financieel en economisch gebied zo worden geregeld indien de budgettaire middelen van de EU worden opgetrokken en indien aan deze nieuwe werkmethode ook een nieuw instrument wordt toegevoegd: de euro-obligatie. We bepleiten al jarenlang de invoering van dit nieuwe instrument. Ik hoop dat we op overtuigende wijze zullen kunnen aanvoeren dat dit naast een grotere budgettaire integratie de enige weg is om crisissen te voorkomen zoals die welke we nu meemaken.

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1619/5.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1619/5.)

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi réformant la procédure de liquidation-partage judiciaire (Doc. 5-405) (Art. 81, al. 3, et art. 79, alinéa premier, de la Constitution)

Wetsontwerp houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling; (Stuk 5-405) (Art. 81, derde lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. le président. – La parole est à M. Bousetta pour un rapport oral.

De voorzitter. – Het woord is aan de heer Bousetta voor een mondeling verslag.

M. Hassan Bousetta (PS), corapporteur. – La liquidation-partage est un sujet fort technique et difficile d’accès. Il a pourtant des implications extrêmement importantes dans la vie quotidienne. Elle consiste en effet en la séparation en plusieurs parties de biens en communauté ou en indivision. Les cas les plus fréquents surviennent dans des cas de séparation, de divorce ou de succession. C’est dire la fréquence à laquelle cette procédure est utilisée. Elle est toutefois lourde et n’est soumise à aucun délai. Il n’est dès lors pas exceptionnel que des liquidations-partages n’aboutissent pas avant plusieurs années, ce qui s’avère extrêmement coûteux et éprouvant pour les personnes concernées.

C’est sans aucun doute ce constat qui a présidé à l’excellent travail législatif effectué au Sénat puis à la Chambre. Pour rappel, la proposition qui vous est soumise a d’abord été déposée dans cette assemblée le 28 octobre 2010 par Mmes Defraigne, Taelman, Faes et Khattabi et par MM. Swennen, Mahoux, Torfs et Delpérée. Longuement retravaillée à la suite de l’avis du Conseil d’État, la proposition a été adoptée à l’unanimité en séance plénière le 26 mai dernier. La Chambre a alors procédé à l’examen du texte et l’a légèrement amendé sur quatre types de points.

La Chambre a d’abord procédé à certaines rectifications linguistiques. La procédure a encore été simplifiée en ce qui concerne la transmission des copies des procès-verbaux d’ouverture des opérations. Il est en effet désormais possible d’y procéder par le biais d’un courrier recommandé avec accusé de réception, ce qui a pour effet de simplifier la démarche et surtout de la rendre moins onéreuse.

Deuxième point sur lequel la Chambre est intervenue ; la notion d’intéressé. Pour éviter toute confusion, le nouveau texte de l’article 1223 du Code judiciaire modifié vise expressément les parties et les intéressés, ces derniers pouvant dorénavant être des créanciers.

Enfin, la question des dispositions transitoires a été réglée : alors que les affaires pendantes mais non prises en délibéré seront soumises à la nouvelle loi, les affaires déjà prises en délibéré ou ayant fait l’objet d’un jugement seront soumises à l’ancienne procédure.

Les améliorations apportées par la Chambre n’ayant soulevé aucun nouvel amendement, le texte a été adopté à l’unanimité par la commission ce mardi 19 juillet.

Le projet sur lequel vous êtes invités à vous prononcer garantit une procédure plus encadrée en termes de délais et assure une meilleure protection des droits respectifs des parties.

De heer Hassan Bousetta (PS), corapporteur. – De vereffening-verdeling is een technisch en moeilijk toegankelijk onderwerp. Nochtans heeft ze zeer belangrijke gevolgen op het dagelijkse leven. Ze heeft betrekking op de verdeling van goederen in gemeenschap of in onverdeeldheid. De procedure wordt vaak gebruikt: bij een scheiding, een echtscheiding of een erfenis. Ze is echter omslachtig en aan geen enkele termijn onderworpen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vereffeningen-verdelingen soms jaren aanslepen en een zeer dure beproeving voor de betrokken personen zijn.

Die vaststelling was ongetwijfeld het uitgangspunt van het voortreffelijke wetgevende werk in de Senaat en daarna in de Kamer. Het voorliggende ontwerp werd oorspronkelijk op 28 oktober 2010 als een wetsvoorstel in deze assemblee ingediend door de dames Defraigne, Taelman, Faes en Khattabi en de heren Swennen, Mahoux, Torfs en Delpérée. Het werd grondig herschreven na een advies van de Raad van State. Uiteindelijk werd het wetsvoorstel op 26 mei jongstleden in plenaire vergadering eenparig goedgekeurd. De Kamer heeft de tekst daarop behandeld en heeft een viertal kleine aanpassingen aangebracht.

Ten eerste zijn er enkele taalcorrecties. De procedure voor de overhandiging van de afschriften van de processen-verbaal van de opening van de werkzaamheden werd vereenvoudigd. Die overhandiging kan nu gebeuren door middel van een aangetekende zending tegen ontvangstbewijs. Hierdoor wordt de procedure vereenvoudigd en wordt ze vooral minder duur.

De Kamer heeft ook het begrip ‘belanghebbende’ aangepast. Om alle verwarring te vermijden verwijst de nieuwe tekst van artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek uitdrukkelijk naar de partijen en andere belanghebbenden, waarmee dus ook de schuldeisers kunnen worden bedoeld.

Ten slotte werden ook overgangsbepalingen opgenomen. De hangende zaken die nog niet in beraad zijn genomen, zullen onder de nieuwe regeling vallen; op de zaken die reeds in beraad zijn genomen of waarover al een vonnis is geveld, blijft de oude procedure van toepassing.

Op de door de Kamer verbeterde tekst werden geen amendementen ingediend. De commissie heeft de tekst op dinsdag 19 juli eenparig aangenomen.

Het voorliggende ontwerp waarborgt een procedure met duidelijker termijnen en een betere bescherming van de rechten van de respectieve partijen.

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission de la Justice est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1513/6.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1513/6.)

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi portant des mesures en vue de l’instauration d’une cotisation de solidarité pour l’occupation d’étudiants non assujettis au régime de la sécurité sociale des travailleurs salariés (Doc. 5-1166) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid (Stuk 5-1166) (Evocatieprocedure)

Proposition de loi modifiant un certain nombre de dispositions relatives au travail d’étudiant (de Mme Nele Lijnen et M. Guido De Padt ; Doc. 5-87)

Wetsvoorstel houdende wijziging van een aantal bepalingen betreffende studentenarbeid (van mevrouw Nele Lijnen en de heer Guido De Padt; Stuk 5-87)

Proposition de loi modifiant la réglementation en matière de travail d’étudiant (de M. Dirk Claes et consorts ; Doc. 5-348)

Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving inzake de studentenarbeid (van de heer Dirk Claes c.s.; Stuk 5-348)

Proposition de loi modifiant la réglementation relative au travail des étudiants (de M. François Bellot et consorts ; Doc. 5-492)

Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende de studentenarbeid (van de heer François Bellot c.s.; Stuk 5-492)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. le président. – La parole est à Mme Winckel pour un rapport oral.

De voorzitter. – Het woord is aan mevrouw Winckel voor een mondeling verslag.

Mme Fabienne Winckel (PS), rapporteuse. – Ce projet de loi a été examiné par la commission des Affaires sociales les mercredi 13 et mardi 19 juillet. Étant donné que la commission s’était déjà penchée sur cette problématique, plusieurs propositions de loi étaient jointes à l’ordre du jour de la commission. Il s’agit des proposition suivantes : modifiant un certain nombre de dispositions relatives au travail d’étudiant, de Mme Lijnen et de M. De Padt ; modifiant la réglementation en matière de travail d’étudiant, de M. Claes et consorts ; modifiant la réglementation relative au travail des étudiants, de M. Bellot et consorts.

La vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances a exposé la portée du projet. Elle a rappelé que l’accord de gouvernement prévoit une nette simplification de la réglementation en la matière, car le système actuel est complexe et contesté.

Actuellement, les étudiants peuvent être occupés 23 jours durant les mois de juillet, août et septembre et 23 jours durant les autres mois de l’année.

La cotisation de solidarité à charge de l’employeur s’élève à 5,01% et celle à charge de l’étudiant à 2,5% pour les 23 jours au maximum prestés pendant le troisième trimestre. La cotisation de solidarité à charge de l’employeur s’élève à 8,01% et celle à charge de l’étudiant à 4,5% pour les 23 jours au maximum prestés pendant les trois autres trimestres.

Tout dépassement des 23 jours, que ce soit pendant les vacances d’été ou le reste de l’année, a pour effet l’assujettissement ordinaire auprès de l’employeur qui l’a provoqué.

La réforme du système prend en compte deux principes. Primo, l’étudiant est avant tout un étudiant et non un travailleur sous statut particulier. Secundo, le travail des étudiants ne doit pas concurrencer de façon déloyale celui des travailleurs peu qualifiés ou des demandeurs d’emploi.

Ainsi, la solution proposée est plus amplement construite sur les principes de l’application Dimona existante et fait usage des possibilités offertes par le re-engineering récent de celle-ci. La Dimona permet d’établir avec certitude et d’une manière uniforme la relation de travail.

Le projet de loi permettra à l’ONSS de rendre opérationnelle la réforme d’un point de vue technique et administratif et d’informer correctement l’ensemble des acteurs – employeurs, secrétariats sociaux et étudiants.

Outre ce projet de loi, un arrêté royal est également nécessaire pour parachever la réforme du travail étudiant. Il sera adopté après la promulgation du présent projet de loi.

Après l’adoption de la loi et de l’arrêté, le système sera le suivant.

Un étudiant pourra travailler 50 jours par an en bénéficiant d’une réduction de cotisations.

Un taux global de cotisation de solidarité est fixé à 8,13 pour cent.

La limitation à six mois du travail sous contrat d’étudiant est reportée à douze mois.

Le solde du contingent de jours disponibles pour l’étudiant et l’employeur sera consultable grâce à un compteur géré par une application informatique développée par l’ONSS.

Les charges administratives qui résultent de la réforme proposée sont limitées au strict minimum.

Enfin, la réforme du travail étudiant entrera en vigueur au 1er janvier 2012 et fera l’objet d’une première évaluation par le Conseil national du travail en collaboration avec l’ONSS, le SPF de l’Emploi et le SPF de la Sécurité sociale avant le 31 août 2013.

Nous avons également reçu en réunion de la commission des affaires sociales M. Koen Snyders, administrateur général de l’ONSS. Il nous a exposé la manière dont son institution va mettre en œuvre les principes de la réforme du travail des étudiants. La solution proposée est fondée sur les principes de l’application Dimona actuelle. Il a été demandé à l’ONSS de développer un instrument qui permette la consultation du contingent tant par l’employeur que par le travailleur, en l’occurrence l’étudiant.

Il importait de fournir à l’employeur l’information qui lui permette de vérifier si le contrat qu’il propose à l’étudiant ne dépasse pas le contingent autorisé, c’est-à-dire ne sorte pas de la limite des 50 jours annuels.

D’autres dispositions techniques ont encore été apportées dans l’exposé de l’administrateur général de l’ONSS comme le recours à la déclaration Dimona, les sanctions relatives au dépassement du contingent ou encore les mesures propres à assurer la cohérence du quota dans certaines situations particulières. Pour toutes ces modalités techniques, je me permettrai de m’en remettre au rapport écrit, qui est très détaillé.

Quant au calendrier, il est prévu de faire durant ce mois de juillet une communication sur la nouvelle déclaration du travail des étudiants aux employeurs et aux prestataires de services.

Je vais revenir sur certaines interventions faites dans la discussion générale en commission des Affaires sociales.

Un membre a rappelé que la commission des Affaires sociales s’était déjà penchée précédemment sur ce dossier, dans l’examen de plusieurs propositions de loi. Il s’est réjoui que la ministre, son cabinet et les services publics concernés aient élaboré une nouvelle réglementation applicable dès le 1er janvier 2012. Il a par ailleurs souhaité que ce dossier puisse encore évoluer en vue d’améliorer encore le statut du travail des étudiants.

Un commissaire a noté que le régime proposé repose sur trois principes : le maintien de l’équilibre budgétaire, le respect du travail étudiant sans faire concurrence à d’autres catégories de travailleurs, enfin le souci de ne pas porter préjudice aux travailleurs peu qualifiés et en situation précaire, ni aux candidats travailleurs.

Un autre membre a souhaité que l’agenda proposé par l’ONSS soit réaliste et s’est réjoui du volet sur « l’information aux parties » contenu dans le texte soumis à examen.

Une commissaire a posé quelques questions, notamment sur la neutralité budgétaire ou encore sur la période ciblée pour le travail étudiant.

Une sénatrice a précisé que la vigilance restait de mise lorsqu’il s’agira d’appliquer les principes énoncés dans le projet, notamment en ce qui concerne l’effet d’éviction dont pourraient être victimes les travailleurs peu qualifiés.

Un membre a salué le fait qu’une série d’ambiguïtés ont été levées dans la réglementation proposée et que les nouvelles règles prévoient une flexibilité suffisante tant pour les étudiants que pour les employeurs.

Les amendements déposés portaient essentiellement sur : le dépassement du nombre maximum d’heures de travail au cours de l’année civile ; la suppression du plafond de revenus pour ce qui concerne la prise en charge fiscale des étudiants jobistes ; la prestation du travail étudiant en périodes de courte durée ; la diminution, hors des périodes de vacances scolaires, du nombre de jours durant lesquels les étudiants peuvent travailler en étant soustraits de l’application de la loi relative aux contrats de travail, et l’augmentation de ce nombre de jours durant les vacances solaires ; l’uniformisation du taux de cotisation de solidarité à 10,5 pour cent ; le stage d’attente en matière de réglementation du chômage.

Ce projet de loi a été adopté en commission des Affaires sociales par onze voix et une abstention.

Mevrouw Fabienne Winckel (PS), rapporteur. – Dit wetsontwerp werd in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden besproken op woensdag 13 en dinsdag 19 juli. Aangezien de commissie zich al over deze problematiek gebogen had, werden verschillende wetsvoorstellen samengevoegd op de agenda van de commissie. Het gaat meer bepaald om het wetsvoorstel houdende wijziging van een aantal bepalingen betreffende studentenarbeid van mevrouw Nele Lijnen en de heer Guido De Padt, het wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving inzake de studentenarbeid, van de heer Dirk Claes en het wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende de studentenarbeid van de heer François Bellot, c.s.

De vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid heeft de draagwijdte van het ontwerp toegelicht. Ze wees erop dat in de regeringsverklaring voorzien werd in een vereenvoudiging van de reglementering omdat de huidige regeling ingewikkeld en betwistbaar is.

Nu mogen studenten 23 dagen werken in de maanden juli, augustus en september en 23 dagen in de overige maanden van het jaar.

De solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever bedraagt 5,01% en die ten laste van de student 2,5% voor de maximaal 23 dagen gepresteerd in het derde trimester. De solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever bedraagt 8,01% en die ten laste van de student 4,5% voor de maximaal 23 dagen gepresteerd tijdens de drie overige trimesters.

Bij elke overschrijding van de 23 dagen tijdens de zomervakantie of in de rest van het jaar moet de betrokken werkgever de gewone bijdragen betalen.

De hervorming van de regeling houdt rekening met twee principes. In de eerste plaats is er het feit dat de student voor alles een student is en dus geen werknemer met een bijzonder statuut.

In de tweede plaats mag studentenarbeid geen oneerlijke concurrentie vormen voor minder gekwalificeerde arbeiders of werkzoekenden.

De voorgestelde oplossing steunt dan ook zeer sterk op de principes van de bestaande Dimonatoepassing en maakt gebruik van de mogelijkheden van de recente re-engineering die deze toepassing biedt. Met Dimona kan de arbeidsrelatie met zekerheid en op uniforme wijze worden vastgesteld.

Het wetsontwerp zal het de RSZ mogelijk maken de hervorming operationeel te maken op technisch en administratief gebied en alle actoren, werkgevers, sociale secretariaten en studenten, correct in te lichten.

Naast dit wetsontwerp is ook een koninklijk besluit vereist om de hervorming van de studentenarbeid af te ronden. Het zal worden aangenomen na de afkondiging van deze wet.

Na de goedkeuring van de wet en het koninklijk besluit zal de volgende regeling in werking treden.

Een student zal 50 dagen per jaar mogen werken met een verlaagde bijdrage.

De totale solidariteitsbijdrage wordt begrensd op 8,13 procent.

De beperking tot zes maanden werk met een studentencontract wordt verlengd tot twaalf maanden.

Het saldo van het contingent beschikbare dagen voor de student en de werkgever kan worden geraadpleegd op basis van een teller die door de RSZ wordt beheerd.

De administratieve lasten die uit de voorgestelde hervormingen voortkomen, blijven beperkt tot een strikt minimum.

De hervorming van de studentenarbeid treedt in werking op 1 januari 2012 en zal door de Nationale Arbeidsraad, in samenwerking met de RSZ, de FOD Werkgelegenheid en de FOD Sociale Zekerheid vóór 31 augustus 2013 een eerste maal worden geëvalueerd.

We hebben ook de heer Koen Snyders, administrateur-generaal van de RSZ gehoord in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. Hij heeft ons gezegd hoe zijn instelling de beginselen van de hervorming van de studentenarbeid zal toepassen. De voorgestelde oplossing steunt op de beginselen van de huidige Dimona-toepassing. De RSZ werd gevraagd een instrument te ontwikkelen waarmee het contingent kan worden geraadpleegd, zowel door de wekgever als door de werknemer, in dit geval de student.

De werkgever moet de nodige informatie krijgen om te kunnen nagaan of de arbeidsovereenkomst die hij de student voorstelt het toegestane contingent van 50 dagen per jaar niet overschrijdt.

In de uiteenzetting van de administrateur-generaal van de RSZ werden nog andere technische bepalingen aangehaald, zoals het beroep op de Dimonaverklaring, de sancties voor de overschrijding van het contingent en de maatregelen om de coherentie van de quota te garanderen in bijzondere omstandigheden. Voor alle technische bepalingen verwijs ik naar het zeer gedetailleerde schriftelijke verslag.

Deze maand nog zullen de werkgevers en de dienstverleners informatie krijgen over de nieuwe aangifte van studentenarbeid.

Een lid merkte op dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden dit dossier vroeger al heeft behandeld bij de bespreking van verschillende wetsvoorstellen. Het verheugde hem dat de minister, haar kabinet en de betrokken overheidsdiensten een nieuwe reglementering hebben uitgewerkt die op 1 januari 2012 in werking treedt. Hij wenste overigens dat het dossier nog zou kunnen evolueren, om het statuut van de studentenarbeid nog te verbeteren.

Een lid merkte op dat de voorgestelde regeling gebaseerd is op drie beginselen: de vrijwaring van het budgettair evenwicht, het respect voor studentenarbeid zonder concurrentie voor andere categorieën van werknemers, en de zorg om de laaggekwalificeerde arbeiders die zich in een precaire situatie bevinden of kandidaat-werknemers niet te benadelen.

Een ander lid wenste dat de door de RSZ voorgestelde agenda realistisch zou zijn en was verheugd over de informatie aan de partijen in de tekst van het ontwerp.

Een lid heeft enkele vragen gesteld over de budgettaire neutraliteit en de beoogde periode voor de studentenarbeid.

Een senator heeft gezegd dat waakzaamheid geboden is bij de toepassing van de beginselen van het ontwerp, vooral met betrekking tot de mogelijke uitstoting van laaggekwalificeerde werknemers.

Een lid was verheugd over het feit dat een aantal onduidelijkheden uit de voorgestelde reglementering werden gehaald en dat de nieuwe regels voldoende soepel zijn voor de studenten en de werkgevers.

De ingediende amendementen hadden vooral betrekking op: de overschrijding van het maximumaantal werkuren tijdens het kalenderjaar, de afschaffing van het inkomstenplafond voor de fiscale tenlasteneming van jobstudenten, het verrichten van studentenarbeid tijdens een korte periode, de vermindering van het aantal dagen waarop studenten, buiten de schoolvakanties, mogen werken buiten de toepassing van de wet op de arbeidsovereenkomsten en de verhoging van dat aantal dagen tijdens de schoolvakanties, het eenvormig maken van het percentage van de solidariteitsbijdrage op 10,5% en de wachttijd in de werkloosheidsreglementering.

Het wetsontwerp werd in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden aangenomen met elf stemmen en één onthouding.

Mme Elke Sleurs (N-VA). – Le groupe N-VA soutient le projet de loi, même si nous regrettons qu’on ait pas osé aller plus loin. À nos yeux, on rate une occasion de promouvoir la législation sur le travail étudiant en un véritable statut.

Soyons clairs : un jobiste est un étudiant qui travaille et pas un travailleur qui étudie. Étudier demeure son activité principale. Inscrit pour au moins 27 crédits dans une université, il veut gagner un peu plus d’argent de poche, contribuer à ses frais de scolarité et parfois simplement faire plus ample connaissance avec le monde du travail.

Une étude de Randstad a prouvé que les étudiants jobistes ne concurrencent pas les jeunes demandeurs d’emploi. On ne peut donc parler d’effet d’éviction.

Comme nous voulons considérer la législation dans une perspective plus large et combler les lacunes de l’actuel projet de loi, nous redéposons nos amendements.

D’abord, nous souhaitons supprimer le système de jours. C’est grâce à sa flexibilité qu’un étudiant peut être engagé pour une courte période. Les étudiants ne travaillent pas volontiers en termes de jours. Le comptage horaire offre bien plus de possibilités. Il est donc indiqué de fixer le plafond d’un jobiste à 400 heures par an.

La loi sur le travail devrait prévoir une exception, dispensant les étudiants de travailler par blocs de quatre heures. Le gérant d’un restaurant universitaire ou d’un café comme le boulanger du coin seraient contents qu’un étudiant donne un coup de main durant une heure, par exemple dans l’heure de midi ou pendant une heure de fourche. Les universités de Leuven et Brussel ont déjà conclu des conventions collectives qui autorisent des contrats d’une heure.

L’Open Vld proposait aussi ce plafond de 400 heures, mais n’a pas appuyé nos amendements.

Pour permettre aux étudiants jobistes de rester fiscalement à charge de leurs parents, nous proposons aussi de supprimer la limite de revenus. Les jeunes travaillant exclusivement sous statut d’étudiant resteraient fiscalement à charge de leurs parents. Nous voulons ainsi montrer notre compréhension à l’égard des étudiants qui font un petit boulot pour financer leurs études.

Le projet de loi améliore la réglementation actuelle, mais ne tient pas suffisamment compte de la flexibilité souhaitée par les étudiants jobistes et par leurs employeurs.

Nous continuerons donc à suivre et à évaluer l’application de cette loi et déposerons si nécessaire d’autres propositions de loi.

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). – De N-VA-fractie steunt het ingediende wetsontwerp, ook al betreuren we ten zeerste dat men niet verder is durven te gaan. We vinden het een gemiste kans om de wetgeving op studentenarbeid om te vormen tot een echt statuut.

Laten we duidelijk zijn: het gaat hier over jobstudenten en niet over werkstudenten. De kernactiviteit van een jobstudent is nog altijd studeren. Hij is voor minstens 27 studiepunten bij een universiteit ingeschreven. Hij wil wat bijverdienen om wat extra zakgeld te hebben, om bij te dragen aan de studiekosten en soms wil hij gewoon wat werkervaring opdoen.

Onderzoek door Randstad heeft duidelijk aangetoond dat jobstudenten jonge werkzoekenden niet in de weg staan. Er is dus geen sprake van een verdringingseffect.

Omdat wij de wetgeving ruimer willen bekijken en om de tekorten die wij in het huidige wetsontwerp nog terugvinden weg te werken, dienen wij onze amendementen opnieuw in.

Eerst en vooral willen we het systeem van dagen doen verdwijnen. Precies door zijn flexibiliteit kan een student voor kortere periodes worden ingezet. Studenten werken echt niet graag in dagen. Het tellen in uren biedt veel meer mogelijkheden. Het is dan ook raadzaam de maximaal toegelaten arbeid voor studenten vast te leggen op 400 uren per jaar.

Ook zou de arbeidswet een uitzondering moeten opnemen, waardoor studenten niet in verplichte blokken van 4 uur hoeven te werken. De uitbater van een studentenrestaurant, een lokaal café of de bakker op de hoek, zou tevreden zijn als een student zou kunnen inspringen voor een uurtje, bijvoorbeeld tijdens de middagpauze of tussen twee lestijden. De universiteiten van Leuven en Brussel hebben hiervoor al collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten teneinde zelfs contracten van een uur toe te laten.

Open Vld stelde in zijn eigen wetsvoorstel ook die 400 uren voor, maar toch steunden zij onze amendementen niet.

Om jobstudenten bij hun ouders langer fiscaal ten laste te laten zijn, stellen we ook voor om de inkomensgrens op te heffen. Jongeren die uitsluitend met een arbeidsovereenkomst voor studenten werken, zouden op die manier fiscaal ten laste van de ouders kunnen blijven. Hiermee wensen wij ons begrip voor studenten die vooral bijklussen om hun studies mee te betalen, te onderstrepen.

Het wetsontwerp is een verbetering van de huidige reglementering, maar ze houdt te weinig rekening met de flexibiliteit van de studenten en ook met de vraag naar meer soepelheid van de werkgevers van jobstudenten en de studenten zelf.

Wij zullen de toepassing van deze wet dan ook blijven volgen en evalueren en, zo nodig, nieuwe wetsvoorstellen bij dit parlement indienen.

Mme Fatiha Saïdi (PS). – Je voudrais simplement souligner que mon groupe marquera son accord sur la réforme du dispositif relatif au travail des étudiants. Les nouvelles dispositions visent à assouplir et à simplifier les procédures actuelles.

Par ailleurs, deux principes importants sous-tendent ces modifications. Premièrement, l’étudiant est avant tout un étudiant et non un travailleur avec un statut particulier. Deuxièmement, le travail des étudiants ne doit pas concurrencer de façon déloyale celui des travailleurs peu qualifiés et des demandeurs d’emploi.

Tout le monde en convient, le système actuel est compliqué, il manque de souplesse et de transparence. En vertu de ce nouveau dispositif, à partir de janvier 2012, le régime sera de 50 jours de travail durant l’année, et il n’y aura qu’un seul régime de cotisation.

La modernisation du système de contrôle des jours effectivement prestés facilitera les choses pour les étudiants, les employeurs et les services d’inspection.

Nous accueillons aussi très favorablement l’évaluation qui sera faite dans le courant de l’année 2013 et qui permettra de procéder éventuellement à des adaptations.

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). – Onze fractie zal instemmen met de hervorming van de wetgeving betreffende de studentenarbeid. De nieuwe bepalingen zijn erop gericht de huidige procedures te versoepelen en te vereenvoudigen.

Twee belangrijke beginselen liggen overigens aan de basis van de wijzigingen. In de eerste plaats is de student voor alles een student en geen werknemer met een bijzonder statuut. In de tweede plaats mag studentenarbeid geen oneerlijke concurrentie vormen voor de tewerkstelling van laaggekwalificeerde werknemers en werkzoekenden.

Iedereen is het erover eens dat de huidige regeling ingewikkeld is, niet voldoende soepel en transparant. Met de nieuwe regeling mag, vanaf januari 2012, 50 werkdagen per jaar worden gewerkt en zal nog slechts één bijdrageregeling gelden.

De modernisering van het controlesysteem van de effectief gepresteerde dagen zal de zaken vereenvoudigen voor de studenten, de werkgevers en de inspectiediensten.

Het verheugt ons ook ten zeerste dat in de loop van 2013 een evaluatie zal worden gemaakt, zodat eventueel aanpassingen kunnen worden aangebracht.

M. Dirk Claes (CD&V). – J’ai déposé une proposition de loi sur le travail des étudiants le 15 juillet 2008. Je me réjouis donc que, trois ans plus tard, une nouvelle législation voie enfin le jour.

Mme Lijnen de l’Open Vld avait elle aussi déposé une proposition en 2008. Elle allait dans le même sens que la nôtre et nos deux groupes se sont donc accordés sur une proposition commune en 2009. Malheureusement, les ministres Onkelinx et Milquet n’ont pas accueilli très favorablement notre proposition. Elles craignaient que le nouveau régime de travail des étudiants fasse obstacle à l’embauche des moins qualifiés. Mme Lijnen et moi-même avons rencontré les ministres à leur cabinet et les avons peu à peu convaincues des aspects positifs de notre proposition.

Nous avons redéposé notre proposition en 2010. Elle a été transmise à la commission des Affaires sociales.

Les deux ministres m’ont demandé, en ma qualité de président de cette commission, de différer l’examen de la proposition parce que celle-ci était analysée par le Conseil national du travail. Le gouvernement souhaitait d’abord un accord entre le patronat et les syndicats. Nous avons accepté mais la ministre a déposé un projet de loi sans consulter notre commission. Ce projet est proche de la proposition que nous avons déposée voici trois ans. Le Parlement doit parfois patienter longtemps pour obtenir des réalisations.

Contrairement à Mme Sleurs, nous pensons qu’il s’agit d’un bon projet. Il apporte aux étudiants jobistes et aux employeurs la flexibilité tellement nécessaire qui faisait défaut dans la proposition. L’attitude a bien changé depuis 2008 mais le changement ne va peut-être pas encore assez loin, comme le dit Mme Sleurs. Le projet apportera des améliorations à partir de 2012.

Les principales améliorations sont les suivantes : un étudiant peut travailler cinquante jours par an, il peut conclure un contrat d’un an au lieu de six mois, le taux des cotisations ONSS est de 8,13% sur l’ensemble de l’année. Notre proposition suggérait un taux de 8,20%. Un contrôle est possible, ce qui est extrêmement important. Les étudiants et les employeurs ne reçoivent pas carte blanche. L’ONSS a, à cet égard, réalisé du bon travail. Les étudiants comme les employeurs pourront à tout moment savoir combien de jours sur le total autorisé ont déjà été utilisés. Si un employeur fait travailler un étudiant plus de cinquante jours par an, il est donc normal de considérer qu’il aurait pu facilement le contrôler et de procéder à une régularisation rétroactive depuis le premier jour de travail. Cette règle ne s’applique que si l’étudiant a travaillé pour un seul et même employeur. Il est certes possible à l’employeur d’occuper l’étudiant pendant cinquante jours comme étudiant puis de conclure avec lui un contrat ordinaire pour les prestations à partir du 51e jour. Je l’ai expressément demandé en commission. L’employeur peut aussi décider d’engager un autre étudiant. Si l’étudiant qui a dépassé le nombre maximal de jours autorisés, a travaillé auprès de plusieurs employeurs, les cotisations sociales normales ne sont dues qu’à partir du 51e jour par l’employeur qui occupe l’étudiant à ce moment-là.

Le présent texte peut encore être amélioré grâce à l’introduction d’un système de demi-jours. Il incombe surtout à l’administration et à l’ONSS de rendre ce système possible. Nombreux sont en effet les étudiants qui travaillent quelques heures dans les restaurants universitaires.

Ces étudiants devraient avoir la possibilité d’être inscrits pour des demi-jours.

Le système sera évalué pour le 31 août 2013. Je propose que nous examinions à cette date la possibilité d’introduire des demi-jours.

Pour terminer, je tiens à remercier les deux ministres, leur cabinet et leur administration pour cette amélioration juridique du travail des étudiants, sans oublier notre collègue Bellot qui, au nom du MR, a déposé une proposition allant dans le même sens.

De heer Dirk Claes (CD&V). – Op 15 juli 2008 heb ik namens de CD&V-fractie een wetsvoorstel op studentenarbeid ingediend. Het doet me vandaag dan ook plezier dat er drie jaar later eindelijk een nieuwe wetgeving tot stand komt.

In 2008 had ook collega Lijnen van de Open Vld-fractie een voorstel ingediend. Dat ging in dezelfde richting als het onze, zodat we in 2009 tot een gezamenlijk voorstel van onze beide fracties konden komen. Helaas stonden de ministers Onkelinx en Milquet niet erg positief tegenover ons voorstel. Zij vreesden dat de nieuwe regeling voor jobstudenten de tewerkstelling van laaggeschoolden in de weg zou staan. We hebben daar lang over gediscussieerd en mevrouw Lijnen en ikzelf werden zelfs op de kabinetten van de beide ministers uitgenodigd. De ministers konden hun stelling niet echt hard maken en kregen geleidelijk meer oog voor de positieve kanten van ons voorstel. Ook in latere discussies en in antwoorden op parlementaire vragen, bleek dat beide ministers ons voorstel tenslotte genegen waren.

We hebben ons voorstel in 2010 opnieuw ingediend, waarna het naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden werd verzonden.

Als voorzitter van die commissie kreeg ik van beide ministers de vraag om te wachten om het voorstel in de commissie te behandelen omdat het voorlag in de Nationale Arbeidsraad. De besprekingen tussen werkgevers en vakbonden waren aan de gang. De regering wenste eerst een akkoord tussen hen te bereiken. We hebben ons achter dat voorstel geschaard en verkozen te wachten. Recent werd er toch een wetsontwerp ingediend, zonder dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden daarbij betrokken werd. Het wetsontwerp werd ingediend door de minister. Het stemde overeen met ons wetsvoorstel van drie jaar geleden. In het parlement is het soms lang wachten om iets gerealiseerd te zien.

In tegenstelling tot mevrouw Sleurs, vinden wij het een goed wetsontwerp. Het bevat de zo nodige flexibiliteit tegenover jobstudenten en werkgevers, die ontbrak in het voorstel. Vergeleken bij de houding in 2008 tegenover onze voorstellen staan we vandaag al ver, maar misschien nog niet ver genoeg, zoals mevrouw Sleurs zegt. Het wetsontwerp zal verbetering meebrengen vanaf 2012.

De verbeteringen liggen er vooral in dat een student vijftig dagen per jaar mag werken, dat hij een contract krijgt van één jaar in plaats van zes maanden, dat het RSZ-tarief over het hele jaar nu 8,13% wordt. Wij hadden in ons voorstel 8,20% voorgesteld. Met een verschil van 0,07% benadert voorliggende tekst dus de onze. Zeer belangrijk is dat controle mogelijk is. Jobstudenten en werkgevers krijgen geen carte blanche. De RSZ, en meer bepaald de heer Koen Snyders, heeft daartoe zeer mooi werk geleverd. Zowel de studenten als de werkgevers zullen op elk moment van het jaar kunnen vernemen hoeveel dagen van hun contingent ze hebben opgebruikt. Indien de overschrijding van het aantal tewerkgestelde dagen bij eenzelfde werkgever gebeurt, wordt ervan uitgegaan dat die werkgever het aantal gewerkte dagen gemakkelijk kon controleren. Het is dan ook normaal dat indien een werkgever een jobstudent meer dan vijftig dagen als jobstudent laat werken, er een retroactieve regularisatie zal zijn vanaf de eerste gewerkte dag. Die regeling geldt enkel indien er bij één werkgever wordt gewerkt. Een werkgever kan wel iemand vijftig dagen als jobstudent tewerkstellen en hem vanaf de éénenvijftigste dag een gewoon contract geven, waarop de normale sociale bijdragen gelden. Dat heb ik uitdrukkelijk gevraagd in de commissie. De werkgever kan er ook voor kiezen een nieuwe jobstudent aan te werven. Indien de overschrijding van het contingent over meerdere werkgevers plaatsvindt, dan is de normale sociale bijdrage enkel volledig te betalen vanaf de éénenvijftigste dag door de werkgever die de student op dat ogenblik tewerkstelt.

Wat er nog kan worden verbeterd aan de voorliggende tekst is de invoering van een systeem van halve dagen. Vooral de administratie en de RSZ moeten dat mogelijk maken. Veel jobstudenten werken immers enkele uren in studentenrestaurants in universiteitssteden.

Die studenten zouden ook halve dagen moeten kunnen worden ingeschreven.

Tegen 31 augustus 2013 wordt het nieuwe systeem geëvalueerd. Ik stel voor dat we op dat ogenblik bekijken of ook we de halve dagen niet kunnen invoeren.

Ten slotte wil ik beide ministers, de respectieve kabinetten en hun administratie danken voor deze juridische verbetering van de studentenarbeid zonder collega Bellot te vergeten, die namens de MR een voorstel heeft ingediend dat in dezelfde richting ging.

M. Jacques Brotchi (MR). – Le projet de loi qui nous est soumis aujourd’hui réforme le travail des étudiants, ce dont nous réjouissons. Mon groupe plaidait en ce sens depuis longtemps déjà comme le prouve la proposition de loi que nous avons déposée en 2009. Cette dernière était guidée par les mêmes principes que ceux qui ont conduit au projet de loi. Notre texte proposait la suppression des deux périodes avec des taux de cotisations différents, pour instaurer un seul régime soumis toute l’année au même taux de cotisation.

Nous notons quelques petites différences entre notre texte et le projet qui nous est soumis. Notre proposition de loi permettait, dans le cadre de certains régimes de travail clairement déterminés, de rentrer des déclarations immédiates d’emploi par heure. En cas de dépassement du nombre de jours autorisés, le régime classique de cotisations sociales s’appliquait aux seuls jours supplémentaires.

Cela dit, nous nous réjouissons de la mise en place d’une application permettant tant à l’étudiant qu’à l’employeur de consulter le nombre de jours encore disponibles dans le contingent.

Le Sénat a longuement travaillé sur la réforme du travail des étudiants lors de la précédente législature. Lors de l’examen des propositions de loi des différents groupes, certaines adaptations techniques devaient encore être mises en place à l’époque. C’est chose faite aujourd’hui. Nous nous en réjouissons.

Mon groupe soutiendra donc le présent projet.

De heer Jacques Brotchi (MR). – Dit wetsontwerp hervormt de studentenarbeid, wat ons verheugt. Onze fractie heeft daar al lang voor gepleit, zoals blijkt uit het wetsvoorstel dat we in 2009 hebben ingediend. Daarin werden dezelfde beginselen gehuldigd als in het wetsvoorstel dat nu besproken wordt. Onze tekst stelde de afschaffing voor van twee periodes met twee verschillende bijdragevoeten, en stelde één regeling voor met eenzelfde bijdrage voor het gehele jaar.

We merken enkele kleine verschillen op met onze tekst. Ons wetsvoorstel maakte het mogelijk, in bepaalde welomlijnde arbeidsregelingen, onmiddellijke aangiften van tewerkstelling per uur in te dienen. Wanneer het aantal toegelaten dagen overschreden werd, was de klassieke regeling van sociale bijdragen alleen van toepassing op die extra dagen.

We zijn hoe dan ook verheugd over de invoering van een regeling waarbij de student en de werkgever kunnen nagaan hoeveel dagen nog beschikbaar zijn in het contingent.

Tijdens de vorige legislatuur heeft de Senaat lang gewerkt aan de hervorming van de studentenarbeid. Bij de bespreking van de wetsvoorstellen van de verschillende fracties moesten toen nog bepaalde technische aanpassingen worden doorgevoerd. Dat is nu een feit en daar zijn we blij om.

Onze fractie zal dit ontwerp dan ook steunen.

M. Guido De Padt (Open Vld). – Nous voici maintenant en pleine saison du travail étudiant. Ce sont les dernières vacances où il est soumis à cette monstruosité bicéphale que sont les deux fois vingt-trois jours de travail avec un taux distinct de cotisations ONSS. La situation sera nettement meilleure dès le 1er janvier 2012. Nous devons nous dépêcher et il est bon que nous adoptions aujourd’hui le projet de loi, permettant à l’ONSS de tout finaliser à temps sur le plan technique.

Cette réussite est due à plusieurs pères et aussi à une jeune mère, à savoir Nele Lijnen. Affirmer que ce projet de loi a abouti notamment grâce à l’impulsion de l’Open Vld n’est pas faire injure à la vérité.

On a beaucoup discuté à la Chambre et au Sénat et les opposants ont usé d’arguments dénués de pertinence. Les exemples les plus connus sont le prétendu effet d’éviction et le spectre de l’étudiant contraint de trimer toute l’année pour payer ses études trop coûteuses.

Toute personne de bon sens sait qu’il n’en est rien. Le jobiste type ne travaille qu’un nombre limité de jours et ne consacre pas toujours directement son salaire à ses études. D’ailleurs, l’effet d’éviction n’a été établi par aucune étude. Par contre, une étude a montré que les étudiants qui ne travaillent pas ont moins d’opportunités sur le marché du travail.

Il est évident que le travail étudiant diffère d’un véritable emploi ; pour les jeunes, il s’agit d’une première expérience professionnelle et d’un premier contact avec la responsabilité financière.

Quoique satisfaits de ce projet de loi, nous aurions quand même souhaité deux modifications.

Primo, nous restons favorables à un plafond annuel de 400 heures, non seulement parce que l’horeca et la distribution doivent pouvoir faire face aux heures de pointe, mais aussi parce que certains étudiants peuvent mieux combiner de courtes prestations de travail avec leurs études. Nous comprenons toutefois que le dossier n’est pas encore mûr politiquement et que même les secteurs qui demandent un système horaire peuvent accepter la règle des 50 jours. Ce qui n’est pas acquis aujourd’hui pourrait l’être un jour. Nous sommes heureux de savoir qu’on développe un compteur électronique qui permettra de mettre en œuvre le système horaire. Nous espérons qu’il pourra être généralisé, rendant caduc le document ad hoc pour le travail saisonnier et permettant de compter les prestations en heures plutôt qu’en jours durant les petits congés, ce qui facilitera la combinaison du travail et des études.

Secundo, l’introduction du quota de cinquante jours reste pour nous un point litigieux. Notre collègue Claes l’a également souligné. Nous acceptons difficilement l’exception pour les étudiants travaillant plus de cinquante jours chez un même employeur, parce qu’elle peut conduire à une discrimination.

La politique reste bien sûr l’art du possible. Je conclus donc que la nouvelle réglementation représente un grand pas en avant et nous voterons donc le projet.

De heer Guido De Padt (Open Vld). – Momenteel is het volop hoogseizoen voor studentenarbeid. Dit is de laatste vakantie dat studentenarbeid gekoppeld is aan de tweekoppige draak van tweemaal drieëntwintig arbeidsdagen tegen een verschillend tarief voor RSZ-bijdragen. Vanaf 1 januari 2012 zal er echter veel ten goede veranderen. We moeten haast maken met de nieuwe regeling en het is goed dat we het wetsontwerp vandaag goedkeuren zodat de RSZ technisch alles tijdig rond krijgt.

Succes kent vele vaders en in voorkomend geval zelfs een kersverse moeder, met name Nele Lijnen. We doen de waarheid geen geweld aan door te stellen dat het wetsontwerp ook onder impuls van de Open Vld tot stand is gekomen.

Zowel in de Kamer als in de Senaat is hierover uitgebreid gedebatteerd en tegenstanders riepen soms argumenten in die geen hout snijden. De bekendste voorbeelden ervan zijn het zogenaamde verdringingseffect en het doembeeld van de student die het hele jaar door moet zwoegen om zijn te dure studies te kunnen betalen.

Ieder weldenkend mens weet dat de praktijk anders is. Een gemiddeld student werkt slechts een beperkt aantal dagen en spendeert zijn loon niet altijd rechtstreeks aan studiefinanciering. De verdringing werd overigens in geen enkele studie aangetoond. Een studie toonde echter wel aan dat jongeren die geen studentenarbeid verrichten, minder kansen hebben op de arbeidsmarkt.

Intussen is ook duidelijk dat studentenarbeid iets anders is dan een echte job; jongeren kunnen een eerste werkervaring opdoen en een eerste les in financiële verantwoordelijkheid krijgen.

Hoewel we blij zijn met het wetsontwerp, hadden we twee zaken toch liever anders gezien.

Ten eerste blijven we voorstander van een regeling van vierhonderd uren op jaarbasis. Niet alleen omdat de horeca en de distributiesector te kampen hebben met piekmomenten die ze zeer flexibel moeten kunnen invullen, maar ook omdat een aantal studenten korte werkopdrachten in de loop van het jaar beter met de studies kunnen combineren. We begrijpen echter dat het dossier politiek nog niet rijp is en dat zelfs de sectoren die vragende partij waren voor een uurregeling, zich in de vijftigdagenregel kunnen terugvinden. Wat nog niet is, kan echter nog komen. Tot ons genoegen is er een elektronische teller in ontwikkeling die de theoretische urenregeling in de praktijk mogelijk maakt. Op langere termijn kan die teller hopelijk algemeen worden toegepast, zodat het gelegenheidsdocument voor seizoenarbeid overbodig wordt en studentenarbeid tijdens de diverse themaverloven in uren in plaats van in dagen kan worden aangerekend, waardoor de combinatie arbeid-studie realistischer wordt.

Ten tweede blijft de consequente invoering van het rugzakje van vijftig dagen voor ons een strijdpunt. Ook collega Claes heeft erop gewezen. We blijven moeite hebben met de uitzondering voor studenten die meer dan vijftig dagen presteren bij een en dezelfde werkgever, omdat dit tot discriminatie kan leiden.

Politiek blijft uiteraard de kunst van het haalbare. Daarom besluit ik dat de nieuwe regelgeving een fikse stap voorwaarts is en zullen we het ontwerp goedkeuren.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Monsieur le président, chers collègues, je me réjouis que ce projet de loi relatif à la réforme du travail des étudiants soit à l’ordre du jour. Il offre une simplification, une flexibilité, tant pour l’employeur que pour l’étudiant, et modernise le contrôle.

Toutefois, nous sommes perplexes quant à la concurrence entre étudiants et travailleurs peu qualifiés qu’induirait le projet de loi. Les statistiques disponibles indiquent que le travail des étudiants n’est plus marginal. Le phénomène interagit avec l’évolution du monde du travail en général. Or, actuellement, les taux de cotisations sociales avantageux pour les étudiants les rendent plus compétitifs que les travailleurs ordinaires. Ils accentuent la pression sur les travailleurs ordinaires, que ce soit en termes de conditions salariales ou de recherche d’emploi, et constituent une moindre recette pour la sécurité sociale.

Dans ce contexte, l’assouplissement des règles, particulièrement en ce qui concerne le travail hors vacances, renforcera une forme de concurrence déloyale qui frappe surtout les métiers peu qualifiés, les étudiants effectuant quatre fois sur cinq un emploi qui n’est pas en rapport avec leurs études et pour lequel ils acceptent de se déqualifier, selon une étude de Randstad.

Cet assouplissement renforcera donc les difficultés auxquelles font face les travailleurs peu qualifiés pour trouver un emploi, singulièrement en période d’après crise. Ces effets pervers se feront également ressentir à l’égard des travailleurs qui, en l’absence de la concurrence des étudiants, pourraient facilement se voir proposer un temps plein au lieu d’un temps partiel ou d’effectuer des remplacements.

L’extension du travail des étudiants hors vacances n’est d’ailleurs pas un moyen acceptable de lutter pour une meilleure accessibilité aux études. Pour cela, il y a des systèmes d’aide assurés par les Communautés et un contrôle strict du coût des études. Le fait d’être obligés de travailler pendant la semaine ou le week-end pour pouvoir payer leurs études augmente les probabilités d’échec des catégories d’étudiants qui sont déjà statistiquement les plus susceptibles d’échouer.

Par contre, il faut reconnaître l’utilité d’un travail étudiant pendant les vacances aux fins d’acquérir une expérience professionnelle, de trouver des moyens supplémentaires et de soutenir l’économie saisonnière.

Le risque de concurrence est réduit en période de vacances. Dans cette optique, nous avons déposé plusieurs amendements.

Le premier propose de diminuer à quinze jours hors périodes de vacances scolaires le nombre de jours durant lesquels les étudiants peuvent travailler en étant soustraits à l’application de la loi sur les contrats de travail. En effet, c’est à ce moment-là que la concurrence entre les étudiants et les travailleurs ordinaires est la plus forte.

Le deuxième suggère de porter à trente-cinq le nombre de jours durant lesquels les étudiants peuvent travailler en étant soustraits à l’application de la loi sur les contrats de travail durant les périodes de vacances.

Le troisième porte sur la possibilité d’uniformiser le taux de cotisation de solidarité à 10,5% de manière à simplifier le système existant par le biais de l’introduction d’une cotisation unique tout en assurant des recettes suffisantes pour la sécurité sociale, notamment au regard de l’enjeu du vieillissement.

Ces amendements n’ayant pas été adoptés, nous nous abstiendrons lors du vote et nous prendrons connaissance avec intérêt de l’évaluation qui aura lieu en 2013.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Het verheugt me dat dit wetsvoorstel over de hervorming van de studentenarbeid op de agenda staat. Het houdt een vereenvoudiging en een versoepeling in, zowel voor de werkgever als voor de student, en het moderniseert de controle.

Toch staan we versteld van de concurrentie die dit wetsontwerp met zich kan brengen tussen studenten en laaggekwalificeerde arbeiders. Uit de beschikbare statistieken blijkt dat studentenarbeid niet langer een marginaal verschijnsel is, maar een effect heeft op de arbeidsmarkt. De lagere sociale bijdragen voor studenten zorgen ervoor dat ze gemakkelijker kunnen concurreren met gewone werknemers. Ze leggen meer druk op de gewone werknemers, zowel wat de loonvoorwaarden als het zoeken naar werk betreft, en leiden tot minder inkomsten voor de sociale zekerheid.

In die context zal de versoepeling van de regels, vooral voor het werk buiten de vakantieperiodes, de oneerlijke concurrentie met de laaggekwalificeerde werknemers doen toenemen. Volgens een studie van Randstad nemen studenten immers vier keer op vijf een job aan die niet overeenstemt met hun studie en waarvoor ze dus bereid zijn onder hun niveau te werken.

Door die versoepeling zullen de laaggekwalificeerde werknemers dus nog moeilijker een job vinden, vooral na een crisisperiode. Die ongewenste effecten zullen ook optreden voor werknemers die, indien ze niet de concurrentie van studenten zouden ondervinden, gemakkelijk een voltijdse baan zouden kunnen krijgen in plaats van een deeltijdse baan of een tijdelijke baan om iemand te vervangen.

Een uitbreiding van de tewerkstelling van studenten buiten de vakantieperiodes kan overigens niet in aanmerking komen als een middel in de strijd voor een betere toegang tot hogere studies. Daarvoor bestaan steunregelingen van de Gemeenschappen en een strikte controle op de studiekosten. Dat ze verplicht zijn in de week of in het weekend te werken om hun studie te kunnen betalen, verhoogt het risico om te mislukken voor studenten die statistisch gezien al een groter risico hebben om te mislukken.

Tijdens de vakantieperiodes is studentenarbeid evenwel nuttig om beroepservaring op te doen, extra geld te verdienen en de seizoenseconomie te steunen.

Tijdens de vakantie is het risico op concurrentie ook beperkt. Wij hebben verschillende amendementen ingediend in die zin.

Het eerste stelt voor het aantal dagen waarop studenten buiten de schoolvakantie mogen werken buiten de toepassing van de wet op de arbeidsovereenkomsten, te beperken tot vijftien. Tijdens die periode is de concurrentie tussen studenten en gewone werknemers immers het grootst.

Het tweede stelt voor het aantal dagen waarop studenten buiten de toepassing van de wet op de arbeidsovereenkomsten mogen werken tijdens de vakantieperiodes, te beperken tot vijfendertig.

Het derde heeft betrekking op de mogelijkheid het percentage van de solidariteitsbijdrage eenvormig te brengen op 10,5% teneinde de bestaande regeling te vereenvoudigen door een eenvormige bijdrage in te voeren en voldoende inkomsten te garanderen voor de sociale zekerheid, vooral met het oog op de vergrijzing.

Daar deze amendementen niet werden aangenomen, zullen wij ons bij de stemming onthouden en kijken we met veel belangstelling uit naar de evaluatie van de regeling in 2013.

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, je tiens tout d’abord à remercier Mme Winckel pour son excellent rapport oral.

Le groupe cdH se réjouit des avancées et des mesures développées dans le projet de loi. Il était clair pour tout le monde qu’il fallait procéder à des réformes pour simplifier le travail des étudiants et assouplir ses modalités par rapport au régime en vigueur.

Il était essentiel de simplifier le travail des étudiants pour leur permettre de travailler 50 jours par an, quelle que soit l’époque de l’année. L’étudiant pourra désormais travailler de manière souple, aussi bien pendant les périodes de vacances que pendant le reste de l’année. En outre, son contrat pourra être étalé sur une période de douze mois au lieu de six comme c’est aujourd’hui le cas.

À titre d’exemple, cet élargissement permettra aux étudiants d’être engagés un jour tous les week-ends pendant toute l’année. C’est important car, pour la plupart des jeunes, avoir un job d’étudiant, en dehors de l’aspect financier, est aussi une occasion de se frotter au monde du travail et à ses exigences et ainsi d’acquérir une première expérience. Bien entendu, nous savons que de nombreux jobs ne nécessitent pas de grandes qualifications. Il n’empêche, nous sommes conscients que cette expérience fait partie de l’apprentissage et participe de l’intégration de jeunes dans la société.

Par ailleurs, ce projet de loi respecte un certain équilibre. En ce sens, deux principes fondamentaux ont été maintenus. Le premier est celui qui veut qu’un étudiant reste avant tout un étudiant, qu’il ait encore le temps d’étudier et ne devienne pas un travailleur à temps plein sous un statut particulier. Le second est que le travail des étudiants ne doit pas concurrencer de façon déloyale l’emploi des travailleurs peu qualifiés, ainsi que des demandeurs d’emploi.

De plus, le projet de loi répond à une autre demande de nombreux des acteurs que nous avons auditionnés au Sénat, entre autres en 2009. Il apporte précisément une plus grande sécurité juridique grâce à l’application informatique qui permet à l’employeur et à l’étudiant de vérifier le contingent qui est encore disponible en cours d’année.

Évidemment, nous ne sommes pas insensibles aux arguments qui plaident pour une meilleure prise en considération de la réalité du travail de certains qui fractionnent leurs prestations en demi-jours ou en quelques heures par jour. Pour différentes raisons, entre autres techniques, rappelées en commission, et dans un souci de simplification de la gestion, il n’a pas été permis de donner une suite favorable à ces demandes. Gageons qu’à l’avenir, lors d’une évaluation de la législation, certaines améliorations pourront être apportées mais assurons-nous d’abord de la bonne exécution de ce projet.

En conclusion, mon groupe soutiendra ce projet de loi car il améliore le système du travail des étudiants qui concerne de nombreux jeunes et de nombreuses familles. Pour donner un chiffre plus précis, ce sont plus de 300 000 jeunes qui ont travaillé dans le cadre d’un contrat d’étudiant l’été dernier. C’est dire l’enjeu qui consiste à informer rapidement cette population des nouvelles mesures qui seront applicables à partir du 1er janvier de l’année prochaine.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). – Ik dank mevrouw Winckel voor het uitstekend mondeling verslag.

De cdH-fractie is blij met de vooruitgang die werd gemaakt en met de maatregelen in het wetsontwerp. Het was voor iedereen duidelijk dat hervormingen nodig waren om de studentenarbeid te vereenvoudigen en het huidige regime te versoepelen.

Studentenarbeid werd vereenvoudigd. Studenten kunnen voortaan 50 dagen per jaar werken, gespreid over het hele jaar. Ze kunnen nu zowel in als buiten de vakantieperiode werken. Ze krijgen nu een contract van één jaar in plaats van 6 maanden.

Door die uitbreiding zullen studenten bijvoorbeeld het hele jaar door, elk weekend een dag kunnen werken. Dat is belangrijk, want voor de meeste werkstudenten biedt een baan, naast het financiële aspect, ook een gelegenheid om kennis te maken met de eisen van de arbeidswereld en een eerste werkervaring op te doen. Voor veel banen is geen scholing vereist. Dat neemt niet weg dat die ervaring toch deel uitmaakt van het leerproces, en de integratie van de jongeren in de samenleving bevordert.

Dit wetsontwerp respecteert een zeker evenwicht. Twee fundamentele principes werden weerhouden. Ten eerste blijft een student vóór alles een student, moet hij nog de tijd hebben om te studeren en kan hij geen voltijdse werknemer worden met een speciaal statuut. Ten tweede mag studentenarbeid geen deloyale concurrentie zijn voor de tewerkstelling van laaggeschoolden en werkzoekenden.

Het wetsontwerp biedt voorts een antwoord op de vraag van de talrijke betrokkenen die we in de Senaat, onder meer in 2009, hebben gehoord. Het biedt een grotere juridische zekerheid dankzij de informaticatoepassing waardoor werkgever en student kunnen nagaan welk contingent in de loop van het jaar nog beschikbaar is.

We zijn uiteraard niet ongevoelig voor de vraag van sommigen om halve dagen of enkele uren per dag te werken. Om verschillende, onder andere technische redenen waaraan in de commissie werd herinnerd, en met het oog op een vereenvoudiging van het beheer, kon geen gevolg worden gegeven aan die vraag. Wij veronderstellen dat bij een evaluatie van de wetgeving sommige verbeteringen mogelijk zullen zijn, maar laten we eerst zorgen voor een goede uitvoering van dit ontwerp.

Onze fractie zal het wetsontwerp goedkeuren omdat het de regelgeving voor studentenarbeid, die talrijke jongeren en gezinnen aangaat, verbetert. Vorige zomer hebben meer dan 300 000 jongeren gewerkt onder een studentencontract. We moeten nu de bevolking snel informeren over de nieuwe maatregelen die vanaf 1 januari volgend jaar van toepassing zullen zijn.

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1637/5.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1637/5.)

M. le président. – Mme Sleurs, MM. De Bruyn et De Groote proposent l’amendement nº 1 tendant à insérer un nouvel article 2/1 (voir document 5-1166/2).

De voorzitter. – Mevrouw Sleurs, de heren De Bruyn en De Groote hebben amendement 1 ingediend dat ertoe strekt een nieuw artikel 2/1 in te voegen (zie stuk 5-1166/2).

M. De Groote, Mme Sleurs et M. De Bruyn proposent l’amendement nº 2 tendant à insérer un nouvel article 6/1 (voir document 5-1166/2).

De heer De Groote, mevrouw Sleurs en de heer De Bruyn hebben amendement 2 ingediend dat ertoe strekt een nieuw artikel 6/1 in te voegen (zie stuk 5-1166/2).

MM. De Groote et De Bruyn et Mme Sleurs proposent l’amendement nº 3 tendant à insérer un nouvel article 6/2 (voir document 5-1166/2).

De heren De Groote en De Bruyn en mevrouw Sleurs hebben amendement 3 ingediend dat ertoe strekt een nieuw artikel 6/1 in te voegen (zie stuk 5-1166/2).

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over de amendementen en over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi modifiant et complétant le Code pénal en vue d’incriminer l’abus de la situation de faiblesse des personnes et d’étendre la protection pénale des personnes vulnérables contre la maltraitance (Doc. 5-1095) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden (Stuk 5-1095) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. Philippe Mahoux (PS), corapporteur. – Je voudrais simplement souligner que ce texte est le résultat d’une répartition des tâches entre la Chambre et le Sénat. Le Sénat avait engagé un travail important, avec des initiatives de Mmes de Bethune et Lijnen. Concomitamment, la Chambre a également travaillé sur le sujet. Il a été décidé en concertation avec nos collègues de la Chambre que le travail se poursuivrait à la Chambre. Un texte y a été adopté et nous a été transmis.

À la suite de remarques formulées par le Service juridique du Sénat et de différents arguments de fond, une série d’amendements ont été déposés au Sénat. Lors de la discussion, le groupe N-VA a également manifesté la volonté de donner une définition différente à la situation de faiblesse. Plusieurs de ces amendements, allant dans le sens des remarques du Service juridique du Sénat, ont finalement été acceptés. La commission a en outre décidé d’élargir la nature des associations pouvant ester en justice mais de conserver la définition de l’abus de la situation de faiblesse adoptée à la Chambre.

Pour le reste, je me réfère à mon rapport écrit.

De heer Philippe Mahoux (PS), corapporteur. – Dit wetsontwerp is het resultaat van een taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat. De Senaat had met de initiatieven van de dames de Bethune en Lijnen belangrijk werk gedaan. Tegelijkertijd had ook de Kamer zich over het onderwerp gebogen. In overleg met de collega’s in de Kamer werd beslist het werk daar voort te zetten. De Kamer heeft een tekst goedgekeurd, die aan ons is overgezonden.

Naar aanleiding van enkele opmerkingen van de Juridische dienst van de Senaat en verschillende inhoudelijke argumenten werden in de Senaat amendementen ingediend. Tijdens de bespreking heeft de N-VA-fractie ook te kennen gegeven dat ze een andere definitie wou geven aan de zwakke toestand. Meerdere amendementen, die aansloten bij de opmerkingen van de Juridische dienst van de Senaat, werden aangenomen. De commissie heeft ook beslist de aard van de verenigingen die een rechtsvordering kunnen instellen, uit te breiden. De definitie van misbruik van de zwakke toestand die de Kamer had goedgekeurd, werd wel behouden.

Voorts verwijs ik naar het schriftelijke verslag.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Le groupe CD&V du Sénat est heureux parce que ce projet important atteint la ligne d’arrivée avant les vacances dans notre assemblée. Comme M. Mahoux l’a déjà souligné, ce projet est le résultat de l’intégration de plusieurs textes de base et de travaux convergents de la Chambre et du Sénat. Au sein de ce dernier, nous avons ainsi entamé nos travaux relatifs à la malmenance des personnes vulnérables sur la base de ma propre proposition no 5-191 et de deux propositions de loi nos 5-146 et 5-156 de Mme Defraigne qui visaient le même objectif. Grâce à l’estimée collaboration de MM. Delpérée et Swennen et de Mme Taelman, il a été décidé de déposer une proposition intégrée au Sénat, sous le numéro 5-1023. Je remercie dès lors Mme Defraigne pour la bonne collaboration dans ce dossier.

Entre-temps, la Chambre a elle aussi entamé des travaux en ce sens. Nous avons par conséquent arrêté les nôtres. Sonja Becq, notre collègue du CD&V, a déposé à la Chambre la proposition que j’avais moi-même déposée au Sénat. Ce texte y a été couplé à une autre proposition de loi visant à incriminer pénalement les faits de déstabilisation mentale de personnes se trouvant dans une situation de faiblesse, faits dont se rendent coupables certaines sectes. Il s’agit de la proposition 53K0080. Le 17 juin, les travaux à la Chambre se sont achevés avec l’adoption de la proposition de loi qui a intégré ces deux textes en un.

Le Sénat a évoqué le projet de la Chambre. Les 12 et 14 juillet, notre commission de la Justice l’a examiné et amendé.

On estime qu’une personne âgée vivant à domicile sur huit a été, au cours de l’année écoulée, victime d’au moins une forme de maltraitance ou de malmenance. Il peut s’agir tant de maltraitance ou de malmenance physique et matérielle que d’abus sexuel, de maltraitance ou de malmenance psychique, de négligence ou de violation des droits. L’enquête belge sur les besoins des personnes âgées des Prs Verté, De Witte, De Donder et consorts aborde, commune par commune, la problématique de la maltraitance et de la malmenance des personnes âgées. Au printemps 2012, nous disposerons peut-être d’une image scientifiquement représentative de cette problématique pour l’ensemble de la Belgique. Les chiffres provisoires indiquent toutefois que la maltraitance et la malmenance des personnes âgées et des personnes vulnérables en général constituent un large problème de société. De plus, comme je l’ai déjà dit, il touche une personne sur huit !

Notre société vieillit rapidement et la dépendance en matière de soins de santé augmente fortement à partir de 80 ans. Cette dépendance accroît le risque de maltraitance et de malmenance. La maltraitance et la malmenance de personnes qui dépendent des autres et possèdent une autonomie réduite sont particulièrement blâmables. La position de faiblesse d’une personne doit dès lors faire l’objet d’une protection particulière. C’est ce que veut garantir le présent projet de loi.

Ce dernier prévoit les instruments légaux nécessaires pour s’attaquer désormais pénalement à l’abus de personnes vulnérables, par analogie à tout ce qui est déjà possible vis-à-vis de l’abus de mineurs.

Je voudrais citer brièvement les cinq lignes directrices du projet.

Primo, il alourdit la peine pour les faits commis contre des personnes qui se trouvent dans une situation vulnérable. Il s’agit par exemple d’agressions, de coups et blessures, de vol, etc. Les peines sont les mêmes que pour les délits commis à l’encontre d’un mineur. Pour certains délits, le Code pénal prévoyait déjà un alourdissement de la peine lorsque les délits sont commis à l’égard d’une personne vulnérable. Le projet de loi a le mérite d’uniformiser toutes les définitions utilisées dans le Code pénal.

Secundo, on supprime l’impunité pour les délits relatifs à la propriété d’une personne vulnérable, tant l’abus financier – le vol, l’abus de confiance, l’escroquerie et la tromperie – que les faits qui se sont produits au sein de la famille. Le vol au sein de cette dernière ne pouvait jusqu’à présent donner lieu qu’à une procédure civile. Le rapport annuel de 2010 du Centre flamand pour les parents maltraités indique à nouveau clairement que 84% des cas de maltraitance et de malmenance des personnes âgées se produisent principalement dans le cercle familial et constituent donc une forme de violence intrafamiliale.

Tertio, les exceptions au secret professionnel sont étendues. Tout comme le secret professionnel à l’égard des victimes mineures ont été assouplies, le projet de loi vise à rendre possible le signalement de faits graves – l’agression, le viol, le meurtre, les coups et blessures, la mutilation, le délaissement dans le besoin ou la privation de nourriture ou de soins – commis sur des personnes vulnérables.

Quarto, les faits de déstabilisation mentale d’une personne qui permettent d’abuser de sa situation de faiblesse physique ou psychique altérant gravement sa capacité de discernement, faits dont se rendent coupables certaines sectes, sont rendues punissables.

Quinto, les associations reçoivent un droit d’introduire une action afin d’assister les victimes durant une procédure pour les méfaits auxquels s’appliquent le projet de loi, à la condition que les victimes donnent leur accord.

Le Sénat a exercé son droit d’évocation et a amendé le projet de loi à la fois sur le plan légistique et sur le fond.

Sur le plan légistique, plusieurs clarifications ont été apportées sur avis du service d’évaluation de la législation. Il importe de signaler que l’article relatif au droit d’action pour les associations a lui aussi été adapté de manière à ce que les associations reconnues puissent ester en justice pour tous les délits visés dans le projet de loi.

Sur le fond, outre les différents alourdissements de peines introduits par le projet de loi de la Chambre, les infractions suivantes à l’égard les personnes vulnérables sont plus lourdement punies : les traitements dégradants d’une personne vulnérable, l’utilisation de personnes vulnérables pour commettre des délits, le harcèlement et le vol avec ou sans menaces ou violence.

Pour plusieurs des amendements déposés, je veux expressément renvoyer à l’analyse juridique du Pr Verrycken. La juge de paix honoraire et professeur de gérontologie de la VUB Mariette Verrycken était une source de premier plan pour mon travail juridique au sujet de cette proposition.

Le projet de loi crée les instruments légaux pour une politique pénale. On doit continuer à y donner forme.

Dans le cadre d’une demande d’explications, j’ai déjà eu l’occasion de procéder à un échange de vues à ce sujet avec le ministre de la Justice. J’ai pris connaissance avec beaucoup d’intérêt de la note relative à la politique pénale vis-à-vis de la maltraitance et de la malmenance des personnes âgées dans l’arrondissement judiciaire de Liège. Je renvoie également aux travaux novateurs à ce sujet du procureur du Roi Bourguignont. Des magistrats de référence ont ainsi été désignés, ainsi que des agents de référence dans chaque zone de police. Sont également instaurés une collaboration structurelle avec l’agence Respect Seniors et donc un lien direct avec les services d’aide.

Si nous voulons nous attaquer au problème de la maltraitance des personnes âgées et des personnes vulnérables en général, une politique pénale cohérente est nécessaire. Le ministre de la Justice peut s’inspirer du modèle liégeois. Le combat contre la maltraitance des personnes âgées doit aussi faire intégralement partie du plan d’action national contre les violences conjugales et, comme l’a déjà souligné Mme Taelman en commission de la Justice, du plan national de sécurité.

Enfin, je souhaite remercier les collaborateurs du centre flamand pour les parents maltraités, les points d’appui provinciaux, le service bruxellois et l’agence Respect Seniors qui, dans le domaine de la prévention de la maltraitance et de la malmenance des personnes âgées et de l’aide à ces dernières, ont réalisé un travail novateur et ont maintenant pour perspective que cette loi devienne le levier pour une politique pénale. Ces associations étaient demandeuses d’une telle modification de la législation. J’espère que l’examen du présent projet pourra être rapidement bouclé à la Chambre des représentants. J’encourage le ministre à donner aussi des impulsions dans la bonne direction à la politique pénale. Je remercie tous ceux qui ont collaboré à ce projet.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – De CD&V-Senaatsfractie is verheugd omdat dit belangrijke ontwerp nog vóór het reces de eindmeet haalt in de Senaat. Zoals collega Mahoux al heeft benadrukt, is dit ontwerp het resultaat van de integratie van verschillende basisteksten en convergerende werkzaamheden in Kamer en Senaat. Zo hebben wij in de Senaat onze werkzaamheden inzake de misbehandeling van kwetsbare personen gestart op basis van mijn eigen voorstel 5-191 en twee voorstellen van collega Defraigne, 5-146 en 5-156, die hetzelfde doel nastreefden. Met de gewaardeerde steun van collega’s Delpérée, Swennen en Taelman werd daarop beslist een geïntegreerd voorstel in te dienen in de Senaat, stuk 5-1023. Ik dank dan ook collega Defraigne voor de goede samenwerking in dit dossier.

Ondertussen was ook de Kamer gestart met werkzaamheden in die zin, met het gevolg dat wij onze werkzaamheden hebben gestaakt. CD&V-collega Sonja Becq heeft het voorstel dat ik in de Senaat had ingediend, ook in de Kamer ingediend, waar het werd gekoppeld aan een ander wetsvoorstel met als doel de strafrechtelijke strafbaarstelling van daden van mentale destabilisatie bij personen die zich in een zwakke positie bevinden waaraan bepaalde sekten zich schuldig maken, het voorstel 53K0080. Op 17 juni werden de werkzaamheden in de Kamer voltooid met de goedkeuring van het wetsvoorstel dat deze beide teksten in één voorstel heeft geïntegreerd.

De Senaat heeft het wetsontwerp van de Kamer geëvoceerd. Op 12 en 14 juli heeft de commissie voor de Justitie van de Senaat het wetsontwerp besproken en geamendeerd.

Naar schatting één op acht thuiswonende ouderen werd het voorbije jaar het slachtoffer van minstens één vorm van mishandeling of misbehandeling. Het kan zowel gaan om fysieke en materiële mis(be)handeling als om seksueel misbruik, psychische mis(be)handeling, verwaarlozing of schending van de rechten. Het Belgische ouderenbehoefteonderzoek van professor Verté, De Witte, De Donder en anderen brengt de problematiek van ouderenmis(be)handeling gemeente na gemeente in kaart. In het voorjaar van 2012 zullen we van deze problematiek wellicht een wetenschappelijk representatief beeld hebben voor heel België. Niettemin geven voorlopige cijfers aan dat mis(be)handeling van ouderen en van kwetsbare personen in het algemeen een breed samenlevingsprobleem is, zoals ik reeds gezegd heb, treft het één op acht mensen!

Onze samenleving vergrijst snel en de zorgafhankelijkheid stijgt sterk vanaf tachtig jaar. Die zorgafhankelijkheid verhoogt het risico op mis(be)handeling. De mishandeling of misbehandeling van personen die afhankelijk zijn van anderen en kampen met een verminderde zelfredzaamheid, is bijzonder laakbaar. De zwakke positie van een persoon moet dan ook een bijzondere bescherming krijgen, waaraan dit wetsontwerp tegemoet wil komen.

Het wetsontwerp reikt de nodige wettelijke instrumenten aan om nu ook het misbruik van kwetsbare personen strafrechtelijk aan te pakken, naar analogie met wat al mogelijk is inzake het misbruik van minderjarigen.

Graag geeft ik kort de vijf krachtlijnen weer van het voorstel.

1) Het voert een strafverzwaring in voor feiten gepleegd tegen personen die zich in een kwetsbare situatie bevinden. Het gaat bijvoorbeeld om aanranding, slagen en verwondingen, diefstal enzovoort. De straffen zijn dezelfde als voor misdrijven die werden begaan ten aanzien van een minderjarige. Voor sommige misdrijven voorzag het Strafwetboek reeds in een strafverzwaring indien de misdrijven werden gepleegd ten aanzien van een kwetsbare persoon. Het wetsontwerp heeft de verdienste alle definities die in het Strafwetboek worden gehanteerd te uniformeren.

2) Het opheffen van straffeloosheid ten aanzien van misdrijven gepleegd met betrekking tot de eigendom van een kwetsbaar persoon, in essentie financieel misbruik, namelijk diefstal, misbruik van vertrouwen, oplichting en bedriegerij, als de feiten zich binnen het gezin voordeden. Diefstal binnen het gezin kon tot op vandaag enkel leiden tot een burgerrechtelijke procedure. Het jaarverslag 2010 van het Vlaams meldpunt Ouderenmis(be)handeling maakt nogmaals duidelijk dat ouderenmis(be)handeling vooral in de familiale sfeer plaats vindt, 84%, en dus een vorm van huiselijk geweld is.

3) De uitzonderingen op het beroepsgeheim worden uitgebreid. Net zoals het beroepsgeheim ten aanzien van minderjarige slachtoffers versoepeld werd, heeft het wetsvoorstel tot doel de melding van ernstige feiten, zoals aanranding, verkrachting, doden, slagen en verwondingen, verminking, verlating in behoeftige toestand of onthouding van voedsel of verzorging, gepleegd op kwetsbare personen mogelijk te maken.

4) Daden van mentale destabilisatie van een persoon waarbij misbruik wordt gemaakt van diens fysieke of psychische zwakheid die haar of zijn oordeelsvermogen ernstig verstoort, waaraan bepaalde sekten zich schuldig maken, wordt strafbaar gesteld.

5) Verenigingen krijgen een vorderingsrecht om slachtoffers tijdens een procedure bij te staan voor misdrijven waarop het wetsontwerp van toepassing is, op voorwaarde dat de slachtoffers daarmee akkoord gaan.

De Senaat oefende zijn evocatierecht uit en amendeerde het wetsontwerp op twee vlakken: juridisch-technisch en inhoudelijk.

Op juridisch-technisch vlak werden een aantal verduidelijkingen aangebracht op advies van de dienst Wetsevaluatie. Belangrijk om te vermelden is dat ook het artikel met betrekking tot het vorderingsrecht voor verenigingen werd aangepast zodat erkende verenigingen in rechte kunnen optreden voor alle misdrijven bedoeld in het wetsontwerp.

Inhoudelijk werden naast de verschillende strafverzwaringen die door het wetsontwerp van de Kamer werden ingevoegd, de volgende inbreuken ten aanzien van kwetsbare personen zwaarder bestraft: de onterende behandeling van een kwetsbare persoon, het gebruiken van kwetsbare personen om misdrijven te plegen, de belaging of stalking, en diefstal met en zonder bedreiging of geweld.

Voor meerdere van de amendementen die werden ingediend, wil ik uitdrukkelijk verwijzen naar de juridische analyse van prof. Verrycken. Erevrederechter en professor gerontologie aan de VUB Mariette Verrycken was een vooraanstaande bron voor mijn juridisch werk rond dit voorstel.

Het wetsontwerp creëert de wettelijke instrumenten voor een strafrechtelijk beleid, een beleid dat verder moet worden vorm gegeven.

Ik heb in het kader van een vraag om uitleg al de gelegenheid gehad om met de minister van Justitie hierover van gedachten te wisselen. Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de nota over het strafrechtelijk beleid ten aanzien van ouderenmis(be)handeling van het gerechtelijk arrondissement Luik. Ik verwijs ook naar het baanbrekende pionierswerk ter zake van procureur des Konings Bourguignont. Zo werden er referentiemagistraten aangesteld en referentieagenten in elke politiezone. Er is ook een structurele samenwerking met het agentschap Respect Seniors en dus een directe link met de hulpverlening.

Als we het probleem van mishandeling van ouderen en kwetsbare personen in het algemeen willen aanpakken, dan is een coherent strafrechtelijk beleid noodzakelijk. De minister van Justitie kan zich laten inspireren door het model uit Luik. De strijd tegen ouderenmishandeling moet ook integraal deel uitmaken van het nationaal actieplan Intrafamiliaal geweld en, zoals collega Taelman reeds opmerkte in de commissie Justitie, van het nationaal veiligheidsplan.

Tot slot wens ik nog een dankwoord te richten aan de medewerkers van het Vlaams meldpunt Ouderenmis(be)handeling, de provinciale steunpunten, het Brussels meldpunt en het agentschap Respect Seniors, die inzake preventie en hulpverlening van ouderenmis(be)handeling pionierswerk hebben verricht en nu ook het perspectief hebben dat deze wet de hefboom wordt voor een strafrechtelijk beleid als sluitstuk. Zij waren vragende partij voor een dergelijke wetswijziging. Ik hoop dat de behandeling van dit wetsontwerp spoedig zal worden afgerond in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Ik moedig de minister aan om het strafrechtelijk beleid ook impulsen te geven in de goede richting. Ik dank iedereen die hieraan heeft meegewerkt.

Mme Helga Stevens (N-VA), corapporteuse. – Je me limiterai à quelques remarques au nom de mon groupe.

La présente proposition de loi pose comme principe deux objectifs nobles. D’une part, ce texte veut s’attaquer à certaines sectes qui se rendent coupables de faits de déstabilisation mentale. Le droit pénal actuel semble disposer à cet effet d’un nombre insuffisant d’instruments. D’autre part, ce texte entend offrir une meilleure protection aux personnes particulièrement vulnérables qui sont victimes de maltraitance.

Il s’agit de deux objectifs importants auxquels nous ne pouvons que souscrire, même si le texte qui nous est soumis aujourd’hui est loin d’être prêt et n’est pas mûr pour le vote.

Ceci vaut en particulier pour la partie relative aux faits de déstabilisation mentale. Le texte contient de nombreuses notions vagues qui peuvent faire l’objet d’une interprétation trop large. Et ceci alors que le droit pénal doit être clair afin que le justiciable sache ce à quoi il est exposé. Ce n’est aujourd’hui malheureusement pas le cas.

En commission, le ministre de la Justice a souligné qu’on ne peut faire preuve de précipitation et que le Sénat ferait mieux de produire un texte bien ficelé. Nous ne pouvons que donner raison au ministre et constater que le texte n’est absolument pas encore au point. Il contient des définitions et des notions trop divergentes qui soulèvent trop de questions. Nous avons posé nombre de ces dernières, tant à la Chambre qu’au Sénat, mais elles sont restées sans réponse.

Notre groupe a proposé de demander l’avis du Conseil d’État. Les vacances parlementaires aurait offert l’occasion idéale pour ce faire et n’auraient pas entraîné de trop grands retards. Au contraire, nous aurions pu, grâce à cet avis, mettre le texte au point et l’adopter après les vacances.

Nous regrettons dès lors que le Sénat n’ait pu qu’insuffisamment jouer son rôle. La problématique de la déstabilisation mentale, des sectes, est trop importante pour qu’on s’y attaque avec une législation possédant des fondations insuffisantes. On risque fortement de faire une législation qui ne pourra jamais être appliquée dans la pratique.

Pour toutes ces raisons, nous ne pouvons que nous abstenir lors du vote.

Mevrouw Helga Stevens (N-VA), corapporteur. – Ik zal me beperken tot enkele opmerkingen namens mijn fractie.

Dit wetsontwerp stelt twee nobele doelstellingen voorop. Enerzijds wil deze tekst bepaalde sekten aanpakken die zich schuldig maken aan daden van mentale destabilisatie. Het huidige strafrecht blijkt hiervoor over onvoldoende instrumenten te beschikken. Anderzijds wil deze tekst een betere bescherming geven aan bijzonder kwetsbare personen die het slachtoffer zijn van mishandeling.

Dat zijn twee belangrijke doelstellingen die we alleen maar zouden kunnen onderschrijven, ware het niet dat de tekst die nu voorligt, nog lang niet klaar is en niet rijp is voor de stemming.

Dat geldt in het bijzonder voor het gedeelte over de daden van mentale destabilisatie. De tekst bevat te veel vage begrippen die te ruim kunnen geïnterpreteerd worden. En dit terwijl het strafrecht duidelijk moet zijn, zodat de rechtsonderhorige weet waar hij aan toe is. Dat is nu helaas niet het geval.

In de commissie heeft de minister van Justitie benadrukt dat men niet overhaast tewerk mag gaan en dat de Senaat beter een afgewerkte tekst zou afleveren. We kunnen de minister alleen maar gelijk geven en constateren dat de tekst helemaal nog niet is afgewerkt. De voorliggende tekst bevat te uiteenlopende definities en begrippen die te veel vragen oproepen. Vele van deze vragen hebben we opgeworpen, zowel in de Kamer als in de Senaat, maar ze bleven onbeantwoord.

Onze fractie heeft voorgesteld om het advies van de Raad van State te vragen. Het parlementaire reces zou hiertoe de ideale gelegenheid hebben geboden en niet tot grote vertragingen hebben geleid. Integendeel, met het advies hadden we de tekst kunnen op punt stellen en hem meteen na het reces goedkeuren.

We betreuren dan ook dat de Senaat zijn rol onvoldoende rol heeft kunnen of mogen spelen. De problematiek van mentale destabilisatie, van de sekten, is te belangrijk om aan te pakken met een wetgeving die niet voldoende onderbouwd is. Het risico is groot dat wetgeving wordt gemaakt die in de praktijk nooit zal kunnen worden toegepast.

Om deze redenen kunnen we dan ook niet anders dan ons straks bij de stemming onthouden.

M. Bart Laeremans (VB). – En guise de protestation, j’en dirai le moins possible aujourd’hui. En commission, il n’a pas été possible de mener un débat approfondi sur le projet de loi. Je m’associe à l’orateur précédent, qui a exprimé l’essentiel. Il était indispensable de demander l’avis du Conseil d’État en raison de la très mauvaise qualité du texte. Cela a toutefois été refusé car un seul parti, à savoir le parti socialiste, est dominant au Sénat. Plusieurs groupes estiment que le texte contient trop de contradictions, de définitions erronées et d’imprécisions. S’agissant d’une législation pénale, le texte devrait pourtant être particulièrement précis.

Le PS fait encore toujours la loi dans ce parlement mais aussi en ce qui concerne la formation du futur gouvernement. Le PS domine tout et les autres partis, y compris le CD&V, se plient à ses volontés. Nous ne comprenons pas que dans un système qui se veut une démocratie, un seul parti puisse imposer sa volonté aux autres partis au point de les réduire au silence et d’empêcher un travail législatif sérieux. Nous le déplorons et c’est pourquoi nous nous abstiendrons.

De heer Bart Laeremans (VB). – Bij wijze van protest zal ik vandaag zo weinig mogelijk zeggen. In de commissie was een grondig debat over het wetsontwerp immers niet mogelijk. Ik sluit mij volledig aan bij de vorige spreker, die de essentie heeft weergegeven. De tekst was zo slecht dat een advies van de Raad van State nodig was. Dat werd echter geweigerd omdat één partij, met name de Parti Socialiste, in de Senaat alles domineert. Verschillende fracties oordeelden dat de tekst veel tegenstrijdigheden, verkeerde definities en onnauwkeurigheden bevat. Nochtans gaat het hier om strafwetgeving, die zeer precies moet zijn.

De wil van de PS is nog altijd wet in dit parlement. Dat blijkt ook bij de komende regeringsvorming. De PS blijkt alles te domineren en alle andere partijen dansen naar de pijpen van de PS, met inbegrip van CD&V. Wij begrijpen niet dat in een schijnbare democratie één partij haar wil zo kan opdringen dat de andere partijen monddood worden gemaakt en ernstig wetgevend werk niet mogelijk is. Wij betreuren dit en zullen ons om deze reden onthouden.

M. Philippe Mahoux (PS). – Connaissant la sensibilité de ce parti concernant les droits de l’homme en général, je considère les agressions que je viens d’entendre contre mon parti comme un hommage !

J’en viens à présent au fond du problème. Après avoir souligné les initiatives prises par nos collègues sénateurs, je m’en voudrais de ne pas souligner celle du député Frédéric.

Trois points nous paraissent essentiels.

Le premier est la mise en évidence de tout acte pouvant être considéré comme une agression à l’encontre des personnes en situation de faiblesse.

Le deuxième est l’élargissement de la nature des agressions. Nous avons réalisé ce travail ici au Sénat.

Le troisième est la prise en compte de l’abus de situation de faiblesse sur le plan mental également ; il s’agit donc de la problématique des sectes.

Par conséquent, nous soutenons évidemment le texte proposé.

Cependant, l’aggravation systématique des peines relatives à certains types de délits ne constitue pas nécessairement la seule solution à apporter. Tout un travail doit être effectué en amont.

De même, un important travail de sensibilisation doit être mené, y compris à l’échelon communautaire, en matière de protection des personnes âgées, que celles-ci soient ou non dans leur milieu familial.

Nous voterons donc en faveur de ce projet, dont le texte est ainsi amélioré. Les votes étant prévus à midi, nos collègues de la Chambre pourront peut-être, fait assez rare, adopter ce projet dans la foulée. Généralement, en effet, il incombe au Sénat de mettre un point final aux textes des projets et propositions de loi. Nous verrons ce qu’il en sera.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Gelet op de gevoeligheid van die partij voor de mensenrechten in het algemeen, beschouw ik de aantijgingen aan het adres van mijn partij als een eerbetoon.

Ik heb reeds verwezen naar de initiatieven van onze collega-senatoren, maar ik wil ook het werk van Kamerlid Frédéric onderstrepen.

Voor ons zijn drie punten essentieel.

Ten eerste moet aan elke daad die als een agressie tegenover een persoon in zwakke toestand kan worden beschouwd, aandacht worden besteed.

Ten tweede moet de aard van de agressies worden uitgebreid. Dat hebben we in de Senaat gedaan.

Ten derde moet ook rekening worden gehouden met het misbruik van de zwakke mentale toestand; het gaat dus om het probleem van de sekten.

We staan dan ook achter de voorliggende tekst.

De systematische verzwaring van de straffen voor bepaalde soorten misdrijven is niet noodzakelijk de enige oplossing. Ook hogerop moet heel wat werk worden verricht.

Zo moet, ook door de gemeenschappen, werk worden gemaakt van bewustmaking met betrekking tot de bescherming van ouderen, ongeacht of die zich al dan niet in een familiale omgeving bevinden.

We zullen het verbeterde ontwerp dan ook goedkeuren. Aangezien we tegen de middag stemmen, kunnen onze collega’s van de Kamer de tekst misschien in één moeite goedkeuren. Meestal heeft de Senaat het laatste woord over wetsvoorstellen en wetsontwerpen. We zullen afwachten.

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Proposition de résolution concernant la protection de la communauté chrétienne en Irak, au Proche-Orient et au Moyen-Orient (de M. Armand De Decker et consorts ; Doc. 5-597)

Voorstel van resolutie betreffende de bescherming van de christelijke gemeenschap in Irak en in het Nabije Oosten en het Midden-Oosten (van de heer Armand De Decker c.s.; Stuk 5-597)

Discussion

Bespreking

(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 5-597/7.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-597/7.)

M. le président. –.Je vous rappelle que la commission propose un nouvel intitulé :

Proposition de résolution concernant la protection des minorités religieuses et philosophiques au Proche et Moyen-Orient.

De voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt:

Voorstel van resolutie betreffende de bescherming van de religieuze en levensbeschouwelijke minderheden in het Nabije Oosten en het Midden-Oosten.

Mme Temmerman se réfère à son rapport écrit.

Mevrouw Temmerman verwijst naar haar schriftelijke verslag.

M. Armand De Decker (MR). – L’article 18 de la Déclaration universelle des droits de l’homme de 1948 énonce que : « Toute personne a droit à la liberté de pensée, de conscience et de religion ; ce droit implique la liberté de changer de religion ou de conviction ainsi que la liberté de manifester sa religion ou sa conviction seule ou en commun, tant en public qu’en privé, par l’enseignement, les pratiques, le culte et l’accomplissement des rites. »

Par ailleurs, la Déclaration des Nations unies de 1981 sur l’élimination de toutes formes d’intolérance et de discrimination fondées sur la religion ou la conviction est aussi un texte d’une importance capitale.

Enfin, l’article 18.1 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques de 1966 précise que : « Toute personne a droit à la liberté de pensée, de conscience et de religion ; ce droit implique la liberté d’avoir ou d’adopter une religion ou une conviction de son choix, ainsi que la liberté de manifester sa religion ou sa conviction, individuellement ou en commun, tant en public qu’en privé, par le culte et l’accomplissement des rites, les pratiques et l’enseignement. »

Ces principes fondamentaux de la Déclaration universelle des droits de l’homme et du Pacte international relatif aux droits civils et politiques sont pour le moment en danger dans une grande partie du Proche et du Moyen-Orient.

Les chrétiens d’Orient sont les premiers qui se sont dispersés dans le bassin méditerranéen oriental. Au fil du temps, ils ont connu l’Empire romain, l’Empire byzantin, l’Empire ottoman, l’Empire français, l’Emprise britannique puis la période des mandats de la Société des nations.

Désormais, exception faite d’Israël, ils vivent au sein d’États indépendants dont la religion dominante est l’islam, sauf au Liban où la Constitution partage le pouvoir exécutif entre les chrétiens et les musulmans.

Comme nous l’observons depuis sept mois, la plupart de ces États où vivent ces minorités chrétiennes et philosophiques connaissent actuellement des révolutions qui bouleversent les régimes politiques et mèneront sans doute à une modification en profondeur des régimes constitutionnels et juridiques de ces États. Nous formons le vœu que ces révolutions visent à la démocratisation de ces pays.

Les chrétiens d’Orient ont ceci de commun d’être minoritaires dans chacun de ces pays. Par conséquent, en tant que Parlement belge, en tant que Sénat belge, en tant qu’Européens, il nous revient d’être particulièrement attentifs à ce que durant cette phase de transition à laquelle nous assistons de l’autre côté de la Méditerranée, les valeurs de liberté, de respect, de tolérance réciproque ne soient pas menacées.

J’ai, probablement comme vous, le regret de devoir constater que ces vertus de tolérance, de coexistence harmonieuse entre les communautés philosophiques et religieuses dans cette région sont pour le moment gravement mises à mal. L’attentat sanglant commis à la cathédrale de Bagdad et celui commis à la grande église copte d’Alexandrie en Égypte et qui a provoqué des dizaines de morts dans la minorité copte en sont des exemples.

En Irak, à moins d’un retournement très rapide, les chrétiens antérieurement très nombreux sont en voie de disparition.

En Syrie, le pouvoir de la minorité alaouite est aujourd’hui courageusement et à juste titre remis en cause par le peuple, malgré une répression sanglante. Ce pays est officiellement laïque, mais l’islam sunnite dominant n’est pas déclaré religion d’État. Il faudra donc être attentif à ce qu’au fil de l’évolution de la situation et de la révolution, le nouveau pouvoir soit respectueux des dix pour cent de chrétiens vivant sur son territoire.

En Égypte, la situation des coptes devient très préoccupante, alors qu’ils ont été, avant la naissance de l’islam, une des principales populations de ce pays. Nous savons ce que les coptes ont donné à l’Égypte. Il suffit de penser à l’œuvre de M. Boutros Boutros-Ghali. Ils ont cessé d’être étroitement associés au développement politique, économique et culturel de l’Égypte, mais ils sont néanmoins l’objet de violences graves de la part d’extrémistes musulmans.

En Turquie, pays qui aspire à entrer dans l’Union européenne et qui, à la suite des dernières élections, pourrait se doter d’une nouvelle constitution, les églises orientales ne jouissent d’aucune reconnaissance légale et les chrétiens latins ne sont pas mieux traités. On assiste d’ailleurs en Turquie à une régression constante des valeurs laïques et de l’héritage d’Atatürk.

Au Maghreb, la vigilance s’impose. Au Maroc notamment, les rois ont toujours veillé à faire respecter une liberté religieuse qui fait partie des traditions de ce pays, mais on a le sentiment que, pour certains chrétiens, la sécurité se fait au prix de la discrétion. Le prosélytisme y est d’ailleurs parfois sanctionné.

Face à cette situation, il me paraît fondamental que le Sénat puisse envoyer un message clair à des pays qui refondent leur pacte social. Dans cette réflexion, nous devons leur dire que les minorités philosophiques et religieuses doivent trouver toute leur place dans la société, qu’elles doivent être protégées par un système juridique juste et transparent et que les atteintes aux biens ainsi qu’aux personnes doivent être sanctionnées comme dans tout État de droit respectant la Déclaration universelle des droits de l’homme.

Les moments très intéressants que connaissent le Proche et le Moyen-Orient sont d’une extrême importance. C’est pour cela qu’aujourd’hui, pendant ces mouvements de libération nationale où les peuples aspirent à une plus grande liberté, nous devons leur rappeler que les valeurs de la Déclaration universelle des droits de l’homme s’imposent à eux aussi et qu’ils devront intégrer ces valeurs de respect mutuel, de respect des minorités religieuses et de toutes les opinions philosophiques dans leur nouvelle constitution et l’approche de leur propre avenir.

Il nous appartient, me semble-t-il, à nous Européens qui avons porté les valeurs du Siècle des Lumières, de rappeler cela aujourd’hui et de veiller par notre force de conviction à rendre ces valeurs réalité dans l’ensemble de ces pays.

Je tiens encore à remercier les membres de la commission des Relations extérieures pour la collaboration qu’ils ont apportée à l’élaboration de la résolution que j’ai déposée et qui fait l’objet d’un large consensus, ce qui honore le Sénat.

De heer Armand De Decker (MR). – Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 bepaalt: ‘Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften.’

De Verklaring van de Verenigde Naties van 1981 over de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van godsdienst en geloof is overigens ook een tekst van fundamenteel belang.

Artikel 18.1 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 1966 bepaalt ten slotte: ‘Eenieder heeft het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst. Dit recht omvat mede de vrijheid een zelf gekozen godsdienst of levensovertuiging te hebben of te aanvaarden, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen door de eredienst, het onderhouden van de geboden en voorschriften, door praktische toepassing en het onderwijzen ervan.’

Die fundamentele principes van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten worden momenteel in een groot deel van het Nabije en het Verre Oosten bedreigd.

De christenen uit het Oosten hebben zich als eersten verspreid over het oostelijke Middellandse Zeebekken. In de loop van de tijd kenden ze het Romeinse, het Byzantijnse, het Ottomaanse, het Franse, het Britse Rijk en vervolgens de VN-mandaten.

Buiten Israël leven ze voortaan in onafhankelijke Staten waar de islam de overwegende godsdienst is, behalve dan in Libanon waar christenen en moslims de uitvoerende macht delen.

Sinds zeven maanden zijn we er getuige van hoe revoluties de politieke regimes in de meeste Staten waar die christelijke en filosofische minderheden leven, omvergooien en zonder twijfel leiden tot ingrijpende grondwettelijke en juridische veranderingen van het staatsapparaat. We spreken de wens uit dat die revoluties de democratisering van die landen inluiden.

Een gemeenschappelijk kenmerk van de christenen in het Oosten is dat ze in elk van die landen een minderheid vormen. Bijgevolg moeten we er als Belgisch Parlement, als Belgische Senaat en als Europeanen op toezien dat in die overgangsfase aan de overzijde van de Middellandse Zee de waarden van vrijheid, eerbied en wederzijdse verdraagzaamheid niet worden bedreigd.

Tot mijn spijt moet ik, wellicht net als u, vaststellen dat de deugden van verdraagzaamheid en harmonisch samenleven tussen de filosofische en religieuze gemeenschappen in de verdrukking komen. Voorbeelden ervan zijn de bloedige aanslagen in de kathedraal van Bagdad en in de grote koptische kerk van Alexandrië in Egypte waarbij tientallen doden vielen onder de koptische minderheid.

Tenzij de situatie in Irak snel keert, zijn de christenen die voorheen zeer talrijk waren, er aan het verdwijnen.

In Syrië zet het volk, ondanks bloedige repressie, de macht van de alawietische minderheid met moed terecht op losse schroeven. Officieel is het land een lekenstaat, maar de soennitische islam wordt niet als godsdienst erkend. We moeten er dus aandachtig op toezien dat in de loop van de ontwikkelingen en van de revolutie de nieuwe macht respect opbrengt voor de tien procent christenen op zijn grondgebied.

In Egypte wordt de situatie van de kopten zeer verontrustend, terwijl ze vóór het ontstaan van de islam een van de belangrijkste bevolkingsgroepen van het land waren. We weten wat de kopten aan Egypte hebben gegeven. Het volstaat het werk van Boutros Boutros-Ghali voor de geest te halen. Ze zijn niet langer van nabij betrokken bij de politieke, economische en culturele ontwikkeling van Egypte, maar ze zijn desalniettemin het slachtoffer van extreem geweld door islamitische extremisten.

In Turkije, een land dat ernaar streeft tot de Europese Unie toe te treden en zich na de jongste verkiezingen met een nieuwe grondwet kan uitrusten, genieten de oosterse kerken geen enkele wettelijke erkenning en worden de Latijnse christenen niet beter behandeld. We zijn overigens getuige van een voortdurend afkalven van de scheiding tussen Kerk en Staat en van de nalatenschap van Atatürk.

In de Maghreb is waakzaamheid geboden. Meer bepaald in Marokko hebben de koningen er traditiegetrouw op toegezien dat de godsdienstvrijheid wordt geëerbiedigd, maar we hebben de indruk dat sommige christenen voor hun veiligheid de prijs van de discretie moeten betalen. Bekeringsijver wordt er trouwens soms bestraft.

In het licht van die situatie lijkt het me van fundamenteel belang dat de Senaat aan de landen die een nieuwe basis leggen voor hun sociaal pact, een klare boodschap zendt. Met deze bespiegeling moeten we hen duidelijk maken dat de filosofische en de religieuze minderheden hun plaats moeten krijgen in de samenleving, dat ze moeten worden beschermd door een rechtvaardig en transparant rechtsbestel en dat in elke rechtsstaat die de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens respecteert, aanslagen op zowel goederen als personen moeten worden bestraft.

Het Nabije en het Midden-Oosten maken een uiterst belangrijke en zeer interessante periode door. Daarom moeten we de nationale bevrijdingsbewegingen van volkeren die streven naar meer vrijheid, erop wijzen dat de waarden van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ook voor hen gelden en dat ze die waarden van wederzijds respect, respect voor de religieuze minderheden en voor alle filosofische opvattingen in hun nieuwe grondwet en in de aanpak van hun toekomst moeten opnemen.

Het is mijns inziens aan ons, Europeanen, die de waarden van de Verlichting hebben gedragen, om daarop vandaag te wijzen en er met onze overtuigingskracht op toe te zien dat die waarden in al die landen werkelijkheid worden.

Ik sta erop de leden van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden er nogmaals voor te danken dat ze hebben meegewerkt aan het uitwerken van de resolutie die ik heb ingediend en waarrond een brede consensus bestaat. Dat siert de Senaat.

M. Philippe Mahoux (PS). – Paraphrasant Voltaire, je dirais que toute opinion, partagée ou non, mérite que l’on se batte pour la défendre.

Nous adhérons au texte de la résolution tendant à protéger une minorité religieuse particulièrement visée dans une région du monde. Cependant, selon nous, cette protection pourrait être étendue à l’ensemble du monde.

Nous avons déposé trois amendements qui renforcent le texte proposé dans la mesure où ils élargissent les personnes de référence.

Le premier amendement vise l’ensemble des responsables de communautés religieuses et philosophiques.

Le deuxième amendement fait davantage référence, sur un plan politique, à de hauts responsables – secrétaire général des Nations unies, haute représentante de l’Union européenne aux Affaires étrangères, porte-parole de la Maison blanche et président du Conseil de l’Europe – qui ont également dénoncé les attentats contre les chrétiens au Moyen-Orient.

Notre troisième amendement à un article évoquant, de manière quelque peu lapidaire et vague, des responsabilités dans ces attentats, doit permettre d’identifier de manière plus claire les auteurs de certains attentats. Al-Qaida, en revendiquant les attentats, a fait référence à un ultra fondamentalisme musulman que nous dénonçons. Cette manière d’articuler une dénonciation nous a paru plus précise et concernait davantage les auteurs des attentats.

L’ensemble des collègues ont, me semble-t-il, marqué leur accord sur ces amendements. Nous soutiendrons la présente proposition de résolution.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Voltaire zei ooit dat men moet vechten om elke opinie, ongeacht of men het er mee eens is of niet, tot uiting te laten komen.

Wij stemmen in met de tekst van de resolutie die bescherming beoogt van een religieuze minderheid die in een bepaald geografisch gebied onder druk staat. Volgens ons zou die bescherming echter overal ter wereld moeten worden geboden.

Wij hebben drie amendementen ingediend ertoe strekkend de voorgestelde tekst te versterken door er alle etnische, religieuze en levensbeschouwelijke minderheden in op te nemen.

Het eerste amendement heeft betrekking op alle verantwoordelijken van de religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen.

Het tweede amendement verwijst meer naar de hoge verantwoordelijken op politiek vlak – de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de hoge vertegenwoordigster voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, de woordvoerder van het Witte Huis en de voorzitter van de Raad van Europa – die de aanslagen tegen de christenen in het Midden-Oosten eveneens hebben afgekeurd.

Ons derde amendement op een artikel dat op een bondige en vage manier verwijst naar de verantwoordelijken van die aanslagen, moet het mogelijk maken de daders van sommige aanslagen nauwkeuriger te identificeren. Al Qaeda heeft in het opeisen van de aanslagen verwezen naar een ultramoslim fundamentalisme dat wij aanklagen. Deze manier om de aanklacht te formuleren, vonden wij nauwkeuriger. Ze heeft ook meer betrekking op de daders van de aanslagen.

Alle collega’s bleken het eens te zijn met die amendementen. Wij zullen het voorliggende voorstel van resolutie steunen.

M. Bart Laeremans (VB). – Tant à la Chambre qu’au Sénat, mes collègues de parti ont, notamment à la suite des violences à l’égard des Coptes en Égypte, posé des questions sur les persécutions des chrétiens au Moyen-Orient. Nous estimons dès lors que la proposition de résolution est utile et nous nous réjouissons de la portée générale du texte.

Nous avons par contre un problème avec la dernière recommandation par laquelle on demande au gouvernement d’accueillir en Belgique les demandeurs d’asile qui sont victimes d’exactions et de menaces graves en raison de leur appartenance religieuse. Dans le contexte de la résolution, cette recommandation est tout à fait acceptable mais, lorsque nous l’analysons séparément, elle va beaucoup trop loin. Si on l’interprète de manière large, la Belgique devrait en effet accorder l’asile à toutes les personnes qui, n’importe où dans le monde, sont victimes, parfois prétendument, de persécutions ou de menaces en raison de leur appartenance religieuse. Ainsi, les fondamentalistes musulmans, partisans d’Al-Qaida, ou des personnes qui pratiquent l’excision pour des raisons religieuses, pourraient faire appel à notre très généreuse hospitalité.

Tel ne nous semble pas être l’objectif. Nous voulons que la protection soit limitée et que la recommandation soit adaptée. Dans un amendement, nous demandons dès lors au gouvernement d’accueillir en Belgique les demandeurs d’asile originaires de la communauté chrétienne d’Irak, du Proche-Orient et du Moyen-Orient lorsqu’ils sont victimes d’exactions et de menaces graves en raison de leur appartenance religieuse. Cette disposition est encore assez large mais nous évitons ainsi que des personnes provenant du monde entier et soi-disant persécutées pour des raisons religieuses n’abusent de la protection.

De heer Bart Laeremans (VB). – Zowel in de Kamer als in de Senaat hebben partijgenoten, onder meer naar aanleiding van het geweld tegen de kopten in Egypte, vragen gesteld over de vervolging van christenen in het Midden-Oosten. We vinden het voorstel van resolutie dan ook nuttig en we zijn tevreden met de algemene strekking van de tekst.

We hebben wel een probleem met de laatste aanbeveling van het voorstel, waar de regering wordt gevraagd in België asielzoekers op te vangen die het slachtoffer zijn van wandaden en ernstige bedreigingen wegens hun religieuze overtuiging. Binnen de context van de resolutie is die aanbeveling best aanvaardbaar, maar als we haar afzonderlijk analyseren gaat ze veel te ver. Ruim geïnterpreteerd zou België dan immers asiel moeten verlenen aan eenieder die, om het even waar ter wereld, het slachtoffer is van – soms vermeende – vervolging of bedreiging wegens religieuze overtuiging. Zo zouden moslimfundamentalisten, aanhangers van Al Qaeda of mensen die om religieuze redenen aan vrouwenbesnijdenis doen een beroep kunnen doen op onze zeer gulle gastvrijheid.

Dat lijkt ons niet de bedoeling te zijn. Wij willen dat de bescherming wordt beperkt en dat de aanbeveling wordt aangepast. In een amendement vragen we de regering dan ook in België asielzoekers op te vangen afkomstig uit de christelijke gemeenschap in Irak, het Nabije Oosten en het Midden-Oosten als ze het slachtoffer zijn van wandaden en ernstige bedreigingen wegens hun religieuze overtuiging. Die bepaling is nog altijd vrij ruim, maar zo voorkomen we dat de bescherming wordt misbruikt door mensen uit de hele wereld die zogezegd om religieuze redenen worden vervolgd.

Mme Vanessa Matz (cdH). – En janvier 2010, nos collègues de la Chambre ont adopté une résolution déposée par le cdH et relative à la survie des communautés chrétiennes et des minorités religieuses et philosophiques au Proche-Orient, au Moyen-Orient et dans le reste du monde. Force est de constater qu’un an et demi plus tard, la situation ne s’est pas améliorée.

On se rappelle les attentats en Égypte et en Irak ainsi que les terres spoliées en Turquie. Les pressions sont récurrentes dans de nombreux pays arabes. Le gouvernement a d’ailleurs condamné les attentats qui ont visé ces minorités. Nous l’avons également fréquemment interrogé sur les suites qui ont été données à la résolution adoptée par la Chambre.

La situation reste toutefois préoccupante. Il ne s’agit d’ailleurs pas seulement des minorités chrétiennes. Celles-ci ont une présence plus que millénaire dans la région et ont le droit de vivre en paix sur leurs terres. Il s’agit aussi d’autres minorités. C’est pourquoi nous avons fait ajouter qu’une attention particulière doit être apportée aux minorités chrétiennes et philosophiques.

Il est important que la protection des minorités et la défense des droits humains en général fassent partie de notre politique étrangère. Alors que ces derniers mois ont vu de nombreuses révolutions, révoltes ou manifestations réclamer la démocratie, il est normal de rappeler notre attachement à ces valeurs et d’appeler à ce que les droits de tous soient respectés.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – In januari 2010 hebben de Kamerleden een voorstel van resolutie van het cdH aangenomen dat betrekking had op het overleven van de christelijke gemeenschappen en van de christelijke en levensbeschouwelijke minderheden in het Nabije Oosten, in het Midden-Oosten en in de rest van de wereld. Anderhalf jaar later moeten we echter vaststellen dat de situatie er nog niet verbeterd is.

We herinneren ons nog de aanslagen in Egypte en in Irak en de acties in Turkije met als doel de christenen uit hun land te verbannen. In veel Arabische landen houdt de druk op die mensen aan. De regering heeft de aanslagen gericht op die minderheden trouwens veroordeeld. Wij hebben ze ook vaak ondervraagd over de gevolgen die gegeven werden aan de resolutie die in de Kamer is aangenomen.

De situatie blijft echter zorgwekkend. Het gaat trouwens niet alleen om de christelijke minderheden, die al meer dan duizend jaar in het gebied aanwezig zijn en het recht hebben er in vrede te wonen. Het gaat ook om andere minderheden. Daarom hebben wij in de resolutie laten opnemen dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de christelijke en levensbeschouwelijke minderheden.

Het is belangrijk dat de bescherming van de minderheden, en de verdediging van de mensenrechten in het algemeen, deel uitmaken van ons buitenlands beleid. De jongste maanden werden we geconfronteerd met talrijke revoluties, opstanden en betogingen om democratie te eisen. Het is dan ook normaal dat wij herinneren aan onze gehechtheid aan die waarden en dat we eisen dat de rechten van elke mens worden geëerbiedigd.

M. le président. – À cette proposition de résolution, M. Mahoux et Mme Arena et consorts proposent l’amendement 40 (voir document 5-597/8).

De voorzitter. – Op dit voorstel van resolutie hebben de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s. amendement 40 ingediend (zie stuk 5-597/8).

M. Mahoux et Mme Arena et consorts proposent l’amendement 41 (voir document 5-597/8).

De heer Mahoux en mevrouw Arena c.s. hebben amendement 41 ingediend (zie stuk 5-597/8).

M. Mahoux et Mme Arena et consorts proposent l’amendement 42 (voir document 5-597/8).

De heer Mahoux en mevrouw Arena c.s. hebben amendement 42 ingediend (zie stuk 5-597/8).

M. Laeremans propose l’amendement 43 (voir document 5-597/8).

De heer Laeremans heeft amendement 43 ingediend (zie stuk 5-597/8).

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur l’ensemble de la proposition de résolution.

De stemming over de amendementen en over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Proposition de résolution sur la libération de Liu Xiaobo, prix Nobel de la paix 2010 (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5-733)

Voorstel van resolutie over de vrijlating van Liu Xiaobo, Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010 (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5-733)

Discussion

Bespreking

(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 5-733/5.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-733/5.)

(M. Armand De Decker, vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Armand De Decker, ondervoorzitter.)

M. Patrick De Groote (N-VA), rapporteur. – La commission a discuté cette proposition de résolution durant sa réunion du 12 juillet 2011.

Dans l’exposé introductif, Mme De Bethune a indiqué que Liu Xiaobo, activiste des droits de l’homme et prix Nobel de la paix 2010 ainsi que son épouse avaient été assignés à résidence pour une période de onze ans. Cette proposition de résolution demande au gouvernement de mettre en œuvre tous les moyens diplomatiques afin d’obtenir la libération de Liu Xiaobo.

Le dispositif de cette proposition de résolution contient six points, où le Sénat félicite Liu Xiaobo d’avoir obtenu le prix Nobel de la paix 2010 et reconnaît son rôle au niveau de la promotion de la démocratie dans son pays et de la lutte pacifique pour la liberté d’expression. On rend également hommage à tous ceux qui s’engagent en faveur de réformes démocratiques et on demande au gouvernement fédéral de plaider auprès du gouvernement chinois pour la libération du prix Nobel, de son épouse, de tous les sympathisants et signataires de la Charte 08, qui ont été arrêtés ou assignés à résidence, notamment Ai Weiwei.

Il est également demandé au gouvernement fédéral d’insister auprès des autorités chinoises pour mettre fin à la censure des médias concernant les informations relatives à l’attribution du prix Nobel de la paix 2010.

Dans la discussion générale, MM. Anciaux et De Bruyn ont soutenu la proposition de résolution.

En ce qui concerne les considérants, l’amendement nº 5 déposé par Mme Zrihen a été adopté à l’unanimité ainsi que l’amendement nº 6 dans lequel MM. Vanlouwe et De Bruyn proposent des corrections. Les amendements nos 7 et 8, déposés par Mme Zrihen, ont été adopté à l’unanimité.

Mme Tilmans a déposé les amendements nos 1, 2, 3 et 4 visant à ajouter au dispositif les points 7, 8, 9 et 10. M. Miller a précisé que les amendements nos 1, 2, 3 et 4 ont été retirés parce qu’ils étaient trop larges et que par conséquent, ils ne cadraient guère avec le thème de la proposition de résolution.

L’ensemble de la proposition de résolution amendée a été adoptée à l’unanimité des neuf membres présents.

De heer Patrick De Groote (N-VA), rapporteur. – De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergadering van 12 juli 2011.

In de inleidende bespreking deelde mevrouw de Bethune mee dat Liu Xiaobo, mensenrechtenactivist en Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010, samen met zijn echtgenote werd veroordeeld tot huisarrest voor een periode van elf jaar. Met dit voorstel van resolutie wordt aan de regering gevraagd alle diplomatieke middelen aan te wenden om de vrijlating van Liu Xiaobo te bekomen.

Het dispositief van dit voorstel van resolutie bevat een zestal punten, waarbij de Senaat Liu Xiaobo feliciteert met de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede 2010 en zijn rol erkent in de bevordering van de democratie in zijn land en de vreedzame strijd voor vrijheid van meningsuiting. Er wordt tevens hulde gebracht aan al wie zich inzet voor democratische hervormingen en gevraagd dat de federale regering bij de Chinese overheid zou pleiten voor de vrijlating van de Nobelprijswinnaar, van zijn echtgenote, van alle sympathisanten en van al de gearresteerde en onder huisarrest geplaatste ondertekenaars van Charta 08, onder wie de kunstenaar Ai Weiwei die ondertussen onder huisarrest werd geplaatst.

Verder wordt nog gevraagd dat de federale regering bij de Chinese autoriteiten zou aandringen om een einde te maken aan de censuur van de media met betrekking tot de berichtgeving over de toekenning van de Nobelprijs van de Vrede 2010.

In de algemene bespreking hebben de heren Anciaux en De Bruyn het voorstel van resolutie gesteund.

Met betrekking tot de considerans werd het door mevrouw Zrihen ingediende amendement 5 eenparig goedgekeurd, evenals amendement 6, waarin de heren Vanlouwe en De Bruyn correcties voorstellen. Ook de amendementen 7 en 8, ingediend door mevrouw Zrihen, werden bij eenparigheid goedgekeurd.

Mevrouw Tilmans dient de amendementen 1, 2, 3 en 4 in die ertoe strekken aan het dispositief de punten 7, 8, 9 en 10 toe te voegen. De heer Miller legt vervolgens uit dat de amendementen 1, 2, 3 en 4 ingetrokken zijn omdat ze te ruim zijn en derhalve te weinig aansluiten bij het thema van het voorstel van resolutie.

Het geheel van het geamendeerde voorstel van resolutie wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

(M. Danny Pieters, président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Danny Pieters.)

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Je commencerai mon intervention relative à la proposition de résolution sur la libération de Liu Xiaobo, prix Nobel de la paix 2010, par un rappel du discours tenu en 1941 par l’ancien président américain Roosevelt sur les quatre libertés, à savoir the freedom of speech and expression, the freedom of worship, the freedom from want and the freedom from fear. M. Roosevelt considérait ces libertés comme le fondement d’une société mondiale. Sa vision était intemporelle et prophétique car plus de 60 ans après la Déclaration universelle des doits de l’homme, la promotion des ces droits reste le leitmotiv de la politique étrangère de notre pays et de l’Union européenne. Les droits de l’homme sont même devenus la préoccupation de tous, qu’il s’agisse des gouvernements, des acteurs de la vie économique ou des citoyens.

Peu de régimes peuvent encore se soustraire au dialogue sur les droits de l’homme bien que ceux continuent à être encore largement violés. C’est précisément pour cela que chacun d’entre nous doit soutenir encore davantage leur promotion. Les États membres des Nations unies, donc également la Chine, se sont engagés à respecter, protéger et promouvoir les droits de l’homme. Ces droits sont une préoccupation légitime reconnue par la communauté internationale, laquelle dépasse les frontières souveraines. C’est pourquoi il est légitime de se préoccuper de la situation des droits de l’homme dans d’autres pays.

Lorsque le militant des droits de l’homme chinois, Liu Xiaobo, a soutenu en 1989, place de la Paix céleste, la demande de plus d’ouverture et de démocratie, il a été témoin de la répression sanglante visant à étouffer dans l’œuf cette demande légitime. Cela a conforté sa volonté de continuer à œuvrer de manière pacifique en faveur des droits de l’homme et de la démocratie, ce qui lui a valu d’entrer sans cesse en conflit avec l’autorité. Fin 2008, Liu faisait partie de ceux qui avaient pris l’initiative du manifeste de la Charte 08, qui appelait à une nouvelle constitution incluant la protection des droits de l’homme. Son initiative a été soutenue non seulement par les milieux académiques et les artistes mais aussi par les juges et même par quelques membres du parti communiste. Liu avait alors déclaré que la liberté est au cœur de tous les droits universels parmi lesquels la liberté d’expression, de publication, de conviction, de circulation, d’association et de réunion. Les droits de l’homme ne sont pas attribués par l’État. Ce sont des droits dont chacun jouit dès la naissance. Pour avoir exprimé cette conviction, Liu fut condamné à onze années d’emprisonnement. En dépit de cette condamnation, Liu est resté la preuve vivante de la poursuite de la lutte pour la liberté et la justice.

Convaincus que les États sont la meilleure garantie du respect des droits de l’homme, nous plaidons dans cette résolution pour la libération de Liu et des sympathisants de la Charte 08. En votant cette résolution, le Sénat belge ne sera pas isolé. Déjà au printemps 2010, le Parlement européen avait condamné dans une résolution l’arrestation et la condamnation de Liu Xiaobo. L’octroi du prix Nobel de la paix à Liu en 2010 témoigne de l’attention accordée par la communauté internationale aux droits de l’homme et à leurs défenseurs. En 2010, le Congrès américain a également voté une résolution demandant la libération immédiate de Liu. Par voie de motion, les parlements canadien et italien se sont prononcés à leur tour en faveur de la libération de Liu et ont appelé au respect des droits de l’homme en Chine. En mai dernier, à l’occasion d’une visite en Chine, le ministre néerlandais de l’Économie s’est entretenu du sort de Liu avec le vice-premier ministre chinois Hui Liangyu. Ce dernier a confirmé l’importance des droits de l’homme et a déclaré que la Chine avait encore un long chemin à parcourir afin d’intégrer la protection des droits de l’homme dans la législation et d’en assurer le respect.

Au cours de la seizième session du Conseil des droits de l’homme des Nations unies, le ministre belge des Affaires étagères a déclaré dans son discours du 28 février : Souvent, les pays critiqués pour leur bilan en matière des droits humains rejettent ces critiques comme des ingérences dans leurs affaires intérieures, comme des manœuvres politiques ou comme des actes basés sur des doubles standards. Il faut être attentif à ces arguments car le respect, l’impartialité, l’objectivité et l’égalité de traitement de tous les États sont des conditions nécessaires pour une mise en œuvre commune des droits de l’homme. Mais ces arguments ne doivent pas servir à remettre en cause l’universalité des droits de l’homme, pour refuser les droits et libertés accordés à toute personne par la déclaration universelle et les grandes conventions internationales.

En se fondant sur cette position, le groupe CD&V votera cette résolution. J’espère que cette dernière sera soutenue unanimement en séance plénière, comme ce fut le cas en commission. Lorsque des droits sont niés ou bafoués, il est de notre devoir moral de protester. Je remercie M. De Groote pour le rapport ainsi que Mme Zrihen pour les amendements déposés en commission et qui ont été adoptés. Mon groupe ne soutiendra pas les amendements de MM. Daems et De Decker. Je déplore que M. Daems n’ait pas été présent en commission pour y exprimer son point de vue. Il a choisi délibérément de ne pas participer au débat. C’est son droit en tant que parlementaire mais j’estime qu’il est trop tard, aujourd’hui, pour encore adapter cette résolution. Nous la voterons telle quelle.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ik wil mijn bijdrage aan de discussie over het voorstel van resolutie over de vrijlating van Liu Xiaobo, Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010, beginnen met een uitspraak van de voormalige Amerikaanse president Roosevelt uit 1941 over de vier vrijheden, namelijk the freedom of speech and expression, the freedom of worship, the freedom from want and the freedom from fear. Voor hem waren deze vrijheden het fundament van een mondiale samenleving. Een tijdloze en profetische visie, want ruim 60 jaar na de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens loopt de bevordering van de mensenrechten als een rode draad door het buitenlands beleid van ons land en de Europese Unie. Meer nog, mensenrechten zijn ieders zaak geworden, of het nu regeringen, het bedrijfsleven of burgers betreft.

Weinig regimes kunnen zich nog aan de dialoog over de mensenrechten onttrekken, maar toch worden ze nog altijd op grote schaal geschonden. Precies daarom moet ieder van ons de bevordering van de mensenrechten met nog meer energie, waakzaamheid en creativiteit blijven ondersteunen. De lidstaten van de Verenigde Naties, dus ook China, hebben zich geëngageerd de mensenrechten na te leven, te beschermen en te bevorderen. Mensenrechten zijn een erkende en legitieme zorg van de internationale gemeenschap die de soevereine grenzen overstijgen. Daarom is het legitiem zich te bemoeien met de situatie van de mensenrechten andere landen.

Toen de Chinese mensenrechtenactivist Liu Xiaobo in 1989 op het Plein van de Hemelse Vrede de vraag naar meer openheid en democratie steunde, was hij getuige van de wijze waarop deze legitieme vraag bloedig in de kiem werd gesmoord. Dat sterkte hem om op vreedzame wijze te blijven ijveren voor mensenrechten en democratie, wat hem voortdurend in aanvaring bracht met de overheid. Eind 2008 was Liu een van de initiatiefnemers van Charta 08, een manifest dat opriep tot een nieuwe grondwet met bescherming van de mensenrechten. Zijn initiatief werd gesteund niet alleen door academici en kunstenaars, maar ook door rechters en zelfs door enkele leden van de Communistische Partij. Liu verklaarde toen: ‘Vrijheid is de kern van alle universele rechten, waaronder die op vrijheid van meningsuiting, publicatie, geloof, beweging, vereniging en vergadering. Mensenrechten worden niet toegekend door de staat. Het zijn rechten die iedereen vanaf de geboorte geniet.’ Voor deze vrije meningsuiting werd hij tot 11 jaar gevangenisstraf veroordeeld, maar ondanks deze veroordeling was Liu het levende bewijs dat zijn streven naar vrijheid en rechtvaardigheid overeind blijft.

Vanuit onze overtuiging dat staten voor hun burgers de belangrijkste waarborg zijn voor de naleving van de mensenrechten, pleiten we in de resolutie voor de vrijlating van Liu en de sympathisanten van Charta 08. Als we deze resolutie goedkeuren, staat de Belgische Senaat trouwens niet alleen met zijn visie en houding. Reeds in het voorjaar 2010 veroordeelde het Europees Parlement in een resolutie de arrestatie en veroordeling van Liu Xiaobo. De toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan Liu in 2010 sluit nauw aan bij de aandacht die de internationale gemeenschap aan mensenrechten en de verdedigers ervan geeft. Ook het Amerikaanse Congres vroeg in december 2010 in een resolutie de onmiddellijke vrijlating van Liu. De Canadese en de Italiaanse parlementen spraken zich op hun beurt in moties uit voor de vrijlating van Liu en voor het respect voor de mensenrechten in China. In mei jongstleden besprak de Nederlandse minister van Economie bij zijn bezoek aan China het lot van Liu met de Chinese vicepremier Hui Liangyu. Deze laatste bevestigde het belang van de mensenrechten en verklaarde dat China nog een lange weg te gaan heeft om de bescherming van de mensenrechten in wetgeving, naleving en handhaving waar te maken.

Op de zestiende sessie van de VN-Mensenrechtenraad zei de Belgische minister van Buitenlandse Zaken in een toespraak op 28 februari het volgende: ‘Landen die wegens hun benadering van mensenrechten op de vingers worden getikt doen dergelijke kritiek vaak af als inmenging in interne aangelegenheden, als politieke kunstgrepen of nog als daden gebaseerd op dubbele normen. We moeten alert blijven voor dergelijke argumenten, want eerbied, onpartijdigheid, objectiviteit en gelijke behandeling van alle staten zijn een absolute noodzaak voor een gemeenschappelijke uitvoering van de mensenrechten. Die argumenten mogen niet worden aangewend om het universele karakter van de mensenrechten te betwijfelen, om de rechten en vrijheden te ontzeggen die iedereen op grond van de universele verklaring en belangrijke internationale verdragen toekomen’.

Vanuit deze visie zal de CD&V fractie deze resolutie goedkeuren. Ik hoop dat ook de plenaire vergadering, naar analogie met de unanieme goedkeuring in de commissie, vandaag haar unanieme steun zal geven. Wanneer rechten worden ontkend of met voeten worden getreden, is het onze morele plicht protest aan te tekenen. Ik dank de heer De Groote voor het verslag en ook mevrouw Zrihen voor de amendementen die in de commissie werden ingediend en zijn aangenomen. Onze fractie zal de amendementen van de heren Daems en De Decker niet steunen. Ik betreur dat de heer Daems niet aanwezig was in de commissie om er zijn standpunt te vertolken. Hij koos bewust om niet aan het debat deel te nemen. Dat is zijn parlementair recht, maar vandaag is het mijns inziens te laat om de resolutie nog aan te passen. Wij zullen de resolutie ongewijzigd aannemen.

M. Rik Daems (Open Vld). – Je n’ai pas encore pris la parole mais déjà, certains ne sont pas d’accord avec moi. Voilà qui est révélateur de la liberté d’expression ! Mon intervention risque en effet d’être sujette à controverse mais que je sache, au Sénat, tout le monde a voix au chapitre.

Mme de Bethune a raison de dire qu’à un moment, j’ai quitté les discussions en commission, persuadé que l’examen de la résolution ne se terminerait pas ce jour-là et que le quorum requis pour le vote ne serait pas atteint. Je ne cherche pas à nier la vérité, y compris dans ce dossier.

Je formulerai trois remarques au sujet de la résolution : la première sur la forme, la deuxième sur le contenu et la troisième sur le calendrier.

Je ne cherche certainement pas à donner l’impression de ne pas défendre la liberté d’expression et les valeurs démocratique, au contraire. Les valeurs démocratiques ayant des formes multiples, elles sont sujettes à discussion. Certaines formes de démocratie sont parfois considérées comme non démocratiques. Ainsi, certains partisans du système proportionnel estiment que le système majoritaire est non démocratique et inversement. On peut en débattre à l’infini. La démocratie est une chose, la liberté d’expression en est une autre.

J’exprimerai ici, en séance plénière, ce que je n’ai pas dit en commission. Ma première remarque concerne donc la forme.

Mme de Bethune a cité le président Roosevelt. Pour ma part, je ferai référence à Jean-Paul Sartre qui a refusé le prix Nobel en 1964. Il considérait que le prix Nobel de la paix honorait avant tout les héros de l’Occident.

Actuellement, c’est toujours le cas. Force est de le constater bien que cela n’enlève rien à ce prix. Cependant, cela m’a incité à citer dans la justification d’un amendement des exemples de lauréats du prix Nobel dont il est apparu par la suite qu’ils n’auraient pas dû l’obtenir.

La résolution pousse trop loin le raisonnement en considérant que parce que M. X a reçu le prix Nobel de la paix, il doit aussi être libéré au nom des droits de l’homme. Le fait que Liu Xiaobo ait reçu le prix Nobel ne me semble pas un argument pertinent. Soljenitsyne aussi a reçu ce prix mais par la suite il est apparu qu’il était antisémite et un fervent partisan du général Franco. De nombreux exemples m’incitent à dire qu’en soi, l’argument du prix Nobel n’est pas pertinent, contrairement à celui de la liberté d’expression.

Deuxième remarque : je crains que la question de la liberté d’expression de Liu Xiaobo et de ses effets en Chine ne soit pas appréciée correctement ici. Cela ne signifie pas que j’approuve le sort qui lui a été réservé. Afin que les choses soient claires, je souhaite rappeler ici certaines de ses prises de position qui, toutes, défendent le modèle occidental d’après l’exemple américain, non dilué.

Dans le journal britannique The Guardian, une source généralement considérée comme au-dessus de tout soupçon, on peut lire que Liu Xiaobo a déclaré que toutes les guerres dans lesquelles les États-Unis sont impliqués sont défendables du point de vue éthique. Dans l’un de ses tracts il a écrit que dans le conflit israélo-palestinien, la faute serait entièrement du côté des Palestiniens qui ne seraient que des provocateurs. Il se peut que cette affirmation contienne un fond de vérité mais je ne partage pas cet avis. Je pourrais multiplier les exemples mais un seul suffira. En 2006, Liu a encore écrit que s’il a fallu cent ans à Hong Kong pour devenir ce qu’elle est, il faudra trois cents ans de colonisation occidentale à la Chine pour arriver à une situation similaire. Je ne conteste pas qu’il ait le droit de défendre de telles positions mais j’y fais référence pour montrer que les réactions des autorités chinoises, aussi critiquables soient-elles, doivent être considérées dans un contexte très différent de celui pris en compte ici, au Sénat.

C’est la raison pour laquelle j’ai déposé en séance plénière des amendements visant à nuancer quelque peu l’image assez partiale du héros privé injustement de sa liberté malgré la grande importance de la liberté d’expression. Du reste, nous aussi nous aussi voté des lois qui nous interdisent et interdisent à la population de dire certaines choses.

Outre mes argument relatifs à la forme et au fond, je tiens aussi à émettre des observations concernant le calendrier. Celui-ci me dérange parce que cette année précisément, nous fêtons par diverses activités le 40e anniversaire des relations diplomatiques entre la Belgique et la Chine. Cyniquement, je dirais qu’il va de soi qu’il y a quarante ans, la Chine était un pays démocratique qui respectait les droits de l’homme.

Dans le cadre de cet anniversaire, une importante mission se rendra en Chine, à l’automne. Une centaine de représentants d’entreprises mais aussi du monde académique et culturel y participeront. Il me semble réellement déplacé d’approuver maintenant cette résolution. Est-ce vraiment tellement urgent ? Je partage l’avis que nous ne devons pas céder à la pression mais nous devons être conscients que cette résolution sera perçue comme une offense par la Chine. Je refuse de compromettre une mission en adoptant aujourd’hui une position avec laquelle, au fond, je suis assez d’accord. Ne pouvons-nous tout aussi bien attendre octobre ou novembre ?

Pour toutes ces raisons et vu ce moment inopportun, je propose de renvoyer en commission mes amendements et la proposition de résolution et de discuter à nouveau de ce texte en octobre ou novembre. Tout comme pour la résolution sur le Tibet, nous pourrions aboutir à une conclusion avant la fin de l’année, ce à quoi je m’engage.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Nog voor ik iets ga zeggen, zijn sommigen het al oneens met mij. Van vrije meningsuiting gesproken! Ik riskeer inderdaad een relatief controversieel betoog te houden, maar in de Senaat mogen toch alle klokken worden geluid, zou ik denken.

Collega de Bethune heeft gelijk als ze zegt dat ik de commissiebespreking op een bepaald ogenblik heb verlaten. Ik ging er namelijk van uit dat de behandeling van de resolutie niet zou worden afgerond en dat het quorum bij de stemming niet zou worden gehaald. Ik zal de waarheid niet ontkennen, ook niet in dit dossier.

Ik heb drie opmerkingen bij de resolutie. Een over de vorm, een over de inhoud en ook een over het tijdstip.

Ik wil zeker niet de indruk geven dat ik geen verdediger zou zijn van de vrije meningsuiting en van de democratische waarden, integendeel. Over democratische waarden kan wel worden gediscussieerd, want democratie kan diverse vormen aannemen. Soms worden bepaalde vormen van democratie afgedaan als niet democratisch. Zo zullen sommige voorstanders van het proportioneel stelsel het meerderheidsstelsel als niet democratisch afdoen en omgekeerd. Daar kan blijvend over worden gedebatteerd. Democratie is één zaak. Vrije meningsuiting is wat anders.

Wat ik in de commissie heb nagelaten, zal ik hier in plenaire wel doen. Mijn eerste opmerking gaat dus over de vorm.

Collega de Bethune citeerde president Roosevelt. Ik verwijs graag naar Jean-Paul Sartre die in 1964 de Nobelprijs heeft geweigerd. Hij vond dat de Nobelprijs voor de Vrede vooral de helden van het Westen honoreert.

Dat is vandaag nog altijd het geval. Het doet geen afbreuk aan de Nobelprijs, maar die vaststelling moeten we wel maken. Ze heeft mij er alleszins toe gebracht om in de verantwoording bij een amendement voorbeelden te geven van Nobelprijswinnaars van wie later is gebleken dat ze die prijs niet hadden mogen krijgen.

De resolutie gaat te kort door de bocht met de redenering dat, omdat mijnheer X de Nobelprijs voor de Vrede heeft gekregen, hij nu ook moet worden vrijgelaten uit naam van de mensenrechten. Het feit dat Liu Xiaobo de Nobelprijs heeft gekregen is in mijn ogen niet relevant. Ook Solzjenitsyn kreeg die prijs en hij bleek achteraf een jodenhater en fervent aanhanger van generaal Franco te zijn. Zo zijn er genoeg voorbeelden, die me doen zeggen dat het argument an sich van de Nobelprijs niet relevant is. Dat van de vrije meningsuiting is dat natuurlijk wel.

Ten tweede vrees ik dat de inhoud van de vrije meningsuiting van Liu Xiaobo en de effecten die dat in China zelf heeft, hier niet correct worden ingeschat. Wat niet wil zeggen dat ik goedkeur wat er met hem gebeurt. Voor alle duidelijkheid wil hier een aantal van zijn stellingen in herinnering brengen. Die gaan helemaal in de richting van het verdedigen van het Westerse model naar Amerikaans voorbeeld, non dilué.

Volgend citaat komt niet van een of andere lobby, maar verscheen in de Britse krant The Guardian, voor de meesten toch een onverdachte bron. In die krant zegt Liu Xiaobo het volgende: ‘Al de oorlogen waarin de Verenigde Staten betrokken zijn, zijn ethisch verdedigbaar’. En in een van zijn gepubliceerde traktaten schrijft hij: ‘In het conflict Israël-Palestina ligt de schuld helemaal bij de Palestijnen, want dat zijn alleen maar provocateurs’. Daar zit misschien een kern van waarheid in, maar ik ben het er niet mee eens. Ik kan er nog een hele reeks aanhalen, maar een laatste citaat volstaat om mijn punt te maken.

In 2006 schreef Liu nog: ‘Het heeft Hongkong honderd jaar gekost om te worden wat het is, het zal China driehonderd jaar Westerse kolonisatie vragen om op een gelijkaardig punt te geraken’. Natuurlijk betwist ik niet dat hij het recht heeft om die stellingen te verdedigen, ik haal ze alleen aan om aan te duiden dat de reactie van de Chinese autoriteiten, hoe verkeerd ze ook mag zijn, toch in een andere context moet worden gezien dan wij in onze kleine stolp van de Senaat geneigd zijn te doen.

Daarom heb ik in de plenaire vergadering nog enkele amendementen ingediend, waarmee ik vooral het eenzijdige beeld van de held die van zijn vrijheid wordt beroofd – ten onrechte, want vrije meningsuiting is belangrijk – toch enigszins wil nuanceren. Overigens hebben wijzelf ook wetten goedgekeurd waarmee we onszelf en onze bevolking verbieden bepaalde dingen te zeggen.

Naast mijn argumenten over de vorm en de inhoud heb ik vooral bedenkingen bij de timing van de resolutie. Die timing zit me dwars omdat we precies dit jaar met verschillende activiteiten de veertigjarige diplomatieke relaties tussen België en China vieren. Het spreekt voor zich dat China veertig jaar geleden een democratisch land was dat alle mensenrechten respecteerde! Ik druk me uiteraard cynisch uit.

In het kader van die verjaardag zal er in het najaar een belangrijke missie naar China gaan waaraan enkele honderden bedrijven, academici, mensen uit de culturele wereld enzovoort zullen deelnemen. Het lijkt me echt onfatsoenlijk die resolutie nu goed te keuren. Is dat nu echt zo dringend? Ik ben het ermee eens dat we niet we moeten wijken voor de druk, maar we moeten toch beseffen hoe beledigend onze resolutie in China zal overkomen. Ik wil een belangrijke missie niet in het gedrang brengen door nu een stelling in te nemen, waarmee ik het in de grond wel eens ben. We kunnen toch evengoed wachten tot oktober of november?

Om al die redenen en wegens een verkeerde timing stel ik voor om mijn amendementen en het voorstel van resolutie terug naar de commissie te zenden en het voorstel opnieuw in oktober of november te bespreken. Net zoals met de resolutie over Tibet kunnen we tot een conclusie komen voor het einde van het jaar, waartoe ik mij bij deze engageer.

Proposition de renvoi

Voorstel tot terugzending

M. le président. – M. Daems, souhaitez-vous que la proposition de résolution soit renvoyée en commission ? Dans ce cas, le Sénat doit se prononcer à ce sujet maintenant.

De voorzitter. – Mijnheer Daems, wenst u dat het voorstel van resolutie wordt teruggezonden naar de commissie? In dat geval moet de Senaat zich daar nu over uitspreken.

M. Rik Daems (Open Vld). – Je demande effectivement le renvoi en commission.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik vraag inderdaad de terugzending naar de commissie.

M. Armand De Decker (MR). – Je voudrais faire quelques suggestions dans ce dossier délicat et sensible. La mise en détention d’un prix Nobel de la paix, qui est par ailleurs un homme pacifique, est impossible à défendre.

En commission des Affaires étrangères, sur un autre sujet concernant la Chine, nous avons renvoyé le débat au mois d’octobre pour entendre un représentant de la République populaire de Chine, un représentant du Tibet et un représentant de la Commission des droits de l’homme des Nations unies avant de passer au vote d’une résolution. Nous pourrions peut-être réserver à ce sujet-ci le même traitement.

Vu l’importance des débats que le Sénat a menés sur la Chine et puisqu’il n’y a plus envoyé de délégation depuis de très nombreuses années – je crois avoir présidé la dernière délégation au tout début des années 2000 – je suggérerais que nous essayions d’organiser une mission en République populaire de Chine, qui, j’en suis persuadé serait ravie de nous accueillir.

Je propose dès lors que nous reportions le vote sur les deux résolutions au retour d’une mission en Chine.

De heer Armand De Decker (MR). – Ik wil enkele suggesties doen in dit delicaat en gevoelig dossier. De opsluiting van een Nobelprijswinnaar, die trouwens een vredelievend man is, valt niet te verdedigen.

In de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen hebben we het debat over een ander onderwerp in verband met China uitgesteld tot oktober zodat we een vertegenwoordiger van de Chinese Volksrepubliek en een vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties kunnen horen alvorens te stemmen over een resolutie. Misschien kunnen we voor dit onderwerp op dezelfde manier te werk gaan.

Gezien het belang van de debatten die de Senaat over China heeft gevoerd en het jaren geleden is dat er een delegatie werd gestuurd, stel ik voor dat we een missie organiseren naar de Volksrepubliek China. Ik ben er zeker van dat China ons met groot genoegen zal ontvangen.

Ik stel dus voor dat we de stemming over beide resoluties uitstellen tot na afloop van die missie.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le renvoi en commission a uniquement pour but de reporter le vote de la résolution au moins au-delà du mois d’octobre. Un débat approfondi a été mené en commission au sujet de cette résolution. Le moment du vote nous paraissait intéressant car la Chine a déjà pris des initiatives ces derniers jours en ce qui concerne la libération de plusieurs dissidents. Elle veut ainsi, dans le cadre de plusieurs missions diplomatiques, donner des signes de sa bonne volonté envers l’Occident. C’est pourquoi la commission a précisément estimé que c’était le moment de demander à la Chine de libérer Liu Xiaobo.

M. Daems indique que le vote de la résolution aujourd’hui est déplacé. Je pense au contraire que ne pas la voter serait déplacé. Cela signifierait en effet que nous subordonnons notre indignation, notre sens de l’équité, nos questions en matière de respect des droits de l’homme, à des intérêts commerciaux ou des relations économiques susceptibles d’être mis en péril. Il est exagéré de supposer que la Chine, à cause d’une demande légitime du Sénat, voudrait cesser toute relation économique avec notre pays. Pour commencer, je ne pense pas que la Chine agirait de cette manière mais de plus, il n’est pas raisonnable de céder à cette pression. C’est précisément la raison pour laquelle il importe de voter cette résolution aujourd’hui.

Les déclarations de Liu Xiaobo sur les Palestiniens et sur la politique belliciste américaine, que je réprouve également, ne sont pas un argument pour juger si Liu Xiaobo doit être libéré. Le principe de la liberté d’expression est indépendant des convictions de l’individu.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De verwijzing naar de commissie heeft enkel tot doel de goedkeuring van de resolutie tot minstens na oktober uit te stellen. In de commissie werd grondig gedebatteerd over deze resolutie. De timing voor de stemming leek ons interessant omdat China dezer dagen al initiatieven heeft genomen voor de vrijlating van enkele dissidenten. Met die vrijlatingen wil China, in het kader van enkele diplomatieke opdrachten, blijk geven van zijn goodwill tegenover het Westen. De commissie vond het precies daarom nu interessant om China een signaal te geven en de vrijlating te vragen van Liu Xiaobo.

De heer Daems stelt dat de goedkeuring van de resolutie vandaag op de rand van het fatsoen is. Mij lijkt het integendeel op de rand van het fatsoen om de resolutie vandaag niet goed te keuren. Dat zou immers betekenen dat we onze verontwaardiging, ons rechtvaardigheidsgevoel, onze vragen bij het respect voor de mensenrechten afhankelijk stellen van commerciële belangen of economische relaties die daarmee eventueel in gevaar kunnen komen. Het is kras te veronderstellen dat China wegens een terechte vraag van de Senaat geen economische betrekkingen met ons land meer zou willen aangaan. Om te beginnen denk ik niet dat China op die manier zou handelen, maar daarnaast is het niet verstandig om aan die druk toe te geven. Precies daarom is het belangrijk die resolutie vandaag wel goed te keuren.

De uitlatingen van Liu Xiaobo over de Palestijnen en de Amerikaanse legervoering, waar ik het evenmin mee eens ben, zijn geen argument om te oordelen of Liu Xiaobo moet worden vrijgelaten. Het principe van de vrijheid van meningsuiting staat los van de overtuiging van het individu.

M. Piet De Bruyn (N-VA). – Nous n’appuyons pas la demande de renvoi en commission émise par notre collègue Daems. La commission a débattu en long et en large de la proposition de résolution. Les éléments que M. Daems cite maintenant ne sont pas si nouveaux qu’ils n’eussent pu être avancés en commission. Il a d’ailleurs fait un peu son mea culpa. À nos yeux, il n’y a pas de motifs valables pour renvoyer cette proposition en commission.

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – Wij steunen de vraag van collega Daems om het voorstel van resolutie terug te zenden naar de commissie niet. In de commissie werd grondig gediscussieerd over de resolutie. Alle elementen die collega Daems nu aanbrengt, zijn niet zo nieuw dat ze niet tijdens de bespreking in de commissie naar voren konden worden gebracht. Hij heeft daarvoor trouwens zelf enigermate mea culpa geslagen. Voor ons is de motivatie om dit voorstel naar de commissie terug te zenden ontoereikend.

M. Jacky Morael (Ecolo). – Une fois de plus, nous devons concilier l’impératif des affaires et celui de la raison et des droits de l’homme. Ce n’est pas nouveau et ne concernera pas que la Chine.

M. Daems et M. De Decker ont émis des considérations qui ont leur pertinence mais ne convainquent pas mon groupe. Pour la seconde fois en quinze jours, nous voici confrontés à un dilemme à propos de la Chine. Nous l’avons été une première fois lorsque, à l’occasion d’une proposition de résolution sur la situation au Tibet, l’ambassade de Chine a pris contact avec le président de notre commission des Relations extérieures M. Vanlouwe pour lui indiquer qu’il serait bon de faire attention aux intérêts économiques belges en Chine avant d’examiner des textes d’une telle portée. Nous avons décidé, non de donner suite à cette « pression », mais de procéder à des auditions pour nous entourer de toutes les informations disponibles avant d’élaborer un texte final sur la situation au Tibet.

Et nous le sommes une deuxième fois, parce qu’une importante délégation économique va effectuer une mission en octobre.

Mais il y a toujours une bonne raison de ne rien faire à propos de la situation en Chine : tantôt, c’est le pavillon chinois, tantôt c’est la présidence belge de l’UE, tantôt encore, une mission économique ! Cependant, vu le poids politique et économique croissant que prend la Chine sur la planète, nous nous trouverons toujours face à un agenda un peu malaisé lorsque nous voudrons nous prononcer sur les décisions du gouvernement chinois.

M. Daems a rappelé quelques déclarations de Liu Xiaobo. Je ne les partage pas évidemment. Néanmoins, quand on veut défendre le droit à l’expression d’un citoyen, on ne le fait pas en fonction de ce qu’il a dit ou va dire, mais en fonction de son droit de citoyen à s’exprimer. Je voudrais rappeler à cet égard la phrase de Voltaire : « Je ne suis pas d’accord avec vous, mais je me battrai jusqu’à la mort pour que vous ayez le droit de l’exprimer ». C’est cela la défense des droits de l’homme et de la liberté d’expression.

Enfin, ne prenons pas le gouvernement chinois pour une assemblée de personnes idiotes. Si nous reportons aujourd’hui le vote de cette résolution, c’est explicitement afin de ne pas compromettre le déroulement de la mission économique. Cela signifie clairement qu’une fois cette mission rentrée au pays, nous adopterons cette résolution.

Dès lors, étant donné qu’il ne s’agit jamais que d’un report visant à ne pas compromettre ladite mission, et non d’un geste qui soit nécessairement de nature à la favoriser, je trouve qu’il n’y a pas de raison valable de tergiverser. Les droits de l’homme sont ce qu’ils sont, un prix Nobel est ce qu’il est, c’est-à-dire une valeur extrêmement précieuse pour l’ensemble des citoyens de cette planète. Passons donc au vote de cette résolution et à la défense de ce dissident.

De heer Jacky Morael (Ecolo). – Eens te meer moeten we zakelijke belangen en rede verzoenen met mensenrechten. Dat is niet nieuw en het zal zich nog voordoen, niet alleen in verband met China.

De beschouwingen van de heer Daems en van de heer De Decker zijn relevant maar ze kunnen onze fractie niet overtuigen. Voor de tweede keer in twee weken staan we voor een dilemma in verband met China. De eerste keer toen bij het voorstel van resolutie over de situatie in Tibet de Chinese ambassade contact had opgenomen met de voorzitter van onze commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen, de heer Vanlouwe, om hem erop te wijzen dat het goed zou zijn aandacht te hebben voor de Belgische economische belangen in China alvorens teksten met een dergelijke draagwijdte te bespreken. We hebben dan beslist om geen gevolg te geven aan die ‘pressie’, maar om hoorzittingen te organiseren teneinde alle beschikbare informatie te verzamelen alvorens een eindtekst over de situatie in Tibet uit te werken.

Nu staan we een tweede keer voor een dilemma, omdat een belangrijke economische delegatie in oktober op missie gaat.

Er is echter altijd een goede reden om niets te ondernemen ten aanzien van de situatie in China: nu eens het Chinese paviljoen, dan weer het Belgische EU-voorzitterschap, en nu nog een economische missie! Gezien het groeiende politieke en economische gewicht van China in de wereld, zal het altijd ongelegen komen om ons uit te spreken over beslissingen van de Chinese regering.

De heer Daems heeft enkele verklaringen van Liu Xiaobo vermeld. Ik sta uiteraard niet achter die verklaringen. Evenwel, de verdediging van het recht op vrije meningsuiting moet niet afhangen van wat de betrokkene heeft gezegd. In dit verband herinner ik aan een zinssnede van Voltaire: ‘Ik ben het niet eens met u, maar ik zal tot de laatste snik blijven vechten voor uw recht om uw mening te zeggen.’

Tot slot: we moeten de Chinese regering niet aanzien voor een bende idioten. Als we de stemming over deze resolutie vandaag uitstellen, doen we dat uitdrukkelijk om de economische missie niet in gevaar te brengen. Het is echter duidelijk dat, eens die missie achter de rug is, wij die resolutie zullen goedkeuren.

Daarom, aangezien het enkel om een uitstel gaat om de economische missie niet in gevaar te brengen, en niet om een gebaar dat die missie noodzakelijk bevordert, is er geen valabele reden om te talmen. De mensenrechten zijn wat ze zijn, een Nobelprijs is wat hij is, namelijk een zeer kostbare waarde voor alle burgers van deze wereld. Laten we dus stemmen over deze resolutie en deze dissident verdedigen.

M. Bart Laeremans (VB). – Je suis choqué par les propos tenus, non pas par Groen! ou par notre collègue Anciaux, mais cette fois-ci par les libéraux. Proposer que le Sénat aille en Chine aux frais de la princesse pour complaire aux Chinois est tout à fait indécent et relève d’une insouciance incroyable. Nous aurons peut-être bientôt des élections et la dissolution du Sénat et on pense à des voyages en Chine. Je ne comprends vraiment pas.

On dirait que M. Daems se fait le porte-parole de l’ambassade de Chine. On s’y attendrait à la rigueur de la part du PS ou des communistes, mais pas d’un parti libéral qui prône la liberté d’expression.

Quant au calendrier, le quarantième anniversaire des relations diplomatiques n’est pas pertinent, au contraire. Ces relations diplomatiques ont été nouées par nécessité, afin d’entretenir un minimum de contacts avec le Chine. Depuis lors, nous ne pouvons entretenir des relations diplomatiques avec la république démocratique de Taiwan. On n’a donc nulle raison de célébrer.

Dans son amendement, M. Daems demande la suppression des points 1, 2 et 3. Voici le point 3 : « Le Sénat salue également le rôle de tous ceux qui plaident en faveur de réformes démocratiques et de tous ceux qui ont participé aux manifestations pacifiques sur la place Tiananmen pour réclamer plus de démocratie ». Il est effarant que ce soit une voix libérale qui demande de supprimer ce passage ! Tous ceux qui se battent en faveur de réformes démocratiques en Chine doivent être salués ! La simple proposition de cette suppression est abominable et invraisemblable. Je ne vous comprends absolument pas.

M. Daems dit enfin que la libération n’a de sens qu’en liaison avec la liberté d’expression. Quels autres motifs voit-il à la détention ? A-t-il des indices que le lauréat du prix Nobel est incarcéré pour des actes criminels ? Dans ce cas, qu’il nous les donne ! Tout indique au contraire que Liu Xiaobo est en prison pour incorrection politique selon les critères chinois. M. Daems le suspecte sur la base de pures spéculations, alors qu’on vient de lui décerner le prix Nobel de la Paix ! C’est déshonorant. J’ai honte pour M. Daems.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik ben geschokt door wat is gezegd, deze keer niet door Groen! of door collega Anciaux, maar wel door de liberalen. Het voorstel om een snoepreisje vanuit de Senaat richting China te organiseren om de Chinezen te gaan behagen is absoluut onfatsoenlijk en het getuigt van ongelooflijke wereldvreemdheid. We staan binnenkort misschien voor verkiezingen en voor de ontbinding van de Senaat en men denkt aan reisjes naar China. Ik begrijp dat werkelijk niet.

Het lijkt wel of de heer Daems zich opwerpt als spreekbuis van de Chinese ambassade. Ik zou zoiets nog verwachten van de PS of van de communisten, maar toch niet van een liberale partij, die de vrije meningsuiting naar voren schuift.

Wat de timing betreft: de verjaardag van veertig jaar diplomatieke betrekkingen is absoluut geen aandacht waard, wel integendeel. Die diplomatieke betrekkingen zijn ontstaan uit noodzaak, om minimale betrekkingen met China te kunnen onderhouden. Ondertussen is het ons verboden om met de democratische republiek Taiwan diplomatieke betrekkingen te hebben. Er valt dus helemaal niets te vieren.

De heer Daems vraagt in zijn amendement om punten 1, 2 en 3 te schrappen. Ik lees punt 3 even voor: ‘De Senaat eert eveneens de rol van al degenen die pleiten voor democratische hervormingen, alsook van zij die deelgenomen hebben aan de vreedzame protesten voor meer democratie op het Tiananmenplein’. Het is verschrikkelijk dat de vraag om dat te schrappen uit de mond van een liberaal komt! Al wie in China vecht voor democratische hervormingen moet geëerd worden! Het is abominabel en onwaarschijnlijk dat die schrapping zelfs maar wordt voorgesteld! Ik begrijp u werkelijk niet.

De heer Daems zegt ten slotte dat de vrijlating enkel zin heeft als ze te maken heeft met de vrije meningsuiting. Welke andere aanwijzingen heeft hij voor de opsluiting? Heeft hij aanwijzingen dat de betrokken Nobelprijswinnaar opgesloten zit voor criminele feiten? Dat hij die aanwijzingen dan geeft! Alles wijst er echter op dat Liu Xiaobo gevangen zit omdat hij niet politiek correct is in China. De heer Daems maakt hem op basis van pure speculatie verdacht, terwijl hij zonet de Nobelprijs voor de vrede heeft verdiend! Dat is bijzonder ontluisterend. Ik ben beschaamd in de plaats van de heer Daems.

Mme Marie Arena (PS). – Lors des discussions relatives à la Chine, la commission a pris plusieurs décisions.

Premièrement, nous avions l’intention, avant que M. De Decker ne le propose, de mener un débat général sur la situation en Chine et quelques thématiques que avons choisies. Ce débat devrait commencer à la rentrée parlementaire. Je demanderai bien entendu au président de la commission de l’inscrire le plus rapidement possible à l’agenda, de même que des auditions sur les thèmes prévus.

Je rappelle qu’aucun timing ne nous est imposé par qui que ce soit, ni par l’ambassade, ni par des intérêts quelconques. Il s’agit bien d’un calendrier établi par la commission qui a décidé de travailler sur la thématique de la Chine.

Deuxièmement, le texte de la résolution qui nous est soumise aujourd’hui met bien entendu en évidence les droits de l’homme. Je suis donc assez étonnée d’entendre les arguments de M. Daems – je reconnais bien là son agilité. Il soulève d’abord la question de savoir si le prix Nobel doit ou non être entendu. Son deuxième argument concerne le timing par rapport à des entreprises qui iraient en Chine dans le cadre de la mission princière. Or aucun membre de cette assemblée ne peut brader les droits de l’homme sous prétexte d’un timing économique de nos entreprises.

Nous devons continuer à travailler sur les droits de l’homme, et je pense que cette résolution est tout à fait équilibrée ; elle est d’ailleurs reprise sur le plan international par un certain nombre d’acteurs.

Troisièmement, nous avons également décidé en commission de procéder à une analyse plus profonde de la situation au Tibet. Comme l’a dit M. De Bruyn tout à l’heure, toute cette discussion a eu lieu en commission. Aucun élément nouveau et probant ne permet de différer la résolution telle qu’elle nous est soumise aujourd’hui.

Dès lors, nous nous opposons à la demande de report en commission ainsi qu’aux amendements proposés par M. Daems. Nous soutenons donc la résolution telle qu’elle nous est soumise.

Mevrouw Marie Arena (PS). – Tijdens de debatten over China heeft de Commissie verschillende beslissingen genomen.

Ten eerste waren we van plan, nog voor de heer De Decker dat heeft voorgesteld, een algemeen debat te houden over de situatie in China en over enkele onderwerpen die we hebben gekozen. De aanvang van dat debat is gepland bij het begin van het parlementaire jaar. Ik zal uiteraard aan de voorzitter van de commissie vragen het zo snel mogelijk op de agenda te plaatsen, evenals de hoorzittingen over de afgesproken onderwerpen.

Ik herinner eraan dat ons geen enkele timing is opgelegd door wie dan ook, noch door de ambassade, noch door eender welke belangen. Er is een tijdsschema opgesteld door de commissie, die beslist heeft te werken over de thematiek van China.

Ten tweede vestigt deze resolutie uiteraard de aandacht op de mensenrechten. De argumenten van de heer Daems verbazen me dus. Eerst werpt hij de vraag op of de Nobelprijswinnaar al dan niet moet worden gehoord. Zijn tweede argument betreft de timing met betrekking tot de ondernemingen die van plan zijn naar China te gaan in het kader van een prinselijke missie. Welnu, geen enkel lid van deze assemblee wil de mensenrechten verkwanselen onder het voorwendsel van een economische timing van onze ondernemingen.

We moeten ons werk over de mensenrechten voortzetten. Deze resolutie is volkomen evenwichtig: ze wordt overigens op internationaal vlak door sommige anderen overgenomen.

Ten derde hebben we in de commissie eveneens beslist een diepgaandere analyse over de situatie in Tibet te maken. Zoals de heer De Bruyn daarnet heeft gezegd, heeft die hele discussie in de commissie plaatsgevonden. Er is geen enkel nieuw en afdoende element om de resolutie die vandaag voorligt op te schorten.

Daarom zijn we gekant tegen de vraag om verwijzing naar de commissie en ook tegen de amendementen van de heer Daems. We steunen bijgevolg de resolutie zoals ze nu voorligt.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Je vais expliquer brièvement pourquoi nous ne sommes pas favorables au renvoi en commission et répondre aussi à l’argument de notre collègue Daems relatif au moment choisi.

S’il pouvait planer le moindre doute à ce sujet, je rappelle que j’ai beaucoup de respect pour la République populaire de Chine et pour la manière énergique et efficace dont elle mène la lutte contre la pauvreté. Je me réjouis de la coopération sino-belge et suis naturellement partisane de toutes les formes d’échange et de dialogue dans les domaines économique, culturel et autres.

Notre collègue Daems invoque sa conception de la bienséance, qui diffère de la mienne. Selon moi, un dialogue sincère est une condition à de bons échanges et ne peut qu’améliorer la coopération et pas l’entraver.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ik zal kort toelichten waarom we geen voorstander zijn van een terugzending naar de commissie en meteen ook antwoorden op het argument van collega Daems over het tijdstip.

Mocht daar twijfel over bestaan, ik herhaal dat ik veel respect heb voor de Volksrepubliek China en zelfs ontzag voor de doortastende en succesvolle manier waarop ze vandaag de strijd voert tegen de armoede. Ik verheug me op samenwerking tussen ons land en China en ben natuurlijk voorstander van elke vorm van uitwisseling en dialoog op economisch, cultureel en andere vlakken.

Collega Daems verwijst naar zijn concept van fatsoen, het mijne verschilt daarvan. Voor mij is een eerlijke dialoog een voorwaarde voor een goede uitwisseling en kan hij de kwaliteit van de samenwerking alleen bevorderen en niet belemmeren.

M. Rik Daems (Open Vld). – M. le président, je demande la parole pour un fait personnel.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Mijnheer de voorzitter, ik vraag het woord voor een persoonlijk feit.

M. le président. – Sur quelle base la demandez-vous, M. Daems ? Pensez-vous qu’il suffise que votre nom soit prononcé ?

De voorzitter. – Op grond waarvan roept u dat in, mijnheer Daems? Denkt u dat het volstaat dat uw naam wordt genoemd?

M. Rik Daems (Open Vld). – Je demande la parole parce que M. Laeremans qualifie mon intervention d’abominable.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik vraag dat omdat de heer Laeremans mijn toespraak als abominabel bestempelt.

M. le président. – Bien. Si vous souhaitez réagir à « abominable », libre à vous.

De voorzitter. – Goed. Zo u op ‘abominabel’ wenst te reageren, kunt u dat doen.

M. Rik Daems (Open Vld). – Ma remarque ne porte pas sur le fond.

Je laisse à mon collègue la responsabilité de sa remarque. La commission aurait pu revenir sur le fond et voir à quoi cela aboutissait mais elle n’a pas saisi cette occasion.

Ma remarque porte surtout sur le calendrier.

Si nous voulons entretenir de bonnes relations avec la Chine pour obtenir des progrès dans un pays où la lutte contre la pauvreté a connu les succès les plus importants au monde, nous devons savoir ce que nous faisons. Si nous adoptons maintenant une résolution, nous ne favoriserons certainement pas notre collaboration avec la Chine.

Le calendrier est à mes yeux déterminant. Si les droits de l’homme sont réellement universels, je ne vois pas pourquoi nous devrions adopter absolument aujourd’hui cette résolution. Nous pourrions parfaitement le faire après la mission princière. Que chacun juge de la pertinence de mon argument. Personnellement, je considère que nous avons de gros intérêts en jeu qui peuvent être servis par un climat serein et qu’un manque de sérénité peut desservir.

J’ai compris qu’une large majorité de mes collègues ne souhaitaient pas renvoyer la résolution en commission. Je me soumets donc à l’avis de cette écrasante majorité, y compris des groupes qui ne demandent pas mieux que de voir échouer la mission princière.

N’est-ce pas là votre véritable argument, Monsieur Laeremans ? Je retire donc ma demande de renvoi en commission.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Mijn punt betreft niet de grond van de zaak.

De opmerking van de collega laat ik voor zijn rekening. Men had in de commissie opnieuw kunnen ingaan op de grond van de zaak en dan zien waar men uitkomt. De commissie heeft die kans echter niet te baat genomen.

Mijn punt betreft vooral de timing.

Als we een goede samenwerking en een goede relatie willen met de Chinese autoriteiten om vooruitgang te boeken in een land dat inderdaad de grootste successen in de wereldgeschiedenis heeft geboekt op het vlak van armoedebestrijding, dan moeten we goed beseffen wat we doen. Nu een resolutie goedkeuren zal die samenwerking zeker niet bevorderen.

Timing is voor mij doorslaggevend. Als de mensenrechten echt universeel zijn, dan zie ik niet in waarom de resolutie per se vandaag moet worden goedgekeurd. Dat zou perfect kunnen na de prinselijke missie. Ik doe daarover niet flauw. Het is aan eenieder om te oordelen of dat argument doorweegt. Voor mij doet het dat wel omdat ik ervan uitga dat we veel belangen te verdedigen hebben. Een sereen klimaat kan dat bevorderen en een gebrek aan sereniteit kan dat benadelen.

Ik heb begrepen dat een overweldigende meerderheid van de collega’s de resolutie niet naar de commissie wenst terug te zenden. Ik zal me dus laten kloppen door een overweldigende meerderheid met inbegrip van de fracties die niet liever hebben dan dat de prinselijke missie mislukt.

Is dat niet uw echte argument, mijnheer Laeremans?

Ik trek mijn verzoek tot terugzending naar de commissie dus in, zodat we kunnen overgaan tot het debat ten gronde.

La proposition de renvoi est retirée.

Het voorstel tot terugzending wordt ingetrokken.

Suite de la discussion

Voortzetting van de bespreking

M. Piet De Bruyn (N-VA). – La plupart des arguments ont déjà été développés. Nous appuierons cette résolution, car elle est modérée et équilibrée.

En commission, après avoir consacré beaucoup de temps à une discussion intéressante et utile, nous avons abouti à un large consensus sur les raisons qui motivent nos demandes aux autorités chinoises.

M. Daems a certes d’excellents contacts et une très bonne connaissance de la situation particulièrement complexe en Chine. Je voudrais cependant lui rappeler l’article 35 de la Constitution de la République populaire de Chine, lequel garantit aux citoyens la liberté d’expression, de la presse, de réunion, d’association et de manifestation. Nous estimons que, dans le cas présent, ces droits sont foulés aux pieds.

À nos yeux, c’est un signal fort et tout à fait opportun que le Sénat peut donner aujourd’hui en votant la résolution.

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – De meeste argumenten zijn aangehaald. We zullen de resolutie goedkeuren omdat ze matig en evenwichtig is.

We hebben ruim de tijd genomen voor een boeiende en zinvolle bespreking in de commissie en hebben een brede consensus bereikt over de gronden waarop we de vragen aan de Chinese overheid absoluut kunnen rechtvaardigen.

De heer Daems heeft weliswaar zeer goede connecties en een zeer grondige kennis van de bijzonder complexe situatie in China. Toch wil ik hem wijzen op artikel 35 van de Grondwet van de Volksrepubliek China, dat de Chinese burgers vrijheid van meningsuiting, van drukpers, van vergadering, van vereniging, van optocht en van betoging waarborgt. We menen dat die rechten in voorkomend geval bijzonder ernstig met voeten zijn getreden.

Het signaal dat de Senaat kan geven door de resolutie vandaag goed te keuren is ons inziens krachtig en absoluut op zijn plaats.

M. le président. – À cette proposition de résolution, MM. Daems et De Decker proposent l’amendement 9 (voir document 5-733/6).

De voorzitter. – Op dit voorstel van resolutie hebben de heren Daems en De Decker amendement 9 ingediend (zie stuk 5-733/6).

MM. Daems et De Decker proposent l’amendement nº 10 (voir document 5-733/6).

De heren Daems en De Decker hebben amendement 10 ingediend (zie stuk 5-733/6).

MM. Daems et De Decker proposent l’amendement nº 11 (voir document 5-733/6).

De heren Daems en De Decker hebben amendement 11 ingediend (zie stuk 5-733/6).

MM. Daems et De Decker proposent l’amendement nº 12 (voir document 5-733/6).

De heren Daems en De Decker hebben amendement 12 ingediend (zie stuk 5-733/6).

MM. Daems et De Decker proposent l’amendement nº 13 (voir document 5-733/6).

De heren Daems en De Decker hebben amendement 13 ingediend (zie stuk 5-733/6).

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur l’ensemble de la proposition de résolution.

De stemming over de amendementen en over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Proposition de résolution relative à l’annulation de la dette odieuse de la Tunisie (de Mme Olga Zrihen et consorts ; Doc. 5-917)

Voorstel van resolutie betreffende de kwijtschelding van de schandelijke schuld van Tunesië (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 5-917)

Discussion

Bespreking

(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 5-917/1.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-917/1.)

M. le président. – Je vous rappelle que la commission propose un nouvel intitulé :

Proposition de résolution visant à soutenir le développement économique et le renforcement de la cohésion sociale en Tunisie.

De voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt:

Voorstel van resolutie tot ondersteuning van de economische ontwikkeling en de versterking van de sociale cohesie in Tunesië.

M. Bert Anciaux (sp.a), corapporteur. – La commission a examiné cette proposition de résolution durant ses réunions du 12 et 19 juillet dernier. Les auteurs souhaitaient donner un signal plus concret en vue de soutenir la Révolution de Jasmin en Tunisie. Selon les auteurs, il est trop simple de se contenter d’approuver du bout des lèvres les forces démocratiques en Tunisie. Il importe également qu’en Occident, en particulier en Belgique, des initiatives soient réellement prises.

La résolution vise à annuler la dette de la Tunisie dans le cadre de la résolution du 29 mars 2007, document du Sénat 3-1507/6, qui portait sur l’annulation de dette des pays les moins avancés. Les auteurs ont développé un large exposé sur la crise qui a secoué la Tunisie, où la dette est passée de 3,2 milliards de dollars en 1980 à 14,4 milliards en 2009. Cela signifie que sur le budget 2010, la Tunisie devait payer un montant de 1,4 milliard de dollars.

Cette résolution a été discutée de manière approfondie en commission. Les sénateurs Miller, De Bruyn, de Bethune, Zrihen, Arena, Matz, De Decker et moi-même avons pris part aux discussions. Une grande partie de la discussion portait sur la définition et le contenu de la résolution qui a été adoptée par le Sénat voici quelques années et surtout, sur l’aspect relatif à la dette odieuse que la résolution de 2007 définit comme une dette contractée par un pays où il n’y a aucune démocratie et dont on sait que l’argent du prêt, qui a également été octroyé par la Belgique, a été utilisé à des fins qui ne bénéficiaient pas à la population.

Si nous partons du principe que toutes les dettes doivent être annulées pour des régimes non démocratiques qui utilisent l’argent pour leur propre intérêt ou pour des objectifs qui ne profitent pas à l’ensemble de la population, nous devrions mener une étude sur tous les prêts qui ont été octroyés par la Belgique à des pays non démocratiques.

Il n’a jamais été question d’élaborer un système d’annulation de dettes en faveur d’un pays non démocratique ayant fait un usage impropre de l’argent. Une discussion a eu lieu sur le fait de savoir si la Belgique, en tant que prêteur, devait ou non être au courant de l’utilisation illégitime de ces moyens.

M. Miller et Mme de Bethune, entre autres, ont insisté sur le fait que nous soutenions tous l’objectif de cette résolution, mais que nous ne pouvons oublier que nombreux sont les pays dont les régimes ne sauraient être qualifiés de démocratiques et auxquels des prêts sont pourtant octroyés. Nous constatons même que dans le cadre tant de la coopération au développement que de la coopération économique, de nombreux prêts ont été accordés à des pays qui ne pouvaient être considérés comme démocratiques. La discussion a principalement porté sur la question de savoir si tous ces prêts devaient être annulés parce qu’ils relevaient de la définition de « dette odieuse ». À cet égard, Mme Zrihen et moi-même avons déposé des amendements qui visaient à limiter le contenu de la résolution à une mission essentielle, à savoir imposer un moratoire sur le paiement des intérêts de ces dettes et simultanément examiner, pour chacun des prêts consentis à des pays tiers, si des arguments plaident en faveur de leur annulation ou non.

De plus, l’annulation doit rester limitée aux pays dont la situation a changé afin que davantage de forces démocratiques puissent s’y développer ou aux pays offrant davantage de perspectives démocratiques.

Je me réfère également au rapport qui sera élaboré prochainement et relatera toutes les interventions.

La résolution initiale a été adaptée en profondeur par les amendements de Mme de Bethune et MM. Morael et Daems de façon à recueillir un plus large consensus.

La proposition de résolution amendée a été adoptée à l’unanimité des 13 membres présents, sans abstention. Ainsi, nous indiquons clairement au gouvernement qu’il doit prendre ses responsabilités et que nous ne pouvons pas tout simplement ignorer les révolutions démocratiques et l’évolution en Tunisie. C’est un appel à instaurer au moins un moratoire et à examiner entre-temps quelles autres initiatives doivent être prises.

De heer Bert Anciaux (sp.a), corapporteur. – De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 12 en 19 juli jongstleden. De indieners van het voorstel hadden de bedoeling een concreter en duidelijker signaal te geven ter ondersteuning van de Jasmijnrevolutie in Tunesië. Volgens de indieners is het te eenvoudig enkel lippendienst te bewijzen aan de democratische krachten in Tunesië. Het is volgens hen ook belangrijk dat in het Westen, en vooral ook in België, daadwerkelijk initiatieven worden genomen.

De resolutie heeft tot doel Tunesië een schuldkwijtschelding te verlenen in het kader van de resolutie van 29 maart 2007, stuk Senaat 3-1507/6, die gericht was op de schuldkwijtschelding van de minst ontwikkelde landen. De indieners hebben een uitgebreide uiteenzetting gegeven over de schuldencrisis in Tunesië, waar de schuld sinds 1980 is opgelopen van 3,2 miljard dollar tot 14,4 miljard dollar in 2009. Dat betekent dat Tunesië op de begroting van 2010 een bedrag van 1,4 miljard dollar diende te betalen.

Deze resolutie werd in de commissie uitvoerig besproken. De senatoren Miller, De Bruyn, de Bethune, Zrihen, Arena, Matz, De Decker en ikzelf hebben aan die besprekingen deelgenomen. Een groot deel van de discussie ging over de definitie en de inhoud van de resolutie die enkele jaren geleden in de Senaat is goedgekeurd, en vooral over het aspect rond de schandelijke schuld die in de resolutie van 2007 werd beschouwd als een schuld die wordt aangegaan door een land waar geen democratie heerst en waarvan men wist dat het geld van de lening, die ook door België werd toegekend, werd aangewend voor doelen die niet in het belang waren van de bevolking.

Als wij ervan uitgaan dat alle schulden moeten worden kwijtgescholden voor ondemocratische regimes die de gelden aanwenden voor eigen belang of voor doelstellingen die niet in het belang zijn van de totale bevolking, zouden we een onderzoek moeten voeren naar alle leningen die door België werden toegekend aan landen die niet democratisch zijn.

Het is ook nooit de bedoeling geweest een systeem uit te dokteren voor schuldkwijtschelding wanneer men vaststelt dat het gaat om een niet-democratisch land dat het geld verkeerd heeft aangewend. Er was discussie over het feit of België als verstrekker van de lening al dan niet op de hoogte moest zijn van de onrechtmatige aanwending van die middelen.

Onder meer door collega’s Miller en de Bethune is er uitdrukkelijk op gewezen dat we met zijn allen wel achter de doelstelling van deze resolutie konden staan, maar dat we niet kunnen voorbijgaan aan het feit dat er wel meer landen zijn waaraan leningen zijn toegekend en waarvan ook niet bepaald beweerd kan worden dat het democratische regimes zijn, integendeel. We stellen zelfs vast dat er in het kader van zowel ontwikkelingssamenwerking als economische samenwerking veel leningen zijn toegekend aan landen die niet als democratisch konden worden beschouwd. De discussie ging in hoofdzaak over de vraag of al die leningen moesten worden kwijtgescholden omdat ze vielen onder de bepaling ‘schandelijke schuld’. Daarop zijn amendementen ingediend door collega Zrihen en door mezelf, die tot doel hadden de inhoud van de resolutie te beperken tot één kerntaak, namelijk het opleggen van een moratorium voor de betaling van de intresten van die schulden en tegelijkertijd te onderzoeken of er in alle mogelijke leningen die met derde landen zijn aangegaan, argumenten zijn te vinden om ze al dan niet kwijt te schelden. Voorts moet de kwijtschelding beperkt blijven tot de landen waar een nieuwe situatie is ontstaan zodat er meer democratische krachten kunnen werken of waar meer democratische perspectieven worden geboden.

Ik verwijs toch ook naar het toekomstige schriftelijke verslag waarin alle uiteenzettingen uitgebreid worden weergegeven.

De oorspronkelijke resolutie is door amendementen van collega’s de Bethune, Morael en Daems, nog grondig aangepast, zodat we kunnen spreken van een resolutie waarover een kamerbrede consensus werd bereikt.

Het geamendeerde voorstel van resolutie is door de 13 aanwezige leden eenparig goedgekeurd, zonder onthoudingen. Hiermee wordt aan de regering duidelijk het signaal gegeven dat ze haar verantwoordelijkheid moet opnemen en dat we de democratische omwentelingen en de evolutie in Tunesië niet zomaar aan ons voorbij mogen laten gaan. Het is een oproep om ten minste dat moratorium in te stellen en ondertussen te onderzoeken welke andere initiatieven moeten worden genomen.

Mme Olga Zrihen (PS). – C’est avec plaisir que j’examine avec vous cette proposition de résolution visant à soutenir le développement économique et la cohésion sociale en Tunisie, anciennement intitulée proposition de résolution relative à l’annulation de la dette odieuse de la Tunisie.

Une proposition de résolution telle que celle-ci n’est pas dépourvue d’une certaine dimension symbolique. Mon collègue, que je remercie pour la qualité de son rapport, l’a d’ailleurs largement expliqué.

Le nouvel intitulé proposé par la commission – « Proposition de résolution visant à soutenir le développement économique et la cohésion sociale en Tunisie » –, même s’il ne fait pas explicitement référence au principe de la « dette odieuse » et aux débats que nous avons eus, relève quand même du principe que toute dette contractée par un gouvernement non démocratique ne respectant pas les droits de l’homme, dont la somme empruntée n’a pas bénéficié aux populations locales, est qualifiée d’ « odieuse » parce qu’il ne s’agit en aucun cas d’un dispositif de bonne gouvernance, respectueux des populations.

Que l’on ne s’y trompe pas, l’objectif de cette proposition de résolution est, à terme, de tendre à l’annulation, en tout ou en partie, d’une dette bilatérale contractée par les autorités tunisiennes à l’égard de la Belgique, avant les événements révolutionnaires qui ont secoué la Tunisie en janvier 2011.

Cette « révolution du jasmin » représente un enjeu historique sans précédent pour l’émergence et la poursuite d’un processus démocratique et social et pour le développement économique de la Tunisie.

Cette révolution sociale, du fait de l’espoir qu’elle suscite et du souhait de démocratie émis par ceux qui l’ont menée, mérite bien plus qu’une initiative symbolique.

C’est pour cette raison et avec un souci de concrétisation rapide, que la proposition de résolution sur laquelle nous avons largement débattu en commission des Relations extérieures s’inscrit totalement dans les perspectives internationales menées, notamment, par la Banque européenne d’investissement.

En effet, le 12 juillet 2011, la BEI a annoncé deux financements, l’un de 163 millions d’euros et l’autre de 140 millions d’euros, en vue de soutenir le développement économique et social en Tunisie. Cette démarche s’inscrit également et naturellement dans le prolongement de la Communication conjointe, faite le 25 mai 2011, par le Parlement européen, le Conseil, le Comité économique et social et le Comité des Régions, intitulée « Une stratégie nouvelle à l’égard d’un voisinage en mutation » sur laquelle nous reviendrons certainement.

Les écueils auxquels toute nouvelle autorité démocratique nationale risque d’être confrontée – dans ce cas l’autorité tunisienne – relèvent notamment des choix politiques, sociaux et économiques imposés par un régime politique absolutiste.

Il est également consacré que la viabilité d’une toute jeune démocratie dépend de l’avènement d’une économie largement contributive au développement du pays et à la satisfaction des besoins prioritaires d’une population trop longtemps laissée pour compte. Un rééquilibrage des politiques économiques engagées précédemment s’impose. Ce rééquilibrage découlera, notamment, de la capacité qu’aura la Tunisie à se défaire de la dette extérieure publique à laquelle elle est actuellement soumise. J’ose croire que l’objectif visé par la présente proposition de résolution va en ce sens. Car cette dette est bel et bien devenue une donnée incontournable de la réalité économique et sociale tunisienne.

Contractés initialement dans une perspective de développement, les capitaux d’emprunts extérieurs constituant la dette tunisienne ont rapidement été confisqués par des canaux parallèles contrôlés par le pouvoir politique non démocratique en place. Les dérives sont telles que la Tunisie consacrait, en 2010, 1,4 milliard de dollars de son budget au remboursement de sa dette !

Au regard de l’ampleur de la dette contractée, force est de constater que la Tunisie ne pourra continuer à supporter cette charge.

La Tunisie rembourse plus qu’elle ne reçoit sur le plan de l’emprunt extérieur. Selon les chiffres de la Banque mondiale, entre 1970 et 2009, la Tunisie aurait remboursé au titre du service de la dette la somme de 38,5 milliards de dollars et aurait contracté 35,9 milliards de dollars de nouveaux emprunts au cours de la même période. L’État tunisien aurait donc remboursé plus de deux milliards de dollars en plus que tout ce qu’il a emprunté sur cette période de quarante ans.

Monsieur le président, chers collègues, l’annulation de la dette extérieure tunisienne s’impose comme une nécessité absolue si la Tunisie veut réellement vaincre le sous-développement. Nous voyons apparaître dans ce pays des perspectives démocratiques claires et des pratiques de bonne gouvernance. L’initiative sur laquelle nous statuons ne peut que conforter cet élan démocratique.

Participer à la stabilisation économique de la Tunisie permettrait à cette dernière de limiter la crise de l’emploi qui lui est propre et de lutter plus efficacement contre toute extension de la précarité.

Si la proposition de résolution tend à soutenir le développement économique et la cohésion sociale en Tunisie, elle vise également à initier un champ de réflexion plus globale sur la notion de « dette odieuse », que nous allons vraisemblablement rencontrer dans d’autres pays au cours des prochains mois.

Notre volonté est claire ; elle est largement partagée par toutes les composantes politiques qui ont participé au débat sur le sujet en commission des Relations extérieures du Sénat.

En ce sens, si nous souhaitons que soit décidé au plus vite un moratoire sur le remboursement de la dette bilatérale de la Tunisie à l’égard de la Belgique, en ce compris les intérêts, nous souhaitons avant tout ne pas nous départir de la finalité première du texte, raison pour laquelle la commission s’est exprimée en faveur d’un audit permettant d’examiner en détail les aspects relevant de la définition de la « dette odieuse ». Cet audit permettrait de démontrer que tout ou partie de la dette relève de cette définition, ce qui déboucherait sur l’annulation dans les plus brefs délais de la dette bilatérale de la Tunisie à l’égard de la Belgique.

Pour conclure, permettez-moi de rappeler l’enjeu immédiat de cette proposition de résolution. En effet, les élections devraient se tenir en octobre et l’adoption de la proposition de résolution permettrait d’adresser un signal clair et net quant à notre volonté, théorique et pratique, de soutenir l’ensemble du dispositif et l’émergence de la démocratie en Tunisie.

La proposition de résolution, certes largement débattue et sujette à de multiples amendements, a été votée à l’unanimité au sein de la Commission des Relations extérieures du Sénat en date du 19 juillet 2011.

J’adresse un tout grand merci aux services de l’administration qui nous ont permis d’être prêts pour vous présenter aujourd’hui cette proposition.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). – Het is met genoegen dat ik samen met u dit voorstel van resolutie behandel tot ondersteuning van de economische ontwikkeling en de versterking van de sociale cohesie in Tunesië, met als oorspronkelijk opschrift ‘resolutie betreffende de kwijtschelding van de schandelijke schuld van Tunesië’.

Dit voorstel van resolutie heeft een symbolische dimensie. Mijn collega, die ik dank voor zijn verslag, heeft dat trouwens uitgebreid uitgelegd.

Voorstel van resolutie tot ondersteuning van de economische ontwikkeling en de versterking van de sociale cohesie in Tunesië’ is het nieuwe opschrift, voorgesteld door de commissie. Dat opschrift verwijst niet expliciet naar de ‘schandelijke schuld’, maar uit de discussies die we hebben gevoerd, vloeit toch het principe voort dat elke schuld aangegaan door een niet-democratische regering die de mensenrechten niet respecteert en waarvan de geleende bedrag niet ten goede komt aan de plaatselijke bevolking, als ‘schandelijk’ wordt gekwalificeerd, want het gaat in geen geval om goed bestuur met respect voor de bevolking.

Deze resolutie is erop gericht de bilaterale schuld van de Tunesische overheid tegenover België van voor de revolutie in Tunesië in januari 2011 op termijn geheel of gedeeltelijk op te heffen.

Deze ‘Jasmijnrevolutie’ is een historische gebeurtenis zonder voorgaande, de start van een democratisch en sociaal proces voor de economische ontwikkeling van Tunesië.

Deze sociale revolutie verdient, wegens de hoop die ze wekt en het democratische streven van hen die ze hebben gestart, meer dan een symbolisch initiatief.

Daarom, en met het oog op een snelle concretisering, ligt het voorstel, waarover we in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen lang hebben gedebatteerd, volkomen in de lijn van wat de Europese Investeringsbank wil doen.

Op 12 juli 2011 heeft de EIB twee financieringen aangekondigd, één van 163 miljoen euro en een andere van 140 miljoen euro, als steun aan de sociale en economische ontwikkeling in Tunesië. Deze stap ligt in het verlengde van de gezamenlijke mededeling van het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met als titel ‘Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden’, waarop we zeker terugkomen.

De moeilijkheden waarmee elke nieuwe nationale democratische overheid – in dit geval de Tunesische overheid – kan worden geconfronteerd, zijn de politieke, sociale en economische keuzes die opgedrongen zijn door een absolutistische regime.

De levensvatbaarheid van een zeer jonge democratie hangt af van de opkomst van een economie die ruim bijdraagt tot de ontwikkeling van het land en de invulling van de behoeftebevrediging van een volk dat te lang werd miskend. Het economisch beleid moet weer in evenwicht worden gebracht. Dit zal afhangen van het vermogen van Tunesië om zich te bevrijden van zijn buitenlandse openbare schuld. Ik denk dat het doel van voorliggende resolutie in die richting gaat. Deze schuld is immers een onomkeerbaar gegeven geworden van de economische en sociale realiteit van Tunesië.

De buitenlandse leningen werden gesloten in het kader van ontwikkelingshulp, maar werden al snel ingepalmd door parallelle kanalen, gecontroleerd door niet-democratische politici. In 2010 besteedde Tunesië zelfs 1,4 miljard dollar van zijn begroting aan de terugbetaling van zijn schulden.

Tunesië zal zijn enorme schuldenlast niet kunnen blijven dragen.

Tunesië betaalt meer af aan buitenlandse schulden dan het ontvangt. Volgens cijfers van de Wereldbank zou Tunesië tussen 1970 en 2009 38,5 miljard dollars hebben terugbetaald en voor 35,9 miljard nieuwe leningen hebben gesloten. Tunesië zou dus meer dan twee miljard dollar meer hebben terugbetaald dan het in veertig jaar heeft geleend.

De schuldkwijtschelding van Tunesië is absoluut nodig als dit land werkelijk de onderontwikkeling wil overwinnen. We zien in het land duidelijke democratische perspectieven en handelingen van goed bestuur. Het initiatief waarover we ons vandaag uitspreken kan dit democratische elan alleen maar versterken.

Deelnemen aan de economische stabilisatie van Tunesië kan dat land helpen om de werkgelegenheidscrisis te beperken en de precariteit efficiënter te bestrijden.

Het voorstel van resolutie steunt niet alleen de economische ontwikkeling en de sociale cohesie in Tunesië, maar beoogt ook een ruime reflectie over de notie ‘schandelijke schuld’, die we waarschijnlijk zullen tegenkomen in andere landen in de loop van de komende maanden.

Onze wens is duidelijk en wordt gedeeld door alle politieke fracties die aan het debat in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen hebben deelgenomen.

We wensen dat zo snel mogelijk beslist wordt tot een moratorium op de terugbetaling van de bilaterale schuld van Tunesië ten opzichte van België, met inbegrip van de intresten. We hopen voor alles dat we niet afwijken van het eerste einddoel van de tekst. De commissie zich heeft uitgesproken voor een audit om de definitie van ‘schandelijke schuld’ te onderzoeken. Deze audit zou kunnen aantonen of alle of een deel van de schuld onder deze definitie valt en uitmondt in de kwijtschelding van de bilaterale schuld van Tunesië ten opzichte van België.

Tot slot wil ik nog herinneren aan de onmiddellijke doel van dit voorstel van resolutie. In oktober moeten verkiezingen worden gehouden en de aanneming van het voorstel van resolutie kan een duidelijk signaal zijn van onze wil, theoretisch en praktisch, om de democratie in Tunesië te steunen.

Het voorstel van resolutie, waarover lang is gediscussieerd en dat veelvuldig is geamendeerd, werd unaniem goedgekeurd door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Senaat op 19 juli 2011.

Ik dank de diensten van de Senaat die het mogelijk hebben gemaakt om dit voorstel hier vandaag voor te leggen.

M. Rik Daems (Open Vld). – La résolution dépasse le seul cadre tunisien. En commission, nous avons élaboré une méthode par laquelle la remise de la dette de certains pays pourrait devenir un élément de leur gestion. La renaissance démocratique d’un pays où des élections démocratiques auront lieu, voilà pour nous un motif d’annuler des dettes scandaleuses.

Le contexte et la méthode suivie me paraissent judicieux : d’abord instaurer un moratoire sur les intérêts et les remboursements et examiner quelles sont les dettes scandaleuses ; ensuite une remise effective de la dette lorsque la démocratisation se poursuit ; enfin l’octroi de nouveaux prêts, non seulement dans le contexte de la démocratisation, mais aussi pour autant que les droits de l’homme soient respectés.

Notre groupe trouve la résolution utile pour la Tunisie, qui constitue un bon exemple, mais elle pose aussi un principe général qui peut figurer dans un futur accord de gouvernement.

De heer Rik Daems (Open Vld). – De resolutie gaat veel verder dan Tunesië alleen. We hebben in de commissie een werkwijze gevonden waardoor de kwijtschelding van schulden aan een aantal landen een vast onderdeel van het beleid van het land zou kunnen worden. Een land dat een democratische réveil kent, waar democratische verkiezingen zullen worden gehouden, betekent voor ons een motivatie om schandelijke schulden kwijt te schelden.

De context en de gevolgde werkwijze lijken mij zeer verstandig: eerst een moratorium instellen op intresten en terugbetalingen en nagaan welke schulden schandelijk zijn; daarna een effectieve kwijtschelding in een context van verdere democratisering; ten slotte de toekenning van nieuwe leningen, niet alleen binnen de context van de democratisering, maar ook op voorwaarde dat de mensenrechten worden gerespecteerd.

Onze fractie vindt de resolutie niet alleen gunstig voor Tunesië, dat een goed voorbeeld is, maar ze geldt ook als een algemeen principe, dat in een toekomstig regeerakkoord kan worden opgenomen.

M. Jacky Morael (Ecolo). – Je voudrais tout d’abord féliciter M. Anciaux pour son excellent rapport relatif à deux séances de travail aussi intenses que fouillées.

Outre le caractère symbolique de cette proposition de résolution, déjà évoqué par Mme Zrihen, je voudrais essentiellement souligner sa portée pratique pour le futur gouvernement démocratique de la Tunisie.

Cependant, cette résolution pourrait aussi avoir une portée plus générale – je suis convaincu que nos collègues partagent ce sentiment –, à la fois pour les problèmes auxquels nous serons probablement confrontés par rapport aux pays sur le point d’entrer dans un processus de démocratisation et pour la question de leurs dettes bilatérales à l’égard de la Belgique.

En effet, la résolution et les arguments qu’elle avance seront d’une grande utilité pour le sort à réserver à cette dette bilatérale. Faut-il ou non l’annuler, la qualifier ou non d’odieuse ? La résolution fournit quelques indications pouvant se révéler précieuses à cet égard.

Il est à espérer que le gouvernement belge, d’une part, se montrera dorénavant beaucoup plus circonspect lorsqu’il accordera des prêts bilatéraux et, d’autre part, veillera à s’assurer, sous peine d’une future éventuelle annulation, que ces prêts sont bien accordés à des gouvernements pratiquant la démocratie, les droits de l’homme et la bonne gouvernance.

Au-delà du cas important de la Tunisie, la résolution peut donc aussi revêtir une valeur d’exemple, tant pour le traitement des dettes bilatérales que pour l’avenir de la politique de prêts menée par la Belgique à l’égard d’autres pays.

De heer Jacky Morael (Ecolo). – Ik wil eerst de heer Anciaux feliciteren met zijn uitstekende verslag over twee intense en diepgravende werkvergaderingen.

Naast het symbolische karakter van dit voorstel van resolutie, zoals al aangehaald door mevrouw Zrihen, wil ik vooral haar praktische draagwijdte onderstrepen voor de toekomstige democratische regering van Tunesië.

Toch kan deze resolutie ook een meer algemene draagwijdte hebben – ik ben ervan overtuigd dat onze collega’s dat gevoel delen – zowel voor de problemen waarmee we waarschijnlijk zullen worden geconfronteerd met betrekking tot landen die op het punt staan een democratiseringsproces aan te vatten, als voor de kwestie van hun bilaterale schulden tegenover België.

De resolutie en de argumenten die ze naar voren schuift, zullen van groot nut zijn voor het lot dat aan die bilaterale schuld wordt voorbehouden. Moet die al dan niet worden geannuleerd, al dan niet als schandelijk worden gekwalificeerd? De resolutie bevat enkele aanduidingen die in dat opzicht waardevol kunnen zijn.

Het is te hopen dat de Belgische regering enerzijds voortaan veel behoedzamer zal zijn wanneer ze bilaterale leningen toekent, en anderzijds, erover zal waken dat die leningen, op straf van een eventuele latere annulering, wel degelijk worden toegekend aan regeringen die de democratie, de mensenrechten en goed bestuur respecteren.

Los van het belangrijke geval van Tunesië kan de resolutie dus ook een voorbeeldfunctie hebben, zowel voor de behandeling van bilaterale schulden, als voor het toekomstige Belgisch beleid inzake leningen aan andere landen.

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est-ce qu’il y a des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Projet de loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1152) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1152) (Evocatieprocedure)

Vote nº 1

Stemming 1

Présents : 56
Pour : 50
Contre : 0
Abstentions : 6

Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Mme Freya Piryns (Groen!). – J’ai pairé avec ma collègue Nele Lijnen. C’est une des raisons de mon abstention.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Ik heb een stemafspraak met collega Nele Lijnen. Dat is een van de redenen voor mijn onthouding.

Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services (Doc. 5-1153)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 80 van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (Stuk 5-1153)

Vote nº 2

Stemming 2

Présents : 56
Pour : 50
Contre : 0
Abstentions : 6

Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Le projet de loi est adopté.

Il sera soumis à la sanction royale.

Het wetsontwerp is aangenomen.

Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

Projet de loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la défense et de la sécurité (Doc. 5-1154) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied (Stuk 5-1154) (Evocatieprocedure)

Pour ce projet de loi, le résultat du vote nº 2 est accepté.

Voor dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 2 aanvaard.

Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi visant à transposer diverses directives relatives au contrôle du secteur financier et portant dispositions diverses (Doc. 5-1159) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen (Stuk 5-1159) (Evocatieprocedure)

Vote nº 3

Stemming 3

Présents : 57
Pour : 41
Contre : 0
Abstentions : 16

Aanwezig: 57
Voor: 41
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi réformant la procédure de liquidation-partage judiciaire (Doc. 5-405) (Art. 81, alinéa 3, et art. 79, alinéa premier, de la Constitution)

Wetsontwerp houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling; (Stuk 5-405) (Art. 81, derde lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet)

Vote nº 4

Stemming 4

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Le Sénat a adopté le projet de loi sans modification et s’est rallié dès lors au texte tel qu’il a été amendé par la Chambre des représentants. Le projet sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen en derhalve ingestemd met de tekst zoals die door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd geamendeerd. Het ontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi portant des mesures en vue de l’instauration d’une cotisation de solidarité pour l’occupation d’étudiants non assujettis au régime de la sécurité sociale des travailleurs salariés (Doc. 5-1166) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid (Stuk 5-1166) (Evocatieprocedure)

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 1 de Mme Sleurs et de MM. De Bruyn et De Groote.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 1 van mevrouw Sleurs en van de heren De Bruyn en De Groote.

Vote nº 5

Stemming 5

Présents : 56
Pour : 16
Contre : 39
Abstentions : 1

Aanwezig: 56
Voor: 16
Tegen: 39
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 2 de M. De Groote, Mme Sleurs et M. De Bruyn.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 2 van de heer De Groote, mevrouw Sleurs en de heer De Bruyn.

Vote nº 6

Stemming 6

Présents : 57
Pour : 16
Contre : 40
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 16
Tegen: 40
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 3 de MM. De Groote et De Bruyn et de Mme Sleurs.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 3 van de heren De Groote en De Bruyn en van mevrouw Sleurs.

Vote nº 7

Stemming 7

Présents : 57
Pour : 16
Contre : 40
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 16
Tegen: 40
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur l’ensemble du projet de loi.

De voorzitter. – We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

Vote nº 8

Stemming 8

Présents : 57
Pour : 51
Contre : 0
Abstentions : 6

Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

À la suite de ce vote deviennent sans objet :

Ten gevolge van deze stemming vervallen:

    la proposition de loi modifiant un certain nombre de dispositions relatives au travail d’étudiant (de Mme Nele Lijnen et M. Guido De Padt, Doc. 5-87).

    het wetsvoorstel houdende wijziging van een aantal bepalingen betreffende studentenarbeid (van mevrouw Nele Lijnen en de heer Guido De Padt, Stuk 5-87).

    la proposition de loi modifiant la réglementation en matière de travail d’étudiant (de M. Dirk Claes et consorts, Doc. 5-348)

    het wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving inzake de studentenarbeid (van de heer Dirk Claes c.s., Stuk 5-348).

    la proposition de loi modifiant la réglementation relative au travail des étudiants (de M. François Bellot et consorts, Doc. 5-492).

    het wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende de studentenarbeid (van de heer François Bellot c.s., Stuk 5-492).

Projet de loi modifiant et complétant le Code pénal en vue d’incriminer l’abus de la situation de faiblesse des personnes et d’étendre la protection pénale des personnes vulnérables contre la maltraitance (Doc. 5-1095) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden (Stuk 5-1095) (Evocatieprocedure)

Vote nº 9

Stemming 9

Présents : 57
Pour : 35
Contre : 0
Abstentions : 22

Aanwezig: 57
Voor: 35
Tegen: 0
Onthoudingen: 22

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Je voudrais justifier l’abstention de mon groupe. Comme je l’ai indiqué en commission, notre groupe a, à la Chambre déjà, soutenu sur le fond l’idée d’une nouvelle incrimination sur les sectes, telle qu’elle était prévue dans le texte initialement déposé à la Chambre.

Au cours des discussions et à la suite sans doute de tractations au sein de la majorité, tout un volet sur les personnes vulnérables y a été couplé. Il nous semble que cet ajout a rendu le texte illisible et a déforcé de ce fait l’objectif initialement poursuivi, à savoir une meilleure protection des personnes contre les sectes. Il y aurait eu lieu, selon nous, de travailler plus profondément sur la question, voire de rédiger deux textes séparés.

Vu le manque de lisibilité du texte, l’objectif initial pourrait ne pas être atteint. C’est la raison pour laquelle nous nous sommes abstenus.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Ik wil de onthouding van mijn fractie toelichten. Zoals ik in de commissie heb gezegd, heeft onze fractie in de Kamer al ten gronde de idee gesteund van een nieuwe incriminatie voor sekten, zoals die was opgenomen in de tekst die oorspronkelijk in de Kamer was ingediend.

Tijdens de discussies, en ongetwijfeld ingevolge afspraken binnen de meerderheid, werd een deel over kwetsbare personen toegevoegd. We menen dat de tekst door die toevoeging onleesbaar is geworden en dat daardoor het oorspronkelijk nagestreefde doel werd afgezwakt, namelijk een betere bescherming van mensen tegen sekten. Het zou volgens ons beter zijn geweest deze kwestie grondiger aan te pakken of twee afzonderlijke teksten op te stellen.

Aangezien de tekst niet duidelijk is, kan het zijn dat het oorspronkelijke doel niet zal worden bereikt. Daarom hebben we ons onthouden.

Mme Helga Stevens (N-VA). – La N-VA aurait souhaité voter ce projet de loi, mais le texte proposé contient trop d’imprécisions. On peut se demander s’il pourra jamais être mis en pratique. L’avis du Conseil d’État n’aurait certainement pas été superflu. Nous aurions pu améliorer le texte et l’adopter après les vacances. Nous déplorons qu’il n’en ait rien été et que le Sénat n’ait pas assumé pleinement son rôle de chambre de réflexion. Nous ne pourrons donc que nous abstenir.

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). – De N-VA-fractie had dit wetsontwerp graag willen goedkeuren. De voorliggende tekst bevat echter te veel onduidelijkheden en onnauwkeurigheden. De vraag rijst dan ook of hij ooit in de praktijk zal kunnen worden toegepast. Een advies van de Raad van State zou zeker niet overbodig zijn geweest. We hadden de tekst dan kunnen verbeteren en na het reces kunnen goedkeuren. We betreuren dat dit niet mogelijk was en dat de Senaat zijn rol als reflectiekamer niet ten volle heeft opgenomen. We kunnen dan ook niet anders dan ons onthouden.

Le projet de loi est adopté.

Il a été amendé et sera transmis à la Chambre des représentants.

Het wetsontwerp is aangenomen.

Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Proposition de résolution concernant la protection des minorités religieuses et philosophiques au Proche et Moyen-Orient (de M. Armand De Decker et consorts ; Doc. 5-597)

Voorstel van resolutie betreffende de bescherming van de religieuze en levensbeschouwelijke minderheden in het Nabije Oosten en het Midden-Oosten (van de heer Armand De Decker c.s.; Stuk 5-597)

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 40 de M. Mahoux et Mme Arena et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 40 van de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s.

Vote nº 10

Stemming 10

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

L’amendement est adopté.

Het amendement is aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 41 de M. Mahoux et Mme Arena et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 41 van de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s.

Vote nº 11

Stemming 11

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

L’amendement est adopté.

Het amendement is aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 42 de M. Mahoux et Mme Arena et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 42 van de heer Mahoux en mevrouw Arena c.s.

Vote nº 12

Stemming 12

Présents : 53
Pour : 52
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 53
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

L’amendement est adopté.

Het amendement is aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 43 de M. Laeremans.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 43 van de heer Laeremans.

Vote nº 13

Stemming 13

Présents : 56
Pour : 3
Contre : 52
Abstentions : 1

Aanwezig: 56
Voor: 3
Tegen: 52
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur l’ensemble de la proposition de résolution amendée.

De voorzitter. – We stemmen nu over het geamendeerde voorstel van resolutie in zijn geheel.

Vote nº 14

Stemming 14

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre et vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.

De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken.

Proposition de résolution sur la libération de Liu Xiaobo, prix Nobel de la paix 2010 (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5-733)

Voorstel van resolutie over de vrijlating van Liu Xiaobo, Nobelprijswinnaar voor de Vrede 2010 (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5-733)

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 9 de MM. Daems et De Decker.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 9 van de heren Daems en De Decker.

Vote nº 15

Stemming 15

Présents : 57
Pour : 12
Contre : 44
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 12
Tegen: 44
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 10 de MM. Daems et De Decker.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 10 van de heren Daems en De Decker.

Vote nº 16

Stemming 16

Présents : 57
Pour : 12
Contre : 44
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 12
Tegen: 44
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

Le même résultat de vote est accepté pour les amendement nos 11 et 12 de MM. Daems et De Decker. Ces amendements ne sont donc pas adoptés.

Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor de amendementen 11 en 12 van de heren Daems en De Decker. Die amendementen zijn dus niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 13 de MM. Daems et De Decker.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 13 van de heren Daems en De Decker.

Vote nº 17

Stemming 17

Présents : 57
Pour : 12
Contre : 44
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 12
Tegen: 44
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur l’ensemble de la proposition de résolution.

De voorzitter. – We stemmen nu over het voorstel van resolutie in zijn geheel.

Vote nº 18

Stemming 18

Présents : 57
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 3

Aanwezig: 57
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.

De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken.

Proposition de résolution visant à soutenir le développement économique et le renforcement de la cohésion sociale en Tunisie (de Mme Olga Zrihen et consorts ; Doc. 5-917)

Voorstel van resolutie tot ondersteuning van de economische ontwikkeling en de versterking van de sociale cohesie in Tunesië (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 5-917)

Vote nº 19

Stemming 19

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.

De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken.

Motion déposée en conclusion de la demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique sur «l’avenir et le fonctionnement des Musées Royaux d’Art et d’Histoire à Bruxelles» (nº 5-1201)

Motie ingediend tot besluit van de vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «de toekomst en werking van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel» (nr. 5-1201)

M. le président. – Nous passons maintenant au vote sur les motions déposées en conclusion de demandes d’explications par M. Bert Anciaux.

C’est assez inhabituel mais une motion peut être déposée en conclusion d’une demande d’explications. Aucun débat n’a lieu à leur sujet en séance plénière mais une déclaration de vote peut être faire. Des amendements aux motions ont également été déposés. Nous voterons d’abord sur ces amendements et ensuite sur les motions. Il n’est pas possible d’encore déposer maintenant un ordre du jour pur en simple.

De voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming over de moties die ingediend zijn tot besluit van de vragen om uitleg van de heer Bert Anciaux.

Het is zeer ongebruikelijk, maar tot besluit van een vraag om uitleg kan een motie worden ingediend. Daarover wordt in de plenaire vergadering geen debat gehouden, wel kan nog een stemverklaring worden afgelegd. Er zijn ook amendementen op de moties ingediend. We zullen eerst over die amendementen stemmen en vervolgens over de motie. Het is niet mogelijk om nu nog een gewone motie in te dienen.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je souhaite m’exprimer au sujet de la procédure. De très nombreuses demandes d’explications sont déposées. Le règlement prévoit la possibilité de déposer une motion motivée après le développement de chaque demande d’explications. Nous avons quasiment rayé cette possibilité de notre mémoire et nous avons donc perdu le réflexe de déposer une motion pure et simple après chaque demande d’explications.

En tout état de cause, nous ne sommes pas en situation de contrôler le gouvernement. Formellement, nous avons la possibilité de déposer des motions motivées. Quant à la motion pure et simple, qui demande à passer à l’ordre du jour, elle bénéficie, lors du vote, de la priorité sur la motion motivée.

Il serait important que les sénateurs sachent si, dans le futur, toutes les demandes d’explications donneront lieu au dépôt de motions motivées. Dans l’affirmative, nous serions quasiment obligés, sous peine de recommencer le débat en séance publique, de prévoir un document préimprimé pour le dépôt des motions pures et simples.

Indépendamment des motions sur lesquelles nous allons nous prononcer dans un instant, ce problème devrait être examiné par le Bureau afin que nous puissions trouver un accord.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik wil iets zeggen over de procedure. Er worden talloze vragen om uitleg ingediend. Het reglement biedt de mogelijkheid om na elke vraag om uitleg een met redenen omklede motie in te dienen. We zijn die mogelijkheid bijna vergeten en hebben dan ook de reflex niet meer om na elke vraag om uitleg een gewone motie in te dienen.

Wij kunnen de regering weliswaar niet controleren, maar formeel hebben we de mogelijkheid om met redenen omklede moties in te dienen. De gewone motie vraagt om over te gaan tot de orde van de dag en krijgt bij de stemming voorrang op de met redenen omklede motie.

Het is belangrijk dat de senatoren weten of in de toekomst alle vragen om uitleg aanleiding zullen geven tot de indiening van met redenen omklede moties. Zo ja, dan zullen we, om te voorkomen dat het debat in plenaire zitting wordt hervat, bijna verplicht worden te voorzien in een voorgedrukt document voor de indiening van gewone moties.

Los van de moties waarover we ons zo dadelijk zullen uitspreken, moet dat probleem door het Bureau worden onderzocht zodat we een akkoord kunnen bereiken.

M. Frank Vandenbroucke (sp.a). – L’ordre du jour pur et simple est un instrument grâce auquel des membres peuvent demander de passer à l’ordre du jour. Dans la pratique, la majorité politique peut ainsi éviter que le débat se poursuive. Si cet instrument n’est pas utilisé, il ne reste qu’une motion, comme c’est le cas ici.

Je trouverais dès lors étrange que soit prévu dans le règlement qu’un ordre du jour pur et simple est automatiquement déposé. Ce serait non seulement une prime à l’absentéisme mais ce serait aussi réellement antidémocratique. On peut utiliser un instrument existant. Si on ne le fait pas, ce n’est pas un drame car ce problème peut être résolu au moyen d’un amendement.

De heer Frank Vandenbroucke (sp.a). – De gewone motie is een instrument waarmee leden kunnen vragen over te gaan tot de orde van de dag. In de praktijk kan de politieke meerderheid hiermee verder debat vermijden. Als dat instrument niet wordt gebruikt, is er slechts één motie, zoals nu het geval is.

Ik zou het dan ook vreemd vinden dat in het Reglement zou worden ingeschreven dat automatisch een gewone motie wordt ingediend. Niet alleen zou dit een premie zijn voor de afwezigen, maar bovendien is het wezenlijk ondemocratisch. Men kan een bestaand instrument gebruiken. Doet men dat niet, dan is dat geen drama, want dit probleem kan worden opgelost middels een amendement.

M. le président. – En effet. Je rappelle que, bien que ce débat soit digne d’intérêt, une modification du Règlement n’est pas à l’ordre du jour. Nous allons donc procéder au votre sur les amendements puis sur la motion. Celui qui intervient doit se limiter à une déclaration de vote.

De voorzitter. – Inderdaad. Ik herhaal dat hoewel dit debat waardevol is, een wijziging aan het Reglement niet op de agenda staat. Bijgevolg gaan we over tot de stemming over de ingediende amendementen en vervolgens over de motie. Wie het woord krijgt, moet zich beperken tot een stemverklaring.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Au terme de deux demandes d’explications, j’ai effectivement jugé utile de déposer deux motions. Je vous en résume le contenu. La motion appelle le gouvernement à procéder d’urgence à la désignation d’un directeur à temps plein pour les Musées royaux d’art et d’histoire, à continuer à soutenir les MRAH comme lieu où les collections fédérales d’arts appliqués et décoratifs peuvent être exposées et à fournir tout l’appui nécessaire au projet relatif à l’Art Nouveau belge et à procéder d’urgence à la réalisation de celui-ci au sein des MRAH.

Cette motion n’est pas dirigée contre la ministre. Au contraire, la ministre partage entièrement le point de vue que je défends dans cette motion. Par cette motion, je veux donc soutenir la politique de la ministre.

Je constate qu’actuellement les MRAH sont mal gérés par un directeur intérimaire et je demande que soit poursuivie la procédure entamée depuis un semestre et bloquée par l’administration. C’est aussi ce que veut la ministre.

Je demande au gouvernement de continuer à soutenir les MRAH pour tout ce qui concerne les arts décoratifs car certains tentent actuellement de mettre à mal le rôle des MRAH et de les boycotter. La ministre est aussi de cet avis.

Je demande qu’un grand projet, qui a récolté des fonds de sponsors privés mais est aussi boycotté, soit soutenu, ce que la ministre approuve encore.

Ne pas adopter cette motion reviendrait à démolir la politique de la ministre. Ce n’est pas pour le plaisir que je dépose cette motion mais pour soutenir la ministre. Déposer un amendement qui balaie toutes ces considérations pour simplement demander que l’on passe à l’ordre du jour est incompréhensible et indigne du Sénat, d’autant que le gouvernement expédie les affaires courantes et que nous avons tenté au cours de cette année de mener à bien des projets ensemble, majorité et opposition confondues.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Naar aanleiding van twee vragen om uitleg – dat is niet eens één procent van alle vragen om uitleg die ik heb gesteld – heb ik gemeend inderdaad twee moties te kunnen indienen. Ik schets even de inhoud van deze motie, want het is belangrijk dat alle collega’s ook weten waarover we stemmen. In de motie wordt de regering opgeroepen dringend werk te maken van de aanstelling van een voltijdse directeur voor de KMKG; wordt de regering gevraagd de KMKG te blijven ondersteunen als plek waar de federale collecties voor toegepaste of decoratieve kunsten worden tentoongesteld en het project rond de Belgische art nouveau alle noodzakelijke ondersteuning te geven en dringend over te gaan tot de realisatie ervan binnen de KMKG.

Deze motie is niet tegen een minister gericht. Integendeel, de minister bevoegd voor de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis is het in wezen volkomen eens met wat ik in deze motie vraag. Met deze motie wil ik dus de politiek van de bevoegde minister ondersteunen.

Wel stel ik vast dat de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis op het ogenblik slecht worden beheerd door een directeur ad interim en ik vraag dat de procedure, die al meer dan een half jaar loopt en door de administratie, niet door de regering, wordt geblokkeerd, wordt voortgezet. Ook dat wordt door de minister gesteund.

Ik vraag de regering de KMKG te blijven ondersteunen voor alles wat met decoratieve kunsten te maken heeft, omdat er op het ogenblik pogingen worden gedaan om de rol en de functie van de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis af te bouwen en de werking te boycotten. Ook daarmee is de minister het volkomen eens.

Ik vraag dat een groot project, waarvoor men geld van privésponsors heeft gekregen en dat blijkbaar opnieuw wordt geboycot, toch ondersteuning krijgt en ook daar staat de minister volkomen achter.

Deze motie niet goedkeuren is dus eigenlijk de politiek van de bevoegde minister afbreken. Ik dien deze motie niet in om even een spelletje te spelen. Ze is inhoudelijk gemotiveerd, maar ze is ook een ondersteuning van een minister die het eigenlijk goed voor heeft met de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis. Dat er dan een amendement wordt ingediend dat alle overwegingen en vragen vervangt opzij zet en beslist over te gaan tot de orde van de dag, vind ik bijzonder flauw, onbegrijpelijk en de Senaat onwaardig, zeker op een moment dat we een regering van lopende zaken hebben en we het afgelopen jaar net hebben gepoogd om over de grenzen van meerderheid en oppositie heen samen te werken en samen projecten uit te voeren.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement de MM. Bellot, Mahoux, Delpérée et Tommelein et de Mme de Bethune, libellé comme suit :

De voorzitter. – We stemmen nu over het amendement van de heren Bellot, Mahoux, Delpérée en Tommelein en van mevrouw de Bethune, dat luidt:

Remplacer les trois derniers alinéas par ce qui suit : « Décide de passer à l’ordre du jour ».

De laatste drie leden vervangen als volgt: “Beslist tot de orde van de dag over te gaan”.

Vote nº 20

Stemming 20

Présents : 53
Pour : 37
Contre : 12
Abstentions : 4

Aanwezig: 53
Voor: 37
Tegen: 12
Onthoudingen: 4

M. Richard Miller (MR). – Monsieur le président, si je comprends la logique ayant conduit au dépôt de l’amendement et au débat relatif au règlement, je rappelle que j’avais également posé des questions à Mme Laruelle. Par ailleurs, le texte proposé par M. Anciaux contient des éléments assez exacts. C’est la raison pour laquelle je me suis abstenu.

De heer Richard Miller (MR). – Mijnheer de voorzitter, ik begrijp de logica die heeft geleid tot de indiening van een amendement en het debat over het Reglement, maar ik herinner er toch aan dat ook ik vragen aan mevrouw Laruelle had gesteld. De door de heer Anciaux voorgestelde tekst bevat overigens vrij exacte aspecten. Daarom heb ik me onthouden.

Mme Freya Piryns (Groen!). – Groen! et Ecolo sont d’accord avec la motion de M. Anciaux. Il a raison car un problème se pose en effet en l’absence de désignation d’un nouveau directeur.

Je trouve toutefois particulièrement personnelle la motivation de M. Anciaux. Il utilise des termes sévères qui ne sont pas étayés par des chiffres et donne tout au moins l’impression d’avoir un problème personnel avec le directeur intérimaire.

Nous avons voté avec conviction contre l’amendement parce que notre pays tente depuis plus d’un an de passer à l’ordre du jour et un grand nombre de problèmes importants subsistent de ce fait. Lors du vote sur la motion, nous nous abstiendrons parce que nous trouvons le texte trop personnel et parce que le problème est bien plus large et concerne par exemple d’autres nominations.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Groen! en Ecolo zijn het op zich eens met de motie van de heer Anciaux. Hij heeft een punt, want er is inderdaad een probleem met de uitblijvende aanstelling van een nieuwe directeur.

De motivatie van collega Anciaux vind ik echter bijzonder persoonlijk. Hij gebruikt straffe bewoordingen die niet door cijfers worden ondersteund, en wekt minstens de indruk een persoonlijk probleem te hebben met de interim-directeur.

We hebben met overtuiging tegen het amendement gestemd omdat ons land al meer dan een jaar probeert over te gaan tot de orde van de dag, waardoor een groot aantal belangrijke problemen blijven aanslepen. Bij de stemming over de motie zelf zullen we ons evenwel onthouden omdat we de tekst te persoonlijk vinden en het probleem veel verder reikt, tot andere benoemingen bijvoorbeeld.

L’amendement est adopté.

Het amendement is aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur la motion amendée.

De voorzitter. – We stemmen thans over de geamendeerde motie.

Vote nº 21

Stemming 21

Présents : 53
Pour : 40
Contre : 8
Abstentions : 5

Aanwezig: 53
Voor: 40
Tegen: 8
Onthoudingen: 5

M. le président. – Je voudrais vous demander d’envisager la situation suivante : ne serait-il pas plus sensé, à ce stade, de retirer ou de rejeter la motion et l’amendement ? Si les votes se déroulent comme je le suppose, je dois signer une motion que j’enverrai au ministre, indiquant simplement que le Sénat passe à l’ordre du jour. Cela n’a à mon avis aucun sens.

De voorzitter. – Ik zou willen vragen het volgende te overwegen: zou het in dit stadium niet wijzer zijn de motie en het amendement in te trekken of te verwerpen? Als de stemmingen verlopen zoals ik verwacht, moet ik een motie ondertekenen en naar de minister sturen waarin alleen staat dat de Senaat overgaat tot de orde van de dag. Dat heeft mijns inziens geen enkele zin.

M. Philippe Mahoux (PS). – Monsieur le président, l’habitude veut que, de manière très régulière, des motions qui passent à l’ordre du jour soient déposées. À la Chambre, elles sont consécutives aux interpellations et, au Sénat, aux demandes d’explications.

Ces motions pures et simples ont une très longue histoire.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Mijnheer de voorzitter, het is de gewoonte dat, op een zeer reglementaire manier, moties worden ingediend waarbij wordt overgegaan tot de orde van de dag. In de Kamer gebeurt dat na interpellaties en in de Senaat na vragen om uitleg.

Die eenvoudige moties hebben een zeer lange geschiedenis.

M. le président. – Ce n’est pas une motion pure et simple, puisqu’il s’agit d’un amendement.

De voorzitter. – Dit is geen eenvoudige motie, maar een amendement.

M. Philippe Mahoux (PS). – C’est une motion pure et simple puisque le texte qui en résulte est le suivant : « Le Sénat passe à l’ordre du jour ». Il en va ainsi depuis toujours.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Het is een eenvoudige motie want zij luidt: “De Senaat gaat over tot de orde van de dag.” Zo ging het al altijd.

La motion amendée est adoptée.

De geamendeerde motie is aangenomen.

Motion déposée en conclusion de la demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique sur «le fonctionnement des Musées Royaux des Beaux-Arts à Bruxelles» (nº 5-1202)

Motie ingediend tot besluit van de vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «de werking van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel» (nr. 5-1202)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Il s’agit ici du fonctionnement des Musées Royaux des Beaux-Arts à Bruxelles. La motion vise à soutenir la politique du ministre actuellement compétent, qui est cependant menacée. Pour le moment, la collection Art moderne est fermée pour faire de la place à d’autres choses qui suscitent bon nombre de doutes et à propos desquelles on peut se poser des questions. La fermeture de la section Art moderne met en péril un des fleurons du musée.

Il ne s’agit pas du tout d’une question de personnes comme on le prétend à tort, mais d’une affaire où il faut poser la question de savoir si l’on doit encore donner un rôle à ce musée et aux institutions culturelles en général. Si l’on n’est pas disposé à le faire, je plaide pour que l’autorité fédérale se retire totalement. Quoi qu’il en soit, la gestion de ces institutions n’est actuellement pas du tout comme elle devrait être. Il nous appartient de donner un signal. Tant que l’autorité fédérale est compétente pour ces institutions, elle doit également investir afin que les gens puissent en être fiers. Laissez au moins voir la collection d’Art moderne. Si on ne veut plus poursuivre les investissements, il est préférable de la supprimer.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het gaat hier om de werking van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel. De motie is bedoeld als ondersteuning van het beleid van de huidige bevoegde minister, dat echter in gevaar komt. Momenteel is de collectie Moderne Kunst gesloten om plaats te maken voor andere zaken, waarover veel twijfel is en vragen kunnen worden gesteld. De sluiting van de afdeling Moderne Kunst brengt één van de paradepaardjes van het museum in gevaar.

Dit is helemaal geen kwestie van personen zoals ten onrechte wordt beweerd, maar een zaak waarbij de vraag moet worden gesteld of men dit museum en de culturele instellingen in het algemeen nog een rol moet geven. Als men daartoe niet meer bereid is, pleit ik ervoor dat de federale overheid zich volledig terugtrekt. Het beheer van deze instellingen is momenteel in ieder geval helemaal niet zoals het zou moeten zijn. Aan ons de keuze om een signaal te geven. Zolang de federale overheid voor die instellingen bevoegd is, moet ze er ook in investeren zodat de mensen er fier op kunnen zijn. Laat ten minste de collectie Moderne Kunst zien. Wil ze die investeringen niet langer doen, is het beter die collectie af te schaffen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement de MM. Bellot, Mahoux, Delpérée et Tommelein et de Mme de Bethune, libellé comme suit :

De voorzitter. – We stemmen nu over het amendement van de heren Bellot, Mahoux, Delpérée en Tommelein en van mevrouw de Bethune, dat luidt:

Remplacer les trois derniers alinéas par ce qui suit : « Décide de passer à l’ordre du jour ».

De laatste drie leden vervangen als volgt: “Beslist tot de orde van de dag over te gaan”.

Vote nº 22

Stemming 22

Présents : 54
Pour : 38
Contre : 13
Abstentions : 3

Aanwezig: 54
Voor: 38
Tegen: 13
Onthoudingen: 3

La motion est adoptée.

De motie is aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur la motion amendée.

De voorzitter. – Wij stemmen thans over de geamendeerde motie.

Vote nº 23

Stemming 23

Présents : 53
Pour : 40
Contre : 8
Abstentions : 5

Aanwezig: 53
Voor: 40
Tegen: 8
Onthoudingen: 5

La motion amendée est adoptée.

De geamendeerde motie is aangenomen.

Vœux

Wensen

M. Philippe Mahoux (PS). – Au nom de mes collègues, je remercie tous les membres du personnel et leur souhaite d’agréables vacances.

De heer Philippe Mahoux (PS). – In naam van de collega’s dank ik alle personeelsleden en wens ik hen een prettige vakantie toe.

Je souhaite de bons moments de repos au personnel et, surtout, une bonne santé, durant la période qui nous sépare de la reprise du travail qui, comme l’avenir, est incertaine. En votre nom, je remercie tous les services pour leur collaboration.

Ik wens het personeel een aangename rustperiode toe en vooral een goede gezondheid in de periode vóór het ogenblik dat het werk wordt hervat en dat, zoals de toekomst, onzeker is. In uw naam dank ik alle diensten voor hun medewerking.

M. le président. – Je voudrais à mon tour remercier chacun de sa collaboration.

Je vous souhaite des vacances passionnantes et reposantes.

De voorzitter. – Op mijn beurt wens ik iedereen te danken voor de samenwerking.

Ik wens u een inspirerende en rustgevende vakantie.

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

Le Sénat s’ajourne jusqu’à convocation ultérieure.

De Senaat gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.

(La séance est levée à 13 h 20.)

(De vergadering wordt gesloten om 13.20 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

Mme Lijnen, pour raison de santé, Mme Temmerman, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lijnen, om gezondheidsredenen, mevrouw Temmerman, wegens andere plichten.

Annexe

Bijlage

Votes nominatifs

Naamstemmingen

Vote nº 1

Stemming 1

Présents : 56
Pour : 50
Contre : 0
Abstentions : 6

Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Zakia Khattabi, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels.

Vote nº 2

Stemming 2

Présents : 56
Pour : 50
Contre : 0
Abstentions : 6

Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Zakia Khattabi, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels.

Vote nº 3

Stemming 3

Présents : 57
Pour : 41
Contre : 0
Abstentions : 16

Aanwezig: 57
Voor: 41
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

Pour

Voor

Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Bert Anciaux, Jacques Brotchi, Filip Dewinter, Zakia Khattabi, Bart Laeremans, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Ludo Sannen, Guy Swennen, Cécile Thibaut, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Mieke Vogels.

Vote nº 4

Stemming 4

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 5

Stemming 5

Présents : 56
Pour : 16
Contre : 39
Abstentions : 1

Aanwezig: 56
Voor: 16
Tegen: 39
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Frank Boogaerts, Huub Broers, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Filip Dewinter, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Luc Sevenhans, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 6

Stemming 6

Présents : 57
Pour : 16
Contre : 40
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 16
Tegen: 40
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Frank Boogaerts, Huub Broers, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Filip Dewinter, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Luc Sevenhans, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 7

Stemming 7

Présents : 57
Pour : 16
Contre : 40
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 16
Tegen: 40
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Frank Boogaerts, Huub Broers, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Filip Dewinter, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Luc Sevenhans, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 8

Stemming 8

Présents : 57
Pour : 51
Contre : 0
Abstentions : 6

Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Zakia Khattabi, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels.

Vote nº 9

Stemming 9

Présents : 57
Pour : 35
Contre : 0
Abstentions : 22

Aanwezig: 57
Voor: 35
Tegen: 0
Onthoudingen: 22

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Frank Boogaerts, Huub Broers, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Filip Dewinter, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Bart Laeremans, Lieve Maes, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Freya Piryns, Luc Sevenhans, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Mieke Vogels.

Vote nº 10

Stemming 10

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 11

Stemming 11

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 12

Stemming 12

Présents : 53
Pour : 52
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 53
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 13

Stemming 13

Présents : 56
Pour : 3
Contre : 52
Abstentions : 1

Aanwezig: 56
Voor: 3
Tegen: 52
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Filip Dewinter, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 14

Stemming 14

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 15

Stemming 15

Présents : 57
Pour : 12
Contre : 44
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 12
Tegen: 44
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

François Bellot, Jacques Brotchi, Alain Courtois, Rik Daems, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Guido De Padt, Gérard Deprez, Richard Miller, Martine Taelman, Bart Tommelein.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Marie Arena, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Dirk Claes, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 16

Stemming 16

Présents : 57
Pour : 12
Contre : 44
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 12
Tegen: 44
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

François Bellot, Jacques Brotchi, Alain Courtois, Rik Daems, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Guido De Padt, Gérard Deprez, Richard Miller, Martine Taelman, Bart Tommelein.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Marie Arena, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Dirk Claes, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 17

Stemming 17

Présents : 57
Pour : 12
Contre : 44
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 12
Tegen: 44
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

François Bellot, Jacques Brotchi, Alain Courtois, Rik Daems, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Guido De Padt, Gérard Deprez, Richard Miller, Martine Taelman, Bart Tommelein.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Marie Arena, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Dirk Claes, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 18

Stemming 18

Présents : 57
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 3

Aanwezig: 57
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Rik Daems, Armand De Decker, Freya Piryns.

Vote nº 19

Stemming 19

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Freya Piryns.

Vote nº 20

Stemming 20

Présents : 53
Pour : 37
Contre : 12
Abstentions : 4

Aanwezig: 53
Voor: 37
Tegen: 12
Onthoudingen: 4

Pour

Voor

Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Patrick De Groote, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Filip Dewinter, Zakia Khattabi, Jacky Morael, Claudia Niessen, Ludo Sannen, Guy Swennen, Cécile Thibaut, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Alain Courtois, Christine Defraigne, Richard Miller, Freya Piryns.

Vote nº 21

Stemming 21

Présents : 53
Pour : 40
Contre : 8
Abstentions : 5

Aanwezig: 53
Voor: 40
Tegen: 8
Onthoudingen: 5

Pour

Voor

Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Karl Vanlouwe, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Filip Dewinter, Ludo Sannen, Guy Swennen, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Zakia Khattabi, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut.

Vote nº 22

Stemming 22

Présents : 54
Pour : 38
Contre : 13
Abstentions : 3

Aanwezig: 54
Voor: 38
Tegen: 13
Onthoudingen: 3

Pour

Voor

Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Patrick De Groote, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Alain Courtois, Filip Dewinter, Zakia Khattabi, Jacky Morael, Claudia Niessen, Ludo Sannen, Guy Swennen, Cécile Thibaut, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Christine Defraigne, Richard Miller, Freya Piryns.

Vote nº 23

Stemming 23

Présents : 53
Pour : 40
Contre : 8
Abstentions : 5

Aanwezig: 53
Voor: 40
Tegen: 8
Onthoudingen: 5

Pour

Voor

Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Bart Tommelein, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, Filip Dewinter, Ludo Sannen, Guy Swennen, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Zakia Khattabi, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut.

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

Propositions de loi

Wetsvoorstellen

Article 81 de la Constitution

Artikel 81 van de Grondwet

Proposition de loi visant à attribuer une reconnaissance légale et un maintien des droits sociaux aux aidants proches (de Mme Cécile Thibaut et Mme Mieke Vogels ; Doc. 5-1172/1).

Wetsvoorstel tot wettelijke erkenning van de mantelzorgers en tot behoud van hun sociale rechten (van mevrouw Cécile Thibaut en mevrouw Mieke Vogels; Stuk 5-1172/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant la loi du 21 novembre 1989 relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs en vue de créer une base de données relative aux sinistres (de MM. Ahmed Laaouej et Louis Siquet ; Doc. 5-1175/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen teneinde een databank van schadegevallen op te richten (van de heren Ahmed Laaouej en Louis Siquet; Stuk 5-1175/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant le Code des impôts sur les revenus 1992 en ce qui concerne la déductibilité fiscale des libéralités faites aux institutions qui assistent les patients (de M. Alexander De Croo ; Doc. 5-1177/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wat de fiscale aftrekbaarheid van giften aan instellingen die patiënten bijstaan betreft (van de heer Alexander De Croo; Stuk 5-1177/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi créant une fédération des patients (de M. Alexander De Croo ; Doc. 5-1178/1).

Wetsvoorstel tot oprichting van een patiëntenfederatie (van de heer Alexander De Croo; Stuk 5-1178/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant, en ce qui concerne les faire-part de décès, le tableau A annexé à l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant le taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux (de Mme Anke Van dermeersch et M. Yves Buysse ; Doc. 5-1179/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van tabel A gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat het rouwdrukwerk betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Yves Buysse; Stuk 5-1179/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

Proposition de résolution visant la reconduction d’un nouveau programme quinquennal en matière de Pôles d’attraction interuniversitaires (de Mme Zakia Khattabi et consorts ; Doc. 5-1173/1).

Voorstel van resolutie betreffende het verlengen van een nieuw vijfjarenprogramma inzake interuniversitaire attractiepolen (van mevrouw Zakia Khattabi c.s.; Stuk 5-1173/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de résolution visant à instaurer une législation adéquate en vue de promouvoir l’utilisation de véhicules au gaz naturel (de MM. Wouter Beke et Peter Van Rompuy ; Doc. 5-1174/1).

Voorstel van resolutie tot invoering van een gepaste wetgeving ter bevordering van het gebruik van aardgasvoertuigen (van de heren Wouter Beke en Peter Van Rompuy; Stuk 5-1174/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Propositions de déclaration de révision de la Constitution

Voorstellen van verklaring tot herziening van de Grondwet

Proposition de déclaration de révision de l’article 167, §1er, alinéa 2, de la Constitution (de M. Alexander De Croo et Mme Nele Lijnen ; Doc. 5-1176/1).

Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 167, §1, tweede lid, van de Grondwet (van de heer Alexander De Croo en mevrouw Nele Lijnen; Stuk 5-1176/1).

Envoi à la Commission des Affaires institutionnelles.

Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

l’arrêt nº 128/2011, rendu le 14 juillet 2011, en cause les recours en annulation du chapitre 2, ou de certaines de ses dispositions, et de l’article 53 de la loi du 10 janvier 2010 portant modification de la législation relative aux jeux de hasard, introduits par la sa « Telebet » et par la société de droit maltais « Betfair International » et l’association de droit anglais « Remote Gambling Association » (numéros du rôle 4929 et 5011) ;

het arrest nr. 128/2011, uitgesproken op 14 juli 2011, inzake de beroepen tot vernietiging van hoofdstuk 2, of van verschillende bepalingen ervan, en van artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake kansspelen, ingesteld door de nv “Telebet” en door de vennootschap naar Maltees recht “Betfair International” en de vereniging naar Engels recht “Remote Gambling Association” (rolnummers 4929 en 5011);

l’arrêt nº 129/2011, rendu le 14 juillet 2011, en cause les recours en annulation de :

    la loi du 30 décembre 2009 « mettant en équivalence le grade de master en droit, master en notariat, master en droit social et respectivement une licence ou un doctorat en droit, une licence en notariat, une licence en droit social en ce qui concerne les exigences de diplôme pour les professions juridiques dans les lois et règlements qui règlent une matière visée à l’article 77 de la Constitution » ;

    la loi du 30 décembre 2009 « mettant en équivalence le grade de master en droit, master en notariat, master en droit social et respectivement une licence ou un doctorat en droit, une licence en notariat, une licence en droit social en ce qui concerne les exigences de diplôme pour les professions juridiques dans les lois et règlements qui règlent une matière visée à l’article 78 de la Constitution »,

introduits par Sven Jans et par Josepha Braam (numéros du rôle 5003 et 5005) ;

het arrest nr. 129/2011, uitgesproken op 14 juli 2011, inzake de beroepen tot vernietiging van:

    de wet van 30 december 2009 “tot gelijkstelling van de graad van master in de rechten, master in het notariaat en master in het sociaal recht met respectievelijk een licentiaat of doctor in de rechten, een licentiaat in het notariaat en een licentiaat in het sociaal recht wat betreft de diplomavereisten voor juridische beroepen in wetten en reglementen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet”;

    de wet van 30 december 2009 “tot gelijkstelling van de graad van master in de rechten, master in het notariaat en master in het sociaal recht met respectievelijk een licentiaat of doctor in de rechten, een licentiaat in het notariaat en een licentiaat in het sociaal recht wat betreft de diplomavereisten voor juridische beroepen in wetten en reglementen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet”,

ingesteld door Sven Jans en door Josepha Braam (rolnummers 5003 en 5005);

l’arrêt nº 130/2011, rendu le 14 juillet 2011, en cause la question préjudicielle concernant l’article 12 du décret de la Communauté française du 19 juillet 2001 modifiant le décret du 4 janvier 1999 relatif aux fonctions de promotion et de sélection, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 5004) ;

het arrest nr. 130/2011, uitgesproken op 14 juli 2011, inzake de prejudiciële vraag over artikel 12 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2001 tot wijziging van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten, gesteld door de Raad van State (rolnummer 5004);

l’arrêt nº 131/2011, rendu le 14 juillet 2011, en cause la question préjudicielle concernant les articles 55 et 55bis des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées par arrêté royal du 16 mars 1968, posée par le Tribunal de police d’Arlon (numéro du rôle 5020) ;

het arrest nr. 131/2011, uitgesproken op 14 juli 2011, inzake de prejudiciële vraag over de artikelen 55 en 55bis van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, gesteld door de Politierechtbank te Aarlen (rolnummer 5020);

l’arrêt nº 132/2011, rendu le 14 juillet 2011, en cause la question préjudicielle concernant l’article 32tredecies de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l’exécution de leur travail, dans sa version antérieure à sa modification par la loi du 10 janvier 2007, posée par la Cour du travail de Mons (numéro du rôle 5025) ;

het arrest nr. 132/2011, uitgesproken op 14 juli 2011, inzake de prejudiciële vraag over artikel 32tredecies van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, in de versie van vóór de wijziging ervan bij de wet van 10 januari 2007, gesteld door het Arbeidshof te Bergen (rolnummer 5025);

l’arrêt nº 133/2011, rendu le 14 juillet 2011, en cause la question préjudicielle relative à l’article 29, §1er, de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l’intégration sociale, dans la version antérieure à sa modification par la loi du 30 décembre 2009, posée par la Cour de cassation (numéros du rôle 4929 et 5011).

het arrest nr. 133/2011, uitgesproken op 14 juli 2011, inzake de prejudiciële vraag over artikel 29, §1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, in de versie vóór de wijziging ervan bij de wet van 30 december 2009, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummers 4929 en 5011).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

les recours en annulation du décret flamand du 10 décembre 2010 portant désignation de géomètres agréés par des provinces, communes et CPAS pour l’établissement de rapports d’expertise dans le cadre d’opérations immobilières exécutées par les provinces, les communes et les CPAS, introduits par l’Institut professionnel des agents immobiliers et autres et par David Martens (numéros du rôle 5158 et 5159, affaires jointes) ;

de beroepen tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 10 december 2010 houdende aanstelling van erkende landmeters door provincies, gemeenten en OCMW’s voor het opmaken van schattingsverslagen in het kader van onroerende verrichtingen die worden gesteld door de provincies, gemeenten en OCMW’s, ingesteld door het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars en anderen en door David Martens (rolnummers 5158 en 5159, samengevoegde zaken);

les recours en annulation de l’article 3, 4º, c), et (uniquement dans le deuxième recours) de l’article 3, 4º, du décret de la Région flamande du 10 décembre 2010 relatif au placement privé, introduit par la par la SA « Cordeel Zetel Temse » et par la SPRL « Algemene Bouwonderneming J. Bogman » et autres (numéros du rôle 5168 et 5173, affaires jointes) ;

de beroepen tot vernietiging van artikel 3, 1º, c), en (enkel in het tweede beroep) van artikel 3, 4º, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling, ingesteld door de nv “Cordeel Zetel Temse” en door de bvba “Algemene Bouwonderneming J. Bogman” en anderen (rolnummers 5168 en 5173, samengevoegde zaken);

les recours en annulation partielle du chapitre 2 (« Conseil du contentieux des étrangers – Simplification de la procédure ») de la loi du 29 décembre 2010 portant des dispositions diverses (II), introduits par A.P.L. et autres (numéros du rôle 5165, 5167, 5175, 5178 et 5180, affaires jointes) ;

de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van hoofdstuk 2 (“Raad voor vreemdelingenbetwistingen – Vereenvoudiging van de procedure”) van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (II), ingesteld door A.P.L. en anderen (rolnummers 5165, 5167, 5175, 5178 en 5180, samengevoegde zaken);

les recours en annulation du décret spécial de la Région wallonne du 9 décembre 2010 limitant le cumul des mandats dans le chef des députés du Parlement wallon, introduits par John Joos et par Fabien Palmans et autres (numéros du rôle 5160 et 5161, affaires jointes) ;

de beroepen tot vernietiging van het bijzondere decreet van het Waalse Gewest van 9 december 2010 tot beperking van de cumulatie van mandaten in hoofde van de volksvertegenwoordigers van het Waalse Parlement, ingesteld door John Joos en door Fabien Palmans en anderen (rolnummers 5160 en 5161, samengevoegde zaken);

les recours en annulation totale ou partielle de l’article 9ter de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, tel qu’il a été remplacé par l’article 187 de la loi du 29 décembre 2010 portant des dispositions diverses (I), introduits par Cécile Mayembe Kafutshi et autres (numéros du rôle 5166, 5170, 5171, 5174, 5176 et 5177, affaires jointes).

de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen bij artikel 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I), ingesteld door Cécile Mayembe Kafutshi en anderen (rolnummers 5166, 5170, 5171, 5174, 5176 en 5177, samengevoegde zaken).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Commission de Modernisation de l’Ordre judiciaire

Commissie voor de modernisering van de Rechterlijke Orde

Par lettre du 15 juillet 2011, le président de la Commission de Modernisation de l’Ordre judiciaire a transmis au Sénat, conformément à l’article 2 de la loi du 20 juillet 2006 instaurant la Commission de Modernisation de l’Ordre judiciaire et le Conseil général des partenaires de l’Ordre judiciaire, le rapport d’activités 2010.

Bij brief van 15 juli 2011 heeft de voorzitter van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde, overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 juli 2006 tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde, aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010.

Envoi à la Commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Agence fédérale de Contrôle nucléaire

Federaal Agentschap Voor Nucleaire Controle

Par lettre du 15 juillet 2011, la ministre de l’Intérieur, a transmis au président du Sénat, conformément à l’article 26, de la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l’environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relatives à l’Agence fédérale de Contrôle nucléaire, le rapport annuel pour 2010.

Bij brief van 15 juli 2011 heeft de minister van Binnenlandse Zaken, overeenkomstig artikel 26, van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2010.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Commission nationale permanente du Pacte culturel

Vaste nationale cultuurpactcommissie

Par lettre du 19 juillet 2010, le président de la Commission nationale permanente du Pacte culturel a transmis au Sénat, conformément à l’article 26 de la loi du 16 juillet 1973 garantissant la protection des tendances idéologiques et philosophiques, le rapport annuel de la Commission pour l’année 2010.

Bij brief van 19 juli 2011, heeft de voorzitter van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie, overeenkomstig artikel 26 van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag van de Commissie voor het jaar 2010.

Envoi à la commission des Affaires institutionnelles.

Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.